ECLI:NL:RBGEL:2024:4191

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
AWB – 24 _ 1603
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van planschade als gevolg van het provinciaal inpassingsplan Windpark Bommelerwaard A2

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de tegemoetkoming van € 10.500,- planschade door het inpassingsplan Windpark Bommelerwaard A2. Eisers, eigenaren van een woning in de nabijheid van het windpark, hebben op 6 november 2021 een verzoek ingediend om tegemoetkoming in planschade als gevolg van de vaststelling van het inpassingsplan. Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland heeft op 22 mei 2023 het definitieve planschadeadvies overgenomen en eisers een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 10.500,-. De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 behandeld, waarbij eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van de planschade is gebaseerd op de vergelijking tussen de oude en nieuwe planologische regimes, waarbij de maximale mogelijkheden van de oude situatie zijn meegenomen. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid de tegemoetkoming in planschade heeft kunnen toekennen en dat de beroepsgronden van eisers niet slagen. De beslissing op bezwaar van 5 februari 2024 blijft in stand, en eisers krijgen geen vergoeding van hun griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1603

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers

en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij](het windpark).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de tegemoetkoming van € 10.500,- planschade door het inpassingsplan Windpark BommelerwaardA2.
1.2.
Met het bestreden besluit van 5 februari 2024 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college. Namens het windpark is niemand verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eisers zijn sinds [datum] 2004 eigenaar van de woning aan de [locatie] in [plaats] . Op 4 juli 2018 heeft het college een inpassingsplan vastgesteld voor de realisering van een windpark in de buurt van de woning van eisers, het ‘inpassingsplan Windpark Bommelerwaard-A2’ (het inpassingsplan). Eisers hebben op 6 november 2021 verzocht om een tegemoetkoming in planschade als gevolg van de vaststelling dit inpassingsplan. Het verzoek is ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Zaltbommel en dat college heeft het verzoek op 25 november 2021 doorgestuurd naar het college van Gedeputeerde Staten (hierna: het college).
2.2.
Het college heeft de schadebeoordelingscommissie verzocht om een planschadeadvies.
Op 25 oktober 2022 heeft de taxateur een taxatierapport uitgebracht en de marktwaarde van de woning van eisers per peildatum, de inwerkingtreding van het inpassingsplan op 31 augustus 2018, op basis van de oude planologie getaxeerd op € 650.000,- en op basis van de nieuwe planologie op € 620.000,-.
Op 26 oktober 2022 heeft de schadebeoordelingscommissie een conceptadvies uitgebracht. Op 22 november 2022 hebben eisers gereageerd op het conceptadvies.
Op 20 april 2023 heeft de taxateur het taxatierapport definitief uitgebracht zonder dat de bezwaren hebben geleid tot aanpassingen van het eerdere taxatierapport.
Op 26 april 2023 heeft de schadebeoordelingscommissie een definitief planschadeadvies uitgebracht. De conclusie van dit advies is dat eisers door het inpassingsplan schade lijden van € 30.000,-. Na aftrek van het normaal maatschappelijk risico van € 19.500,- resteert een te vergoeden schade van € 10.500,-. Het definitieve advies wijkt inhoudelijk niet af van het conceptadvies.
Op 22 mei 2023 heeft het college het definitieve planschadeadvies overgenomen en eisers een tegemoetkoming in planschade toegekend van € 10.500,-. In de beslissing op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven. Aan dat besluit ligt het planschadeadvies (inclusief taxatie) ten grondslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de tegemoetkoming van planschade aan eisers. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De omvang van de zaak
4.1.
Deze zaak gaat alleen over de planschade van eisers door het inpassingsplan. Eisers hebben verschillende gronden aangevoerd die daar niet over gaan, zoals de toestemmingen voor het windpark zelf, het al dan niet toepassen van de beste beschikbare technieken door het windpark, de handhaafbaarheid van de aan het windpark opgelegde geluidsnormen en (mogelijke toekomstige) andere schadeveroorzakende besluiten en plannen. Ook hebben eisers in hun beroepschrift hun ergernis en boosheid over de hele procedure naar voren gebracht.
4.2.
