ECLI:NL:RBGEL:2024:412

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
23/7541
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor aanleg boomgaard met betrekking tot woon- en leefmilieu en archeologische waarden

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 oktober 2023, waarin een omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghouder voor de aanleg van een biologische boomgaard op een perceel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college aanwezig waren, maar de gemachtigde van vergunninghouder niet. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang, omdat de aanleg van de boomgaard onomkeerbare gevolgen kan hebben.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit, omdat het college onvoldoende heeft onderbouwd dat het woon- en leefmilieu gewaarborgd is en dat er geen archeologische waarden worden aangetast. De voorzieningenrechter stelt vast dat de vergunninghouder niet duidelijk heeft gemaakt welke constructie zal worden gebruikt voor de boomgaard, wat noodzakelijk is om te beoordelen of een vergunningplicht geldt. Ook is er onvoldoende bewijs dat de aanleg van de boomgaard binnen de vereiste afstand van gevoelige bestemmingen kan plaatsvinden zonder het woon- en leefmilieu te schaden. De voorzieningenrechter concludeert dat het college het griffierecht moet vergoeden en dat het besluit geschorst wordt tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7541

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: J.T. Wildschut),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Buren

(gemachtigden: J.C. van Veenendaal en mr. N. van Beem).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats] (vergunninghouder)
(gemachtigde: T. van Blijderveen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 10 oktober 2023, waarin een omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghouder voor het aanleggen van een boomgaard op het perceel aan [locatie 1] . Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 15 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college. De gemachtigde van vergunninghouder is niet op zitting verschenen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekster.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming besluit
4. Vergunninghouder exploiteert de onderneming [derde-partij] . op het perceel aan [locatie 2] . Op 21 juni 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor de aanleg van een boomgaard (biologische appel- en perenboomgaard) op het perceel aan [locatie 1] .
4.1.
Het college heeft op 10 oktober 2023 een omgevingsvergunning verleend voor de aanleg van een boomgaard op voormeld perceel. Het betreft de activiteiten:
  • Handelen in strijd met het bestemmingsplan.
  • Een werk aanleggen of uitvoeren.
De omgevingsvergunning geldt na zes weken na verzending van het besluit.
4.2.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend.
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [1]
5.1.
Wil een voorlopige voorziening kunnen worden getroffen dan is onverwijlde spoed vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
5.2.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vergunninghouder heeft naar aanleiding van een brief van de voorzieningenrechter niet gereageerd en hij of zijn gemachtigde is niet op zitting verschenen, zodat deze niet heeft toegelicht wanneer hij voornemens is te starten met de aanleg van de boomgaard. Aangezien vergunninghouder gebruik mag maken van de verleende omgevingsvergunning en de aanleg van de boomgaard mogelijk onomkeerbare gevolgen met zich brengt, acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aannemelijk.
Overgangsrecht
6. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
6.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 21 juni 2023. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Heeft het college terecht de omgevingsvergunning verleend?
Bestemmingsplan
7. Op het perceel is het bestemmingsplan “Reparatieplan buitengebied 2012” van toepassing. Het perceel heeft de enkelbestemming “Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied” en daarnaast de dubbelbestemmingen “Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 1”, “ Waarde - Archeologisch onderzoekgebied - 2” en ‘Waarde - Cultuurhistorie”. Het heeft de functieaanduiding “Specifieke vorm van agrarisch - teeltvrije zones”.
7.1.
Uit artikel 7.1.1. van de planregels volgt dat de voor "Agrarisch met waarden - Oeverwalgebied" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
grondgebonden agrarische productie;
het weiden van dieren;
bijbehorende voorzieningen, huiserven, gaarden en opslag;
instandhouding, dan wel herstel en ontwikkeling, van de landschappelijke waarden en de natuurwaarden die eigen zijn aan een agrarisch oeverwalgebied;
watergangen en daarbij behorende voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, de waterberging daaronder mede begrepen;
