ECLI:NL:RBGEL:2024:3882

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2024
Publicatiedatum
25 juni 2024
Zaaknummer
429059
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de kwalificatie van een geldbedragsoverboeking tussen ondernemingen als lening of investering

In deze zaak vorderde M&L Beleggingen B.V. betaling van een bedrag van € 276.727,81 van [gedaagde partij] B.V., met als geschilpunt of een overboeking van € 200.000,00 in 2017 kwalificeerde als een geldlening met terugbetalingsverplichting of als een investering in samenwerking. M&L Beleggingen stelde dat er een geldleningsovereenkomst was gesloten, terwijl [gedaagde partij] dit betwistte en stelde dat het bedrag was bedoeld als investering. De rechtbank oordeelde dat de overboeking als een lening moest worden gekwalificeerd, gebaseerd op de omstandigheden van de zaak, waaronder de omschrijving bij de overboeking en de daaropvolgende rentebetalingen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde partij] de lening van € 200.000,00 moest terugbetalen, inclusief de verschuldigde rente en bijkomende kosten. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/429059 / HA ZA 23-536
Vonnis van 26 juni 2024
in de zaak van
M&L BELEGGINGEN B.V.,
te Berlicum,
eisende partij,
hierna te noemen: M&L Beleggingen,
advocaat: mr. M. Burgers,
tegen
[gedaagde partij] B.V.,
te [plaatsnaam] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. L.M. Dressel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 maart 2024, waarin mondelinge behandeling is bevolen;
  • het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
M&L Beleggingen is een besloten vennootschap, waarvan de heer [bestuurder 1] en mevrouw [bestuurder 2] gezamenlijk de bestuurders zijn. Zij zijn ook vennoten van vennootschap onder firma [VOF C] .
2.2.
[gedaagde partij] is een vennootschap die zich bezighoudt met (onder andere) de teelt van sierplanten. De [persoon D] en [persoon E] zijn (indirect) bestuurders van [gedaagde partij] . Zij zijn ook (indirect) bestuurders van [rechtspersoon F] B.V.
2.3.
Op 4 augustus 2017 heeft M&L Beleggingen een bedrag overgemaakt van € 200.000,00 op de rekening van [rechtspersoon F] . Op de overboeking staat als naam aan wie het bedrag is overgemaakt vermeld: “ [gedaagde partij] ”. Als omschrijving staat vermeld: “Lening 3 procent”.
2.4.
Vervolgens zijn van de rekening van [rechtspersoon F] op de volgende data, de volgende bedragen overgemaakt op de rekening van M&L Beleggingen met daarbij de volgende omschrijvingen:
datum:
2 oktober 2017
9 november 2017
4 december 2017
2 januari 2018
30 januari 2018
27 februari 2018
5 april 2018
3 mei 2018
30 mei 2018
9 juli 2018
31 juli 2018
bedrag:
€ 493,15
€ 509,58
€ 493,15
€ 509,58
€ 509,58
€ 460,27
€ 509,58
€ 493,15
€ 509,58
€ 493,15
€ 509,58
omschrijving:
rente lening september 2017
rente oktober
rente november
rente december
rente januari 2018
rente februari
rente maart
rente april
rente mei 2018
rente juni
rente juli
2.5.
De hoogte van de hiervoor genoemde bedragen komt overeen met het aantal dagen van de betreffende maand (28 dan wel 30 dan wel 31 dagen) vermenigvuldigd met een bedrag van € 16,438356. € 16,438356 komt overeen met 3 procent over een bedrag van € 200.000,00 (zijnde € 6.000,00) gedeeld door 365 dagen.
2.6.
Op een uitdraai van de balans uit de administratie van [gedaagde partij] staat een creditbedrag van € 200.000,00 genoteerd bij de jaren 2018 en 2019. Dit bedrag staat op deze balans onder de kop: “Hypothecaire leningen” en de subkop “0830 – Lening o/g ML Beleggingen”. “O/g” is een afkorting voor opgenomen geld.
2.7.
Bij brief van 14 juli 2023 is namens M&L Beleggingen een sommatiebrief verzonden aan [gedaagde partij] , waarin onder meer wordt gevorderd het bedrag van € 200.000,00.
2.8.
Op de 9 januari 2019 heeft mevrouw [bestuurder 1] een e-mailbericht verzonden, waarin (onder andere) staat: “Een vraag: Waarom wordt er geen rente meer overgemaakt op onze rekening van ML Beleggingen? Ik heb niet begrepen dat dat gestopt is.”