De rechtbank begrijpt dat eisers het windpark als een ingrijpende inbreuk ervaren op hun woon- en leefklimaat, maar de rechtbank kan in deze zaak alleen oordelen over het besluit over hun planschade door het inpassingsplan. De rechtbank zal daarom niet in gaan op de beroepsgronden die daar niet over gaan.
De planschadezaak
5.1.
Deze zaak gaat over planschade. Daarbij geldt het uitgangspunt dat
“het bestuursorgaan op aanvraag een tegemoetkoming toekent aan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planschadeoorzaak, voor zover die schade niet redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.” [1]
5.2.
De rechtbank beoordeelt hierna aan de hand van de beroepsgronden of het college in redelijkheid planschade van € 10.500,- door het inpassingsplan aan eisers heeft kunnen toekennen.
Planvergelijking
6. Eisers zijn het niet eens met de planvergelijking en voeren daarover verschillende gronden aan.
Visuele hinder: feitelijke situatie en maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten?
7.1.
Ten eerste vinden eisers dat rekening had moeten worden gehouden met de feitelijke situatie. In de planvergelijking is er van uit gegaan dat in de oude situatie tussen het perceel van eisers en de dichtstbijzijnde windturbine een bedrijfsgebouw had kunnen komen met een lengte van 140 meter en hoogte van 12 meter, maar dat staat er feitelijk niet.
Het is ook met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat zo’n gebouw er in de toekomst komt, want dat is onmogelijk door de plannen voor de geplande verbreding van de A2. Verder zijn de huidige gebouwen gerenoveerd, heeft er nieuwbouw plaatsgevonden en staan er op dit moment karakteristieke panden. De eigenaar van deze gronden zal een bedrijfsgebouw daar nooit toestaan. Ook hebben de gemeente en Rijkswaterstaat andere plannen met dit gebied en leent de verkeerssituatie daar zich niet voor een dergelijk groot bedrijfsgebouw.
7.2.
Het college heeft zijn besluit gebaseerd op het advies van de schadebeoordelingscommissie. In dat advies is een planvergelijking gemaakt tussen het ‘oude’ planologische regime (onder andere het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel) en het ‘nieuwe’ planologische regime (het inpassingsplan) naar het moment waarop het inpassingsplan in werking trad, op 31 augustus 2018 (de peildatum).
De schadebeoordelingscommissie heeft in de planvergelijking meegenomen dat tussen het perceel van eisers en de dichtstbijzijnde windturbine in het ‘oude’ planologische regime een bedrijfsbestemming ligt. Bij de maximale invulling van de bouwmogelijkheden op die bedrijfsbestemming is daar bedrijfsbebouwing mogelijk met een gevellengte van 140 meter en bouwhoogte van 12 meter.
Overigens heeft de schadebeoordelingscommissie, ondanks de mogelijkheid van forse bedrijfsbebouwing, wel aangenomen dat sprake is van een planologisch nadelige wijziging nu de winturbine altijd zichtbaar zal zijn vanaf het perceel van eisers.
7.3.
Bij het beoordelen van een verzoek om planschade moet worden onderzocht of de aanvrager door de wijziging van het planologische regime in een nadeligere positie komt en daardoor schade lijdt of zal lijden. Daarvoor moet de wijziging, waarvan gesteld wordt dat die planschade veroorzaakt, worden vergeleken met het oude planologische regime. Dan is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat op de peildatum onder het oude planologische regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht of dat ook feitelijk is verwezenlijkt.
Bij een verzoek om planschade door een ontwikkeling op gronden van een ander, moet worden uitgegaan van de voor de aanvrager meest ongunstige invulling van de planologische mogelijkheden van die gronden. [2]
Alleen als realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken. [3] Dit is een uitzondering op de regel en wordt niet snel aangenomen. Het is aan degene die zich op de uitzondering beroept om aannemelijk te maken dat de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zijn uitgesloten.
7.4.
Het college is terecht uit gegaan van de voor eisers meest ongunstige, en maximale, invulling van de planologische mogelijkheid van bedrijfsbebouwing van 12 meter hoog en met een gevellengte van 140 meter in het tussengebied tussen het perceel van eisers en de dichtstbijzijnde windmolen.
Dat zo’n gebouw er feitelijk niet staat, is niet van belang, want er moet een vergelijking worden gemaakt tussen de maximale planologische mogelijkheden.