extensief dagrecreatief medegebruik.
7.2.
Uit artikel 24.1 en artikel 25.1 van de planregels volgt dat de voor "Waarde - Archeologisch onderzoekgebied-1” en “Waarde – Archeologisch onderzoeksgebied- 2” aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor het behoud van de archeologische waarden.
7.2.1.
Op grond van artikel 24.4.1 en artikel 25.4.1 van de planregels is het verboden binnen de gronden met deze bestemmingen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
a. het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden;
b. het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren of het aanbrengen van drainage;
c. het verwijderen van bestaande funderingen;
d. het verlagen van het waterpeil;
e het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
g. het aanplanten van een houtopstand, waaronder begrepen een bos, boomgaard, zacht-fruitopstand, (boom)kwekerij of windsingel, of het rooien daarvan waarbij stobben worden verwijderd;
h. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden/- banen of parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
i. het aanleggen van nieuwe ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
7.2.2.
In artikel 24.4.2 en van artikel 25.4.2 is opgenomen dat het in artikel 24 lid 4.1 en artikel 25 lid 4.1 vervatte verbod niet geldt voor:
a. werken en werkzaamheden in de bodem tot een diepte van 0,30 m onder het bestaande maaiveld of werken en werkzaamheden die geen grotere oppervlakte betreffen dan 1000 m2;
b. werken en werkzaamheden voor zover het betreft voortzetting van de bestaande agrarische teelt, of, indien (uit historisch (kaart)materiaal blijkt dat) sprake is van wisselteelt met een ten opzichte van het voorgaande gewas diepwortelender gewas, daardoor geen sprake is van een in verband met het archeologisch belang nadeliger verstoring van de bodem;
c. werken en werkzaamheden ten behoeve van laanboomteelt en fruitteelt;
d. werken en werkzaamheden die het gewone onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande oppervlakte-verhardingen, beplantingen langs wegen en bestaande tracés van kabels en leidingen;
e. werken en werkzaamheden, indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning is verleend;
f. werken en werkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
g. werken en werkzaamheden die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken;
h. werken en werkzaamheden die archeologisch onderzoek betreffen.
Archeologische waarden
8. Verzoekster voert aan dat door de aanleg van de boomgaard mogelijk archeologische waarden worden aangetast. Op korte afstand van het perceel zijn bewoningssporen aangetroffen uit zowel de late ijzertijd als uit de Romeinse tijd. Uit artikel 24.4.3 van de planregels volgt dat een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 24.4.1 van de planregels, alleen kan worden verleend, indien uit nader onderzoek is gebleken dat hierdoor de archeologische waarden die eigen zijn aan de desbetreffende gronden niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze archeologische waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld. Volgens verzoekster blijkt noch uit de aanvraag, noch uit de daarbij behorende bijlagen, dat het vereiste onderzoek heeft plaatsgevonden.
9. Dit betoog van verzoekster slaagt niet. De voorzieningenrechter overweegt dat uit artikel 24.4.2 onder c en artikel 25.4.2. onder c van de planregels volgt dat het in voormelde artikelen vervatte verbod niet geldt voor werken en werkzaamheden ten behoeve van laanboomteelt en fruitteelt. Omdat het hier de aanleg van een boomgaard voor biologische appels en peren betreft, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen nader onderzoek naar de archeologische waarden vereist.
Teeltondersteunende voorzieningen
10. Verzoekster betoogt dat met de verleende omgevingsvergunning ten onrechte (impliciet) toestemming is verleend voor het aanbrengen van teeltondersteunende voorzieningen. Uit de bijlagen, behorende bij de omgevingsvergunning, blijkt dat verzoekster honderden betonpalen, circa 50 centimeter in de grond en 2,5 meter hoog en onderling met elkaar verbonden met draden, wil plaatsen. Deze palen met draad moeten worden beschouwd als bouwwerken, geen gebouw zijnde.
Verzoekster verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 20 maart 2023. [2] Omdat het perceel in een gebied ligt met bestemming “Waarde – Cultuurhistorie” is het op grond van artikel 28.2 van het Reparatieplan niet toegestaan om buiten een bouwvlak bouwwerken te bouwen.
11. Het college stelt dat zij tegen voormelde uitspraak in hoger beroep is gegaan en dat zij, totdat door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is beslist, de palen als onderdeel van de aan te leggen boomgaard beschouwt. Volgens het college is daarom een omgevingsvergunning niet vereist.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat uit de aanvraag onvoldoende duidelijk wordt welke constructie gaat worden gebruikt. Nu vergunninghouder niet op de zitting bij de voorzieningenrechter is verschenen, is hierover geen duidelijkheid verkregen.