2.9.
Op 27 mei 2020 is een brief verzonden door de heer en mevrouw [bestuurder 1] aan [gedaagde partij] met daarin onder meer de volgende tekst:
“Volgens afspraak: 3 % rente over EUR 200.000,00 per jaar.
Rente achterstand vanaf juli 2018 is 22 maanden a EUR 500,00 = 11000,00
We willen U vriendelijk verzoeken deze binnen 8 dagen te voldoen
Op: M&L Beleggingen BV.”
Deze brief is nogmaals (als 2e herinnering) verzonden op 21 oktober 2020 aan [gedaagde partij] .
2.10.
Bij brief van 28 juli 2023 heeft de advocaat van [gedaagde partij] , namens [gedaagde partij] betwist dat sprake is van een geldleningsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
M&L Beleggingen vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde partij] veroordeelt tot betaling van een bedrag groot € 276.727,81 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over een bedrag groot € 230.048,00 met ingang van 1 december 2023, althans veroordeelt tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten, als ook de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten, voor zover deze niet uiterlijk veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan.
3.2.
M&L Beleggingen legt aan haar vorderingen het volgende ten grondslag. Partijen zijn in 2017 overeengekomen dat M&L Beleggingen aan [gedaagde partij] een bedrag leent van € 200.000,00 met een looptijd van 5 jaar en een rente van 3 procent. M&L Beleggingen heeft op 4 augustus 2017 dit bedrag overgemaakt en [gedaagde partij] heeft vervolgens maandelijks rente betaald. [gedaagde partij] heeft na juli 2018 geen rente meer betaald. De lening moest op 4 augustus 2022 volledig zijn afgelost, maar [gedaagde partij] is deze afspraak niet nagekomen. M&L Beleggingen vordert nakoming van de geldleningsovereenkomst. Daarnaast vordert zij de wettelijke handelsrente over de niet terugbetaalde lening en de niet betaalde contractuele rentetermijnen vanaf het moment dat [gedaagde partij] in verzuim was om deze bedragen te voldoen.
3.3.
[gedaagde partij] betwist dat partijen een geldleningsovereenkomst hebben gesloten. De conclusie van [gedaagde partij] strekt tot afwijzing van de vordering met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van M&L Beleggingen in de proceskosten met rente en nakosten. [gedaagde partij] verzoekt om bij toewijzing de vordering niet uitvoerbaarheid bij voorraad te verklaren dan wel bij toewijzing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren onder de voorwaarde van zekerheidstelling.

4.De beoordeling

Lening of investering
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het bedrag dat M&L Beleggingen heeft overgemaakt van € 200.000,00 een lening betrof die moet worden terugbetaald.
4.2.
Bij een geldleningsovereenkomst verbindt de uitlener zich om aan de lener een som geld te verstrekken, de lener verbindt zich om na verloop van tijd een gelijke som geld terug te betalen. Dat er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van € 200.000,00 staat vast, maar dat betekent nog niet dat die vermogensverschuiving gebaseerd is op een geldleningsovereenkomst.
4.3.
Bij de uitleg van een overeenkomst moet worden gelet op de omstandigheden van het concrete geval ten tijde van het aangaan van de overeenkomst, maar omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat een rechtshandeling is verricht, kunnen medebepalend voor de uitleg daarvan (ECLI:NL:HR:2015:2741). Zo kan met name het gedrag van partijen bij de uitvoering van de overeenkomst aanwijzingen geven over de wijze waarop zij hun afspraak hebben opgevat dan wel over hetgeen zij met hun afspraak hebben beoogd (Asser/Sieburgh 6-III 2022/362).
4.4.
M&L Beleggingen vordert terugbetaling en dient om die reden te stellen – en bij betwisting – te bewijzen dat sprake is van een geldleningsovereenkomst. Er is geen schriftelijke overeenkomst overgelegd, waarin de afspraken tussen partijen zijn vastgelegd.
4.5.