Verder is ook niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten dat zulke bedrijfsbebouwing kon worden gerealiseerd. Dat die bebouwing daar op dit moment niet past, niet waarschijnlijk of wenselijk zou zijn volgens de huidige eigenaar of niet past binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid, is niet voldoende om aan te nemen dat die bebouwingsmogelijkheid met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. In de planschaderechtspraak wordt namelijk uit gegaan van de fictie dat bestaande bebouwing kan worden gesloopt en ergens anders weer kan worden opgebouwd. [4] Ook de plannen voor verbreding van de A2 maken dit niet anders. Niet alleen zijn die plannen recent uitgesteld [5] , maar ook als die plannen wel waren doorgegaan, hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat die verbreding maakt dat de maximaal mogelijke bedrijfsbebouwing op deze plek met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. De beroepsgronden slagen niet.
Geluidhinder: geluidwal meenemen?
8.1.
Eisers stellen dat in de planvergelijking onvoldoende rekening is gehouden met geluidhinder. Volgens eisers valt ook een geluidwal van drie meter hoog binnen het planologische regime. Daar is geen rekening mee gehouden, terwijl het wel waarschijnlijk is dat die er komt. Wethouder [naam] had het op 6 maart 2024 nog over een geluidwal met zonnepanelen langs de A2. De geluidwal is ook niet meegenomen in het geluidrapport [6] dat speciaal voor de situatie van eisers is gemaakt. Ook uit dat rapport volgt dat de geluidwal zeker gebouwd moet worden, omdat de geluidnorm voor wegverkeer wordt overschreden. De realisering van een geluidwal zal tot gevolg hebben dat de geluid van het wegverkeer minder hoorbaar is op het perceel van eisers. Het geluid van de windturbines zal in dat geval niet meer gemaskeerd worden door het wegverkeergeluid en zal dus beter hoorbaar zijn, aldus eisers.
8.2.
Voor de beoordeling van een verzoek om planschade moet alleen een vergelijking worden gemaakt tussen het ‘oude’ planologische regime (onder andere het bestemmingsplan Buitengebied Zaltbommel) en het ‘nieuwe’ planologische regime (het inpassingsplan).
De rechtbank stelt vast dat een geluidwal in dit geval niet voorkomt als mogelijkheid in het ‘oude’ bestemmingsplan en ook niet in het ‘nieuwe’ inpassingsplan. Dat zo’n geluidwal er in de toekomst mogelijk zou (moeten) komen, kan daarom niet in de planvergelijking van dit planschadeverzoek van eisers worden meegenomen. De geluidwal is dus terecht niet in de planvergelijking betrokken. De beroepsgrond slaagt niet.
Overlast (licht, slagschaduw): onvoldoende meegenomen?
9.1.
Eisers stellen verder dat bij het in kaart brengen van de nieuwe planologische situatie onvoldoende rekening is gehouden met de visuele hinder van de windturbines. Zo zijn de turbines sinds een maand voorzien van rode halsbandverlichting op de mast zelf en dat is erg hinderlijk omdat die verlichting zo laag zit. Dit is nieuw en onvoldoende meegewogen. Verder hebben eisers veel visuele hinder van de lichtschittering van de zon op de draaiende wieken en het grote ronddraaiende rad. Met de hinder van slagschaduw is ook onvoldoende rekening gehouden.
9.2.
Voor de beantwoording van de vraag of het nieuwe planologische regime overlast tot gevolg heeft, is slechts de overlast die inherent is aan het planologisch mogelijk gemaakte gebruik van belang. Uitgegaan moet worden van het gebruik van het gebouw of de gronden door de doelgroep waarop het nieuwe planologische regime betrekking heeft.
Artikel 6.1 van de Wro biedt geen grondslag voor tegemoetkoming in schade die het gevolg is van het mogelijk niet naleven van gebruikers van geldende wettelijke voorschriften of mogelijke uitwassen van hun gedrag. [7]
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college het planologisch nadeel door overlast voldoende heeft meegenomen.
Uit het besluit en het advies van de schadebeoordelingscommissie volgt namelijk dat de obstakelverlichting is betrokken en als gevolg daarvan een planologisch nadeel is aangenomen.