Daarmee is het de vraag of voor de te gebruiken constructie een vergunningplicht geldt. Dat kan de voorzieningenrechter op dit moment niet beoordelen. In het kader van bezwaar dient dit opgehelderd te worden. Om te voorkomen dat onomkeerbare gevolgen zullen plaatsvinden, wijst de voorzieningenrechter het verzoek toe, in die zin dat het bestreden besluit zal worden geschorst.
Woon- en leefmilieu
13. Verzoekster voert aan dat door de aanleg van de boomgaard het woon- en leefmilieu mogelijk wordt aangetast. In de verleende omgevingsvergunning staat vermeld dat de locatie van de nieuw aan te leggen biologische boomgaard zich bevindt binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen. Ook wordt vermeld dat er voor verlening van een vergunning, volgens artikel 7.6.2.3 van de planregels, een onderzoek vereist is dat aantoont een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd. Verzoekster heeft in de bijlagen van de vergunning geen verslag van een onderzoek aangetroffen en geen conclusie dat het woon- en leefmilieu kan worden gewaarborgd. Evenmin is een teeltvrije zone van 50 meter in acht genomen.
14. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van aantasting van het woon- en leefmilieu. De teeltvrije zone van 50 meter is in dezen niet van toepassing, omdat het biologische teelt betreft waarbij geen middelen worden gebruikt die schadelijk zijn voor de gezondheid. Bovendien heeft de SKAL op 5 oktober 2023 aan vergunninghouder een certificaat afgegeven met een geldigheid van 5 oktober 2023 tot 31 december 2024, waarmee het bedrijf als biologisch fruitbedrijf is aangemerkt. De verleende omgevingsvergunning ziet louter op biologische fruitteelt. Gelet op het voorgaande is het college van mening dat het bestreden besluit als zodanig kon worden verleend.
15. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Uit artikel 7.6.2.1 van de planregels blijkt dat het verboden is om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, ter plaatse van gronden die gelegen zijn binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen met de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch – teeltvrije zones”, nieuwe productieboomgaarden en (boom)kwekerijen aan te leggen.
Op grond van artikel 7.6.2.3 van de planregels zijn deze werken en werkzaamheden slechts toelaatbaar, indien door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd.
Uit de overlegde stukken blijkt dat het college advies heeft gevraagd bij de milieudeskundige van de ODR. Deze milieudeskundige schrijft als volgt aan het college:
“Wanneer er sprake is van biologische teelt moet worden aangesloten bij de SKAL en zal de ondernemer dus een certificaat van de SKAL zal moeten hebben. Alleen dan is er officieel sprake van biologische teelt waarvoor geen spuitzone wordt gerekend. Dit zou ik dan ook als harde voorwaarde gebruiken. Biologisch betekent ook niet dat er niet meer gespoten wordt, alleen gebeurt dat met andere middelen die minder schadelijk zijn voor mensen en natuur.”
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het vigerende bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheden met betrekking tot de spuitzone van 50 meter zijn opgenomen, ook niet voor bedrijven met een SKAL-certificaat. Bovendien geeft de milieudeskundige aan dat ook bij biologische teelt met middelen wordt gespoten.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de aanleg van de boomgaard binnen 50 meter ten opzichte van gevoelige bestemmingen alleen dan toegestaan indien door middel van onderzoek is aangetoond dat een aanvaardbaar woon- en leefmilieu bij de omliggende gevoelige functies kan worden gewaarborgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college dit onvoldoende onderbouwd. Anders dan het college komt aan het SKAL-certificaat, nog daargelaten dat dit voor een groothandel in groenten en fruit en in consumptie-aardappelen is en bovendien een beperkte geldigheidsduur heeft, niet die betekenis toe die het college er aan wil geven en zet dit geen algemeen verbindende bepaling opzij. Het betoog van verzoekster op dit punt slaagt eveneens.

Conclusie en gevolgen

16. Reeds hierom is er voor de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en het besluit te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De overige punten waarover onduidelijkheid bestaat, zoals met betrekking tot het ophogen en afgraven van gronden, dienen in bezwaar nader uitgezocht dan wel opgehelderd te worden.
17. De voorzieningenrechter ziet aanleiding te bepalen dat het college het griffierecht moet vergoeden. Er zijn geen andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A. de Wijse-Hageman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).