[gedaagde partij] betwist dat sprake is van een geldleningsovereenkomst. Zij meent dat het bedrag is overgemaakt als een investering in een samenwerking. [gedaagde partij] heeft aangevoerd dat sprake was van een samenwerking en dat er een schreefgroei was ontstaan tussen de investeringen die beide ondernemingen in deze samenwerking hadden gedaan. Ter compensatie van die schreefgroei zou een bedrag van € 200.000,00 zijn overgemaakt. Dat bedrag is besteed aan een plantopstanden, welke planten zijn geplaatst op de grond van [bestuurder 1] . De beplanting zou worden geoogst en de opbrengsten zouden worden gedeeld, maar zover was het niet gekomen.
4.6.
De stelling van M&L Beleggingen dat sprake is van een geldleningsovereenkomst vindt onder meer steun in:
  • de omschrijving van M&L Beleggingen bij de overboeking van de € 200.000,00 “Lening 3 procent” in augustus 2017;
  • de 11 maandelijkse overboekingen vanaf oktober 2017 op de rekening van M&L Beleggingen die neerkomen op betaling van een rente van drie procent uitgerekend op de hiervoor genoemde wijze (overweging 2.5);
  • de omschrijving bij de eerste overboeking op de rekening van M&L Beleggingen “rente lening september 2017” en bij de overige overboekingen de vermelding “rente”;
  • de balans van [gedaagde partij] waarop staat genoteerd dat het bedrag van € 200.000,= een lening betreft van M&L Beleggingen;
  • de correspondentie, waarin M&L Beleggingen zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld richting [gedaagde partij] dat het overgemaakte bedrag een lening betrof die moest worden terugbetaald en waarvoor rente moet worden betaald. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde partij] voordat haar advocaat betrokken was, het standpunt heeft ingenomen heeft dat het bedrag geen lening betrof.
4.7.
In het licht van de opgesomde omstandigheden, is de betwisting van [gedaagde partij] onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij niet toegelicht hoe M&L Beleggingen haar investering in de samenwerking zou terugverdienen en is het betoog over de samenwerking in het geheel niet onderbouwd met stukken wat men wel zou verwachten als er sprake is van investeringen van beide partijen en de aanschaf van plantopstanden. Ook heeft zij desgevraagd geen verklaring gegeven voor de rentebetalingen. De rechtbank hecht grote waarde aan de boeking op de balans als een lening. Dat de boekhouder van [gedaagde partij] dit zou hebben genoteerd – zoals [gedaagde partij] heeft aangevoerd –doet hier niet aan af. Daarbij is belang dat een balans (mede) tot doel heeft externe partijen inzicht te geven in de financiële situatie van de onderneming en om die reden van de juistheid van die gegevens moet kunnen worden uitgegaan.
4.8.
Nu [gedaagde partij] de geldleningsovereenkomst onvoldoende heeft betwist, komt de rechtbank aan het geven van een bewijsopdracht niet toe.
4.9.
Gelet op voorgaande gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag van € 200.000,00 is geleend en moet worden terugbetaald.
Partijen bij de leningsovereenkomsten
4.10.
Tussen partijen staat daarnaast ter discussie of [gedaagde partij] en M&L Beleggingen partij waren bij de geldleningsovereenkomst.
4.11.
Die vraag dient beantwoord te worden aan hand van wat de feitelijk handelende personen over en weer hebben verklaard en hetgeen zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Ook hier kunnen gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, van belang zijn (HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615).
4.12.
Van doorslaggevend belang acht de rechtbank ook bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde partij] partij was dat [gedaagde partij] op haar eigen balans heeft genoteerd dat sprake is van een geldleningsovereenkomst met M&L Beleggingen. Het enkele feit dat het bedrag is overgemaakt op de rekening van [rechtspersoon F] dan wel via die rekening rente is betaald, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Uit de eigen balans volgt immers dat de lening is geadministreerd bij [gedaagde partij] en niet bij [rechtspersoon F] .
4.13.
Daar komt nog bij dat [gedaagde partij] ter zitting heeft toegelicht dat de scheiding tussen de verschillende ondernemingen waarvan [persoon D] bestuurder is, ook voor [gedaagde partij] zelf, niet altijd even duidelijk is. Daarnaast heeft [persoon D] toegelicht dat hij – richting [bestuurder 1] – handelde uit naam van [gedaagde partij] . Dit was zodoende de naam die bij [bestuurder 1] – en daarmee M&L Beleggingen – bekend was.
4.14.