Van de lichtschittering heeft de schadebeoordelingscommissie op pagina 54 van het advies onderbouwd dat het in de eerste plaats niet aannemelijk is dat lichtschittering zich zal voordoen, omdat de windturbines volgens de toelichting van het inpassingsplan uitgevoerd moeten worden met een anti-reflecterende coating en dat in het inpassingsplan strengere regels zijn opgenomen dan die in de Activiteitenregeling milieubeheer, waarin is bepaald dat lichtschittering moet worden voorkomen. Ten tweede verwijst de schadebeoordelingscommissie naar de rechtspraak van de Afdeling waarin eventuele lichtschittering geen objectiveerbare schadeoorzaak is als gevolg van de planologische maatregel, maar van de uitvoering daarvan. [8] Eisers hebben hier niets tegenover gesteld.
Verder heeft het college zich over slagschaduw terecht op het standpunt gesteld dat het inpassingsplan het niet toestaat dat slagschaduw wordt veroorzaakt bij gevoelige functies en objecten tot 720 meter van windturbines. [9] Nu de dichtstbijzijnde windturbine op ongeveer 450 meter van eisers staat, staat het inpassingsplan dus geen slagschaduw toe bij eisers. Dat betekent dat het inpassingsplan in dat opzicht geen planologische verslechtering is ten opzichte van het vorige bestemmingsplan. Voor de beoordeling van het planschadeverzoek is het niet van belang of eisers feitelijk slagschaduw ervaren, omdat alleen moet worden gekeken naar de nieuwe mogelijkheden die het inpassingsplan toestaat. Als blijkt dat in strijd met het inpassingsplan toch slagschaduw optreedt op gevoelige functies in de nabijheid van de windturbines is dat een kwestie van handhaving.
De beroepsgronden slagen niet.
Gezondheidsschade: onvoldoende meegenomen?
10. De beroepsgrond van eisers dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de (onzekere) gezondheidsschade die zijn van de windturbines ondervinden, slaagt niet. Het is namelijk vaste rechtspraak dat alleen de objectief te verwachten gevolgen van het nieuwe planologische regime van belang zijn en dat subjectieve elementen daarbij geen rol spelen. Zo speelt angst voor gezondheidsrisico’s als gevolg van een planologische maatregel geen rol in de planvergelijking. [10]
Tussen partijen is niet in geschil dat op dit moment, en dus ook op de peildatum, de gevolgen van de mogelijke gezondheidsschade als gevolg van de windturbines nog onzeker en onvoldoende onderzocht zijn. Dat betekent dat het college dit aspect terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling van het planschadeverzoek.
Waardebepaling
11.1.
Eisers zijn het niet eens met wijze waarop de college de waarde van hun woning heeft bepaald.
Ten eerste heeft het college ten onrechte niet de rapporten van TNO [11] en het Kadaster [12] betrokken. Uit het TNO-rapport volgt dat de gemiddelde huizenprijzen in Nederland als gevolg van de komst van windturbines daalt met 13%, terwijl het college voor het geval van eisers uitgaat van 4,6%. Het Kadaster gaat uit van een gemiddelde vierkante meterprijs van verkochte woningen dichtbij windmolens van € 200,- per m² in het peiljaar 2018. Het college is hier uitgegaan van 4,6%, dat komt neer op € 150,- per m². Eisers vinden bevestiging voor hun uitgangspunten in de m²-prijs voor hun woning die vanaf 2021 sterk daalt, dat is ook het moment dat de windmolens hier zijn gebouwd.
Ten tweede verschillen de taxaties van het college en van eisers sterk. Eisers verwijzen naar hun eigen taxatie van [makelaar] [13] waarin wordt uit gegaan van een woningwaarde van € 762.000,-, in de oude situatie. Ook de eerdere taxaties van eisers uit 2010 en 2006 onderbouwen de woningwaarde van € 762.000,-. Het college heeft de waarde van de woning in de oude situatie echter begroot op € 650.000,-.
Tot slot stellen eisers dat sprake is van een ongelijke behandeling, omdat er grote verschillen zijn in uitgekeerde planschadevergoedingen als gevolg van de komst van het windpark.
11.2.
