Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Bodegraven,
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 06/6835 en 06/7011 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 mei 2007 in het geding tussen:
de raad der gemeente Bodegraven.
Bij besluiten van 18 september 2003 en 3 februari 2005 heeft de raad der gemeente Bodegraven (hierna: de raad) verzoeken van [appellanten] om het toekennen van een planschadevergoeding afgewezen.
Bij besluiten van 29 juni 2006 heeft de raad de door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 mei 2007, verzonden op 15 mei 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) de daartegen door
[appellanten] ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 25 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 februari 2008, waar [appellant] bijgestaan door mr. E. Schaap Enterman, rechtsbijstandverlener, en de raad, vertegenwoordigd door B.A. Drost-Westland, werkzaam bij de gemeente Bodegraven, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een vrijstelling, als bedoeld in artikel 19 van de WRO schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. [appellanten] wonen onderscheidenlijk aan de [locatie A] en de [locatie B] te Bodegraven. In de onmiddellijke nabijheid van deze woningen is, na het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven", een appartementencomplex gebouwd bestaande uit drie bouwlagen en met een breedte van ongeveer 47,5 meter en een hoogte van ongeveer 9 meter. [appellanten] hebben de raad verzocht om vergoeding van de schade in de vorm van waardevermindering van hun woningen die zij stellen te lijden als gevolg van de verleende vrijstelling.
2.3. Omtrent het verzoek van [appellant A] heeft de raad zich laten adviseren door de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ) en Adviesgroep Langhout en Wiarda juristen in samenwerking met Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (hierna gezamenlijk: Oranjewoud).
De SAOZ adviseert in haar rapport van juli 2002 tot het toekennen van een schadevergoeding van € 12.500,-. Oranjewoud adviseert in haar rapport van 17 maart 2003 tot het afwijzen van het verzoek, omdat geen planologisch nadeel is geleden. In haar nader advies van 25 januari 2006 komt de SAOZ eveneens tot de conclusie dat geen planologisch nadeel is geleden.
Omtrent het verzoek van [appellant B] heeft de raad zich laten adviseren door Verhagen Advies. In het rapport van deze adviseur van 18 november 2004 is geconcludeerd dat per saldo geen planologisch nadeel is geleden en dat het verzoek om die reden dient te worden afgewezen.
Bij brief van 13 januari 2006 heeft deze adviseur een nadere toelichting op het advies gegeven.
2.4. De rechtbank heeft de bij haar bestreden besluiten wegens strijd met artikel 7:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd omdat het nadere advies van de SAOZ en de toelichting die Verhagen Advies op zijn eerdere advies heeft gegeven niet vóór het nemen van die besluiten aan [appellanten] ter kennis zijn gebracht. De rechtbank heeft evenwel aanleiding gezien de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten omdat hetgeen in beroep is aangevoerd naar haar oordeel geen grond geeft voor het oordeel dat de uitgebrachte adviezen naar inhoud of totstandkoming onjuist zijn, zodat de raad deze aan de afwijzing van de verzoeken ten grondslag kon leggen. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen.
2.5. Ter zitting hebben [appellanten] te kennen gegeven dat zij hun betoog dat de rechtbank de rechtsgevolgen niet in stand kon laten omdat rechtens meer dan één beslissing mogelijk was, niet langer handhaven.
2.6. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand heeft gelaten.
Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de uiteenzettingen in de aan de raad uitgebrachte adviezen over de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" niet gemotiveerd hebben betwist. Voorts is aangevoerd dat in het rapport van Oranjewoud ten onrechte een vrijstellingsbevoegdheid voor de bouw van woningen is betrokken, nu daaraan de voorwaarde is verbonden dat de totale woningvoorraad niet mag toenemen. Ook is volgens hen in het rapport onvoldoende gemotiveerd dat de maximale bouwhoogte op grond van de Bouwverordening 15 meter zou bedragen. In het rapport van Verhagen Advies is naar hun oordeel voorts ten onrechte vermeld dat de winkelruimte zou kunnen worden vergroot, nu dit slechts een theoretische mogelijkheid was waarvan in praktijk geen gebruik zou zijn gemaakt nu elders in de gemeente een winkelcentrum is gerealiseerd. Ten slotte is in de uitgebrachte adviezen onvoldoende gewicht toegekend aan het nadeel dat wordt geleden in de vorm van overlast en verlies aan privacy en stellen [appellanten] dat de waarde van de woningen door dat nadeel is verminderd.
2.6.1. Het betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de uiteenzettingen in de aan de raad uitgebrachte adviezen over de bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" niet gemotiveerd hebben betwist, slaagt. Beoordeeld zal worden of dit moet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.6.2. Het betoog van [appellanten] dat in het rapport van Oranjewoud onvoldoende is gemotiveerd dat de maximale bouwhoogte op grond van de Bouwverordening 15 meter zou bedragen, faalt reeds omdat op grond van artikel 5, zesde lid, onder m, gelezen in samenhang met artikel 17, eerste lid, onder a, lid a, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Oude kern Bodegraven" een maximale goothoogte van 11 meter was toegestaan en het met vrijstelling gerealiseerde appartementencomplex een bouwhoogte van 9 meter heeft zodat in zoverre geen planologische verslechtering is opgetreden.
2.6.3. Bij de beoordeling van een verzoek om vergoeding van planschade dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat betreft het oude planologische regime niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van dit uitgangspunt afgeweken moet worden.
De aan de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 5, zesde lid, van de bestemmingsplanvoorschriften verbonden voorwaarde dat de woningvoorraad niet mag toenemen, geeft geen aanleiding voor afwijking van voormeld uitgangspunt. Niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan immers worden uitgesloten dat aan deze voorwaarde kon worden voldaan, nu elders in de gemeente woningen konden worden gesloopt zonder te worden herbouwd of anderszins aan de woningvoorraad konden worden onttrokken. Het feit dat elders in de gemeente een winkelcentrum is gerealiseerd, geeft evenmin aanleiding voor afwijking van voormeld uitgangspunt.
Wat betreft de waardering van het nadeel in de vorm van overlast en privacyverlies hebben Van Alpen en Wever de deskundigenrapporten die de raad aan zijn besluiten ten grondslag heeft gelegd en waarin is geconcludeerd dat dit nadeel niet opweegt tegen het genoten voordeel, niet gemotiveerd bestreden bijvoorbeeld door het overleggen van een deskundigenrapport. De enkele stelling dat het nadeel in de vorm van overlast en privacyverlies zwaarder weegt dan het genoten voordeel, is in dat verband onvoldoende. Bovendien berust deze stelling, op de hiervoor onjuist geoordeelde, veronderstelling dat het aantal woningen ter plaatse niet mocht toenemen.
2.6.4. De rechtbank is terecht, zij het op onjuiste gronden, tot de slotsom gekomen dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen grond geeft voor het oordeel dat de raad de conclusies van de uitgebrachte adviezen niet aan de afwijzing van de verzoeken ten grondslag mocht leggen. De rechtbank heeft dan ook terecht bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven. Het betoog van [appellanten] slaagt niet.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten, met verbetering van de gronden waarop deze berust.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008