ECLI:NL:RBGEL:2024:403

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
29 januari 2024
Zaaknummer
AWB-22_2853
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en procesbelang bij weigering handhavingsverzoek

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 1932 een bedrijf exploiteert dat kalksteen uit de bodem wint, een handhavingsverzoek ingediend tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk. Het college heeft dit verzoek afgewezen, omdat het gebruik van het perceel onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan valt. Eiseres is het hier niet mee eens en stelt dat haar gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan, waardoor het overgangsrecht niet van toepassing zou zijn. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat zij enkel de motivering van het besluit betwist en niet het rechtsgevolg. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank benadrukt dat de formele rechtskracht van een besluit alleen betrekking heeft op de rechtshandeling en de rechtsgevolgen, en dat de motivering van het bestreden besluit partijen buiten deze zaak niet bindt. Dit betekent dat als het college in de toekomst handhavend optreedt, eiseres opnieuw de bestuursrechter kan benaderen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2853

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Tingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, het college
(gemachtigde: mr. C.M.M. van Mil).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. drs. H. Zwetsloot)
[derde-partij]uit [woonplaats] .

Inleiding

Bij besluit van 7 juni 2021 (het primaire besluit) heeft het college het verzoek van derde-partijen om handhavend op te treden tegen eiseres vanwege een overtreding van het bestemmingsplan “Buitengebied Winterswijk” afgewezen.
In het besluit van 28 april 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres en derde-partijen tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering van het primaire besluit.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres [naam] en de gemachtigde van eiseres, namens het college de gemachtigde en [naam] . Verder waren aanwezig mr. drs. H. Zwetsloot namens [derde-partij] en [derde-partij] .

Totstandkoming van het besluit

1. Eiseres exploiteert sinds 1932 op het perceel [locatie] een bedrijf dat kalksteen uit de bodem wint. De afgegraven kalk wordt sinds ongeveer 1960 samen met andere (afval)stoffen, zoals vliegassen die afkomstig zijn van afvalverbrandingsinstallaties en mangaan, in grote maalinstallaties vermalen tot een poeder (vulstof) en gedroogd in drooginstallaties. Deze vulstoffen worden vervolgens gebruikt in de wegenbouw of in de landbouw.
2. In het bestemmingsplan “Buitengebied Winterswijk”, dat op 28 februari 2011 is vastgesteld, is het perceel bestemd als “Bedrijf” met de functieaanduiding “specifieke vorm van bedrijf – overige bedrijvigheid 29”. Op grond van de bestemmingsomschrijving is ter plaatse van deze aanduiding een steen- en kalkgroeve toegestaan.
In de begrippenlijst is geen definitie van “steen- en kalkgroeve” opgenomen.
3. De derde-partijen hebben het college op 16 februari 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen eiseres. Volgens derde-partijen exploiteert eiseres op het perceel naast een steen- en kalkgroeve ook een afvalverwerkings- en bewerkingsbedrijf. Dit gebruik is volgens hen in strijd met het bestemmingsplan.
4. Het college heeft in het primaire besluit het handhavingsverzoek afgewezen. Volgens het college is het gebruik in strijd met het bestemmingsplan, maar valt het onder het gebruiksovergangsrecht zodat er geen sprake is van een overtreding.
5. In het bestreden besluit heeft het college de bezwaarschriften van eiseres en derde-partijen ongegrond verklaard en het primaire besluit onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Het college stelt zich nog steeds primair op het standpunt dat het gebruik valt onder het gebruiksovergangsrecht, maar stelt zicht subsidiair op het standpunt dat door de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan “ [locatie] ” op 26 november 2021, waarin alle bedrijfsactiviteiten van het bedrijf worden gelegaliseerd, ook concreet zicht op legalisatie is ontstaan.

Beoordeling door de rechtbank

6. Eiseres is het eens met de weigering van het handhavingsverzoek. Zij stelt zich echter op het standpunt dat de motivering van het besluit onjuist is. Volgens eiseres passen de bedrijfsactiviteiten binnen de bedrijfsbestemming uit het geldende bestemmingsplan. Omdat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan is er volgens eiseres geen sprake van een overtreding en wordt aan het gebruiksovergangsrecht niet meer toegekomen.
Procesbelang
7. De rechtbank ziet zich in deze zaak voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een beoordeling van haar beroep. De rechtbank beoordeelt een beroep alleen inhoudelijk als de indiener van het beroep daarbij een actueel en reëel belang heeft. Dat betekent dat er door de uitspraak van de rechtbank voor de indiener daadwerkelijk iets moet kunnen veranderen. De rechtbank doet geen uitspraak alleen maar vanwege de formele of principiële betekenis ervan.
8. Eiseres stelt dat zij procesbelang heeft in verband met het handhavingsrisico. Volgens eiseres is het gebruik van secundaire stoffen niet gemaximeerd als het gebruik past binnen het bestemmingsplan, terwijl als het gebruik onder het gebruiksovergangsrecht valt niet meer secundaire stoffen mogen worden toegepast dan ten tijde van de peildatum. Zij vreest dat het college handhavend op zal treden als meer stoffen worden toegepast dan zijn toegestaan onder het overgangsrecht.
Ten tweede wijst eiseres op het ontwerp-bestemmingsplan dat voor het perceel in procedure is en de mate van onderzoek die voor dit bestemmingsplan plaats moet vinden.
9. De rechtbank overweegt dat de formele rechtskracht van een besluit alleen de rechtshandeling betreft en de rechtsgevolgen waarop het besluit is gericht. De formele rechtskracht heeft geen betrekking op de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde oordelen van feitelijke of juridische aard. De motivering van het bestreden besluit bindt partijen buiten deze zaak om dus niet. [1] Mocht het college in de toekomst dus gaan handhaven vanwege gebruik dat volgens hem niet valt onder het overgangsrecht, dan kan eiseres in die procedure wederom aan de bestuursrechter de vraag voorleggen of er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan. Het college en andere belanghebbenden kunnen zich er dan niet op beroepen dat in rechte vast zou staan dat het gebruik illegaal is.
Dit handhavingsrisico in de toekomst leidt niet tot procesbelang in deze procedure.
Ook de onderzoeksplicht in het kader van het nieuwe bestemmingsplan leidt niet tot procesbelang, reeds omdat de gemeenteraad gaat over de vaststelling van het bestemmingsplan, en daarmee over de onderzoeken die moeten worden verricht, en niet het college van burgemeester en wethouders. Ook van andere redenen om procesbelang aan te nemen, is de rechtbank niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

10. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiseres geen procesbelang heeft, omdat zij alleen de motivering van het besluit betwist en niet het rechtsgevolg. Omdat eiseres geen belang heeft bij een beoordeling van haar beroep verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. S.E.M. Lichtenberg, leden, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie ter illustratie paragraaf 5.12 van de conclusie van Advocaat-Generaal Widdershoven van 24 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:249) en overweging 4.1 van de uitspraak van de Afdeling van 24 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1389).