Aan het besluit op het planschadeverzoek van eisers heeft het college het planschadeadvies van de schadebeoordelingscommissie ten grondslag gelegd van 26 april 2023. Bij dat advies zit als bijlage het taxatierapport van [ingenieur] . Het college heeft met deze stukken onderbouwd dat de waarde van de onroerende zaak van eisers vóór het inpassingsplan € 650.000,- was en daarna € 620.000,-.
11.3.1.
Bij de bepaling van de waardevermindering is maatgevend welke prijs een redelijk denkend en handelend koper voor de onroerende zaak zou hebben geboden onmiddellijk voor de inwerkingtreding van het nieuw planologische regime en op het tijdstip direct daarna, uitgaande van het geen maximaal op grond van het oude en nieuwe planologische regime kan worden gerealiseerd. [14]
11.3.2.
Het college mag bij een besluit op een planschadeverzoek in principe uitgaan van een deskundigenadvies, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Op de aanvrager berust in beginsel de bewijslast als hij een op een deskundigenadvies gebaseerd oordeel van het college, bijvoorbeeld over de omvang van de schade, bestrijdt. [15]
11.3.3.
De bestuursrechter kan een taxatie alleen terughoudend toetsen. Daarbij is van belang dat de waardering van onroerende zaken niet slechts door het toepassen van een taxatiemethode plaatsvindt, maar daarbij ook de kennis, ervaring en intuïtie van de desbetreffende deskundige een rol spelen.
De maatstaf bij de te verrichten toetsing is niet de eigen waardering door de rechter van de nadelen van de planologische wijziging, maar de vraag of grond bestaat voor het oordeel dat het bestuursorgaan, gelet op de motivering van het advies van de door het bestuursorgaan ingeschakelde deskundige, zich bij de besluitvorming niet in redelijkheid op dat deskundigenoordeel heeft kunnen baseren. [16]
11.4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eisers onvoldoende concrete aanknopingspunten voor twijfel naar voren hebben gebracht over de juistheid of volledigheid van het planschadeadvies en de taxatie waarop het besluit van het college is gebaseerd.
11.4.2.
De door eisers genoemde bezwaren heeft de schadebeoordelingscommissie al in het planschadeadvies betrokken. Ondanks die bezwaren is de schadebeoordelingscommissie tot volgende conclusie gekomen (op p. 46-47 van het planschadeadvies):
De commissie heeft kennis genomen van de rapportages en artikelen die verzoekers aan hun reactie hebben toegevoegd. De commissie onderschrijft de algemene conclusie uit de rapportages, dat de komst van windturbines in de nabijheid van woningen in beginsel leidt tot een waardedaling. Tot deze conclusie komt de commissie ook in het onderhavige advies.
De commissie volgt verzoekers echter niet in hun stelling dat uit de door hen toegezonden informatie volgt dat de commissie de waardedaling in de onderhavige zaak heeft onderschat. De door verzoekers verstrekte informatie gaat uit van algemeenheden en bandbreedtes voor waardedalingen van woningen nabij windturbines. De rapportages bieden geen inzicht in locatiespecifieke eigenschappen van individuele onroerende zaken. Bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming in de planschade dient een commissie, ten aanzien van één specifieke onroerende zaak - het schadeobject-, een vergelijking te maken tussen het oude en het nieuwe planologische regime. Daarbij is niet alleen het schadeveroorzakende planologische besluit relevant, maar ook alle overige bouw- en gebruiksmogelijkheden die op en nabij het
schadeobject aanwezig zijn.
De commissie heeft in haar planschadeadvies in de onderhavige zaak alle locatiespecifieke eigenschappen van de onroerende zaak met zijn omgeving betrokken. Daarbij speelt onder meer ook een belangrijke rol, de aanwezigheid van de onroerende zaak zeer dichtbij de drukke rijksweg A2 en de aangrenzende bedrijfsbestemming. Op basis van deze beoordeling is de commissie in hoofdstuk 5 van het advies tot de door haar begrote waardedaling gekomen. De commissie ziet in hetgeen verzoekers hebben aangevoerd, geen aanleiding om te veronderstellen dat dit onjuist is.
11.4.3.
