Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- het tussenvonnis van 20 maart 2024, waarin mondelinge behandeling is bevolen;
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 mei 2024.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
- de omschrijving van M&L Beleggingen bij de overboeking van de € 200.000,00 “Lening 3 procent” in augustus 2017;
- de 11 maandelijkse overboekingen vanaf oktober 2017 op de rekening van M&L Beleggingen die neerkomen op betaling van een rente van drie procent uitgerekend op de hiervoor genoemde wijze (overweging 2.5);
- de omschrijving bij de eerste overboeking op de rekening van M&L Beleggingen “rente lening september 2017” en bij de overige overboekingen de vermelding “rente”;
- de balans van [gedaagde partij] waarop staat genoteerd dat het bedrag van € 200.000,= een lening betreft van M&L Beleggingen;
- de correspondentie, waarin M&L Beleggingen zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld richting [gedaagde partij] dat het overgemaakte bedrag een lening betrof die moest worden terugbetaald en waarvoor rente moet worden betaald. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] voordat haar advocaat betrokken was, het standpunt heeft ingenomen heeft dat het bedrag geen lening betrof.
- de omschrijving bij de overboeking van M&L Beleggingen “Lening 3 procent” in augustus 2017;
- de betaling van een bedrag van € 439,15 op de rekening van M&L Beleggingen in oktober 2017, waarbij staat vermeld “rente lening september 2017”;
- de (11) maandelijkse betalingen op de rekening van M&L Beleggingen, waarbij de overboekingen worden aangeduid als “rente”; en
- de hoogte van de maandelijkse overboekingen die (onweersproken) gelijk is aan het maandelijks betalen van drie procent rente over een bedrag van € 200.000,= uitgerekend op een wijze zoals opgenomen in overweging 2.5.
5.De beslissing
- een bedrag van € 200.000,00 (aan restant hoofdsom geldlening);
- een bedrag van € 30.048,00 (aan contractuele rente van 3% over de geldlening tot en met 25 augustus 2023);
- een bedrag van € 9.353,23 (aan wettelijke handelsrente over de achterstallige rentetermijnen voor de periode tot en met 25 augustus 2023);
- een bedrag van € 2.925,24 (aan buitengerechtelijke kosten);
- de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over het bedrag van 230.048,00 met ingang van 26 augustus 2023 tot de dag der algehele voldoening.