Specifiek over de rapporten van TNO en het Kadaster heeft de schadebeoordelingscommissie in het advies (op pagina 66) onder andere nog overwogen dat in die rapporten, anders dan bij planschadebeoordelingen, wordt uitgegaan van ‘gemiddelden’ en dat die rapporten niet als doel hebben om een hulpmiddel te zijn bij specifieke aanvragen om planschade in een individueel geval.
Ook op de eerdere taxaties van eisers is de schadebeoordelingscommissie (op p. 6263) in het advies in gegaan. De taxaties uit 2006 (waarde: € 700.000) en 2010 (waarde: € 709.000) zijn, in tegenstelling tot de taxatie van het college (waarde: € 650.000) geen planschadetaxaties, maar financieringstaxaties. Niet alleen kwamen zulke taxaties toen veelvuldig hoog uit om een financieringsdoel te halen, maar bovendien gaan zulke taxaties uit van de feitelijke situatie en niet van de planologische meest nadelig ingevulde situatie. Verder geldt dat die taxaties ten opzichte van de peildatum (31 augustus 2018) een tijdverloop kennen van 8 tot 12 jaar en ook daarom niet zijn te vergelijken met de taxatie van het college wat betreft de staat van het vastgoed en de omgevingsfactoren.
11.4.4.
De rechtbank is van oordeel dat het college het advies van de planschadecommissie op dit punt terecht heeft overgenomen, omdat dat is gebaseerd op de juiste uitgangspunten en ingaat op de specifieke situatie van eisers. Eisers hebben later nog wel zelf een taxatie laten maken van 23 oktober 2023. Het college heeft die taxatie betrokken in de beslissing op bezwaar en is daarin tot de conclusie gekomen dat ook die taxatie niet maakt dat de eigen onderbouwing van het college niet juist is, omdat het geen planschadetaxatie is en daarin geen vergelijking heeft plaatsgevonden tussen de meest nadelige invulling van het oude planologische regime en het inpassingsplan. Uit de door eisers ingebrachte taxatie kan daarom niet worden afgeleid dat de taxatie van het college niet klopt.
11.4.5.
Over de stelling van eisers dat sprake is van ongelijke behandeling vanwege de verschillen in uitgekeerde vergoedingen binnen het windpark, is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen die door het college ongelijk zijn behandeld.
11.4.6.
De beroepsgronden slagen niet.
Vergoedbaarheid (normaal maatschappelijk risico)
12.1.
Eisers betwisten ook de hoogte van het normaal maatschappelijk risico.
Ten eerste stellen eisers dat geen sprake is van een normale maatschappelijke ontwikkeling. Het college gaat er ten onrechte van uit dat de ontwikkeling waarbij windturbines worden gebouwd gedeeltelijk past binnen de ruimtelijke structuur. Windturbines bij deze woningen zijn niet te verwachten en ook in het rapport “Windvisie zoekgebieden” scoort de locatie negatief op ‘leefomgeving omwonenden’. De gemeente wilde het windpark hier dan ook niet.
Ten tweede verzoeken eisers om in plaats van een drempel van 3% normaal maatschappelijk risico dit percentage op 0% te stellen. In eerdere compensatievoorstellen werd 2% genoemd. De discussie heeft al het veelvoudige gekost. Eisers beroepen zich op de menselijke maat en vinden dat zij met het toestaan van dertig jaar hinder, overlast, verlies aan woonplezier, een risico op gezondheidsschade en een waardevermindering van hun woning al genoeg bijdragen aan de maatschappij en het tegengaan van klimaatverandering en dat dit een drempel van 0% rechtvaardigt.
12.2.1.
Binnen het normaal maatschappelijk risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. [17] De vraag of planschade bij het normale maatschappelijke risico hoort, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval.
Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de aanvrager rekening had kunnen houden in die zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen.
In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het in een reeks van jaren gevoerde planologische beleid past. [18]
12.2.2.
De drempel van 2% is een minimum forfait, dat geldt voor alle gevallen waarin is verzocht om tegemoetkoming in planschade ten gevolge van een wijziging van het planologische regime van percelen van een derde (de zogenoemde indirecte planschade) in de vorm van waardevermindering of inkomensderving, ongeacht de vraag of de schadeveroorzakende planologische maatregel als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.
Dit is dwingend recht. Een bestuursorgaan heeft niet de vrijheid om het minimum forfait niet toe te passen. Een drempel van 0% is dus niet toegestaan. [19]
12.2.3.
Dat de schadeveroorzakende planologische ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag betekent nog niet dat de gevolgen van de ontwikkeling geheel onder het normale maatschappelijke risico vallen. In dit verband komt ook betekenis toe aan het antwoord op de vraag of de schade in de vorm van waardevermindering onevenredig is in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak. Dit zijn verschillende aspecten die bij de beoordeling van het normale maatschappelijke risico worden betrokken en elkaar niet uitsluiten. [20]
12.2.4.
Voor het bepalen van de hoogte van de drempel zijn in de rechtspraak de volgende handvatten gegeven. Indien de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gedurende een reeks van jaren gevoerde ruimtelijke beleid past, mag het bestuursorgaan een drempel van 5% van de waarde van de onroerende zaak toepassen. Indien aan één van beide indicatoren maar voor een deel wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 4% in beginsel aangewezen. Indien aan één van beide indicatoren in zijn geheel niet wordt voldaan of indien aan beide indicatoren deels wordt voldaan, is het hanteren van een drempel van 3% in beginsel aangewezen. Indien slechts aan één van beide indicatoren voor een deel wordt voldaan, of indien aan beide indicatoren in het geheel niet wordt voldaan, is in beginsel het toepassen van het minimumforfait van 2%, zoals bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wro aangewezen. [21]
12.3.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid een drempel van 3% heeft toegepast. De onderbouwing van de schadebeoordelingscommissie van deze drempel is conform de wet en de handvatten die daaraan in de rechtspraak zijn gegeven. Daarbij is de schadebeoordelingscommissie niet uitgekomen op de drempel van 5% die in beginsel wordt toegepast, maar is de schadebeoordelingscommissie onderbouwd tot een lagere drempel van 3% uitgekomen:
Structuur omgeving
De omgeving van het plangebied kenmerkt zich door agrarisch buitengebied, waarin tevens aanwezig is de snelweg A2 en de spoorlijn ’s-Hertogenbosch - Utrecht. Uit de
milieueffectrapportage volgt dat er geen bestaande windturbines in de directe omgeving van het plangebied aanwezig zijn. In de wat wijdere omgeving zijn diverse windturbines aanwezig. De dichtstbij gelegen windturbine staat in ’s-Hertogenbosch op een afstand van ca. 7 kilometer. 27 Verder is bij Knooppunt Deil, dat ligt op circa 8 km vanaf het plangebied, een windpark aanwezig met 11 windturbines. Verder liggen aan de zuidzijde van de A15 tussen Knooppunt Deil en Knooppunt Ressen diverse windturbines/windparken. In dat kader merkt de commissie op dat het in
Nederland niet ongebruikelijk is om windturbines op te richten in het buitengebied, parallel langs hoofdinfrastructuur, zoals ook blijkt uit de hiervoor genoemde voorbeelden. Aangezien de windturbines niet passen in de direct omliggende structuur van het plangebied, maar wel in de wat wijdere omgeving is de commissie van oordeel dat de ontwikkeling deels past in de structuur van de omgeving.
Het in een reeks van jaren gevoerde beleid
De commissie constateert dat de komst van dit windpark past binnen de structuurvisie
Buitengebied van de gemeente Zaltbommel uit 2012. De ontwikkeling past verder in de
Structuurvisie Windenergie Gelderland uit 2015. Tegelijkertijd heeft de commissie ook
geconstateerd dat de aanvankelijke positieve grondhouding van de gemeente Zaltbommel op enig moment is gekanteld. De afwijzing van het principeverzoek uit 2017 geeft daar blijk van. De komst van het windturbinepark lijkt daarmee niet volledig in het in een reeks van jaren gevoerde beleid te passen. De commissie concludeert dat deze ontwikkeling daarmee deels past in het in een reeks van jaren gevoerde beleid.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande is aan de eerste indicator - de structuur van de omgeving -
gedeeltelijk voldaan. Aan de tweede indicator is ook gedeeltelijk voldaan. Gezien de uitspraak van de AbRvS betekent dit dat een normaal maatschappelijk risico van 3% is aangewezen. Dit betekent dat de schade ter hoogte van een bedrag van € 19.500,-, zijnde 3% van de waarde onder het oude planologische regime ad € 650.000,- voor rekening van verzoekers blijft vanwege het normaal maatschappelijk risico.
12.3.2.
Dat eisers vinden dat de ontwikkeling in het geheel niet past in de structuur of het beleid en de gemeente de ontwikkeling niet wilde, betekent nog niet dat de ontwikkeling niet in de lijn der verwachtingen lag en dat de drempel daarom niet goed is onderbouwd. Juist door de door eisers genoemde punten is de schadebeoordelingscommissie namelijk tot een lagere drempel gekomen dan de in beginsel gehanteerde drempel van 5%. Die verlaging is namelijk gebaseerd op de omstandigheden dat de windturbines niet geheel passen in de ruimtelijke structuur en ook niet helemaal passen in een reeks van jaren gevoerd beleid.
12.3.3.
Zoals hiervoor is overwogen (in r.o. 12.2), is de wettelijke drempel van 2% een minimumforfait en heeft het bestuursorgaan niet de vrijheid om die drempel niet toe te passen. De stelling van eisers om bij planschade als gevolg van de komst van windturbines een norm van 0% te hanteren, kan om die reden niet worden gevolgd. Dat er in eerdere compensatievoorstellen is gesproken over 2% betekent ook niet dat het college de drempel niet nu op 3% mocht stellen, omdat dit compensatievoorstellen waren van het windpark zelf en die het college bij de beoordeling van een individueel planschadeverzoek niet binden.
12.3.4.
Voor zover eisers menen dat het evenredigheidsbeginsel een drempel van 0% rechtvaardigt, is de rechtbank van oordeel dat het college daar in dit geval terecht geen aanleiding voor heeft gezien nu niet is gebleken dat de schade in de vorm van waardevermindering onevenredig is in verhouding tot de waarde van de onroerende zaak.
12.3.5.
De beroepsgronden slagen niet.
Onafhankelijkheid taxateur
13. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat taxateur [ingenieur] niet onafhankelijk was. Dat eisers het niet eens zijn met (de inhoud van) zijn taxatie, betekent nog niet dat de taxatie niet onafhankelijk is gedaan.
Ook de omstandigheid dat eisers zelf moeite hadden om een taxateur te vinden, betekent nog niet dat [ingenieur] in hun situatie niet onafhankelijk heeft getaxeerd.
Dat taxateur [ingenieur] vanuit een ander gezichtspunt dan eisers foto’s van hun perceel heeft gemaakt, maakt hem ook niet partijdig, omdat de taxateur in zijn taxatierapport een vergelijking heeft gemaakt van de maximale planologische mogelijkheden tussen het oude regime en het nieuwe regime en niet op grond van foto’s heeft getaxeerd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. De beslissing op bezwaar van 5 februari 2024 blijft dus in stand. Eisers krijgen daarom geen vergoeding van hun griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Inmiddels geldt de Omgevingswet, maar op deze zaak is nog het oude recht van toepassing. Zie artikel 4.19, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3246, r.o. 9.2.
3.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 2.1–2.3.
4.Uitspraken van de Afdeling van 27 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9528 en 12 maart 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BC6405.
5.Kamerbrief ‘MIRT-brief voorjaar 2023’ van 3 juni 2023.
6.Rapport van adviesbureau [naam adviesbureau] van 31 augustus 2022.
7.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 2.13-2.14.
8.Uitspraken van de Afdeling van 31 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:566 en van 13 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:420.
9.Artikel 4.4.1, onder d, van de planregels van het inpassingsplan.
10.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 2.12.
11.Het TNO-rapport ‘de verwachte impact van windturbines op huizenprijzen in Nederland. een ruimtelijke analyse voor de periode 2020-2030’ van 30 maart 2022, 2022 P10374.
12.Het rapport ‘wonen bij windmolens’ van 1 september 2022.
13.Taxatierapport van 23 oktober 2023 door taxateur Van der Wal.
14.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 4.6.
15.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 8.3-8.4.
16.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 8.11.
17.Artikel 6.2, eerste lid, van de Wro.
18.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.9-5.10.
19.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.3-5.4.
20.Uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582, r.o. 5.13.
21.Uitspraak van de Afdeling van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2402, r.o. 7.15.