Dat M&L Beleggingen partij was bij de overeenkomst vindt steun in het feit dat M&L Beleggingen het bedrag van € 200.000,00 heeft overgemaakt en op de rekening van M&L Beleggingen vervolgens de maandelijkse betalingen zijn ontvangen. Ook op de balans van [gedaagde partij] stond M&L Beleggingen genoteerd als partij van wie het geld was geleend.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat niet zij – maar [rechtspersoon F] – partij was bij de overeenkomst en daarmee staat vast dat [gedaagde partij] de geldleningsovereenkomst met M&L Beleggingen heeft gesloten. Aan het geven van een bewijsopdracht komt de rechtbank dan ook niet toe.
Contractuele rente
4.16.
Nu partijen bij de geldleningsovereenkomst geen consumenten zijn, is de lener ( [gedaagde partij] ) gehouden om rente over de geleende som te betalen, tenzij bij de overeenkomst anders is bepaald (aldus artikel 7:129c BW).
4.17.
[gedaagde partij] bestrijdt dat zij een rentevergoeding verschuldigd zou zijn van drie procent. De lener die ontkent dat hij met de uitlener is overeengekomen dat hij rente verschuldigd is, moet zijn stelling daarom bewijzen. Ook daarbij kunnen gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst licht werpen op wat hen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (ECLI:NL:HR:1994:ZC1368).
4.18.
Dat partijen een rente overeen zijn gekomen en deze drie procent bedraagt, vindt steun in:
  • de omschrijving bij de overboeking van M&L Beleggingen “Lening 3 procent” in augustus 2017;
  • de betaling van een bedrag van € 439,15 op de rekening van M&L Beleggingen in oktober 2017, waarbij staat vermeld “rente lening september 2017”;
  • de (11) maandelijkse betalingen op de rekening van M&L Beleggingen, waarbij de overboekingen worden aangeduid als “rente”; en
  • de hoogte van de maandelijkse overboekingen die (onweersproken) gelijk is aan het maandelijks betalen van drie procent rente over een bedrag van € 200.000,= uitgerekend op een wijze zoals opgenomen in overweging 2.5.
4.19.
Gelet op deze onderbouwde betwisting van M&L Beleggingen heeft [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat – ondanks de hiervoor opgesomde omstandigheden – partijen geen rente van drie procent overeen zijn gekomen. Het enkele feit dat de rentebetalingen zijn verricht vanaf de rekening van [rechtspersoon F] is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft hiervoor immers overwogen dat M&L Beleggingen en [gedaagde partij] partij zijn bij de geldleningsovereenkomst. Dat feitelijk [rechtspersoon F] de rente heeft betaald, maakt dat niet anders.
4.20.
Nu [gedaagde partij] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat partijen geen rente overeen zijn gekomen, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen een rente overeen zijn gekomen van drie procent.
Looptijd
4.21.
Tot slot is tussen partijen in geschil of partijen een looptijd overeen zijn gekomen en daarmee samenhangend vanaf welk moment de lening opeisbaar was en [gedaagde partij] in verzuim verkeerde. M&L Beleggingen stelt dat partijen een looptijd van vijf jaar overeen zijn gekomen en opeisbaar was na het verstrijken van deze termijn. Subsidiair beroept zij zich ten aanzien van de looptijd op artikel 7:129e BW. [gedaagde partij] betwist de looptijd.
4.22.
Als uit de overeenkomst niet (bewijsbaar) voortvloeit op welk tijdstip de lener het geleende moet teruggeven, moet hij het terugbetalen binnen zes weken nadat de uitlener heeft meegedeeld dat hij tot opeising overgaat, aldus artikel 7:129e BW. De bewijslast van de looptijd van de lening rust op M&L Beleggingen als uitlener.
4.23.
M&L Beleggingen heeft de stelling dat de looptijd vijf jaar betreft niet nader onderbouwd buiten de verklaring ter zitting dat dit voor haar een ‘gebruikelijke’ termijn was. De afspraak zou schriftelijk zijn vastgelegd, maar deze overeenkomst heeft zij niet meer. Nu op M&L Beleggingen de stelplicht rust had zij – gelet op de betwisting – haar stelling nader moeten onderbouwen. Nu zij dit heeft nagelaten, staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat partijen een looptijd van vijf jaar overeen zijn gekomen, waardoor de hoofdregel van artikel 7:129e BW geldt dat de lening opeisbaar is zes weken na opeising.
4.24.
Partijen zijn het erover eens dat als geen looptijd overeen is gekomen, de lening volledig opeisbaar was zes weken na de brief van 14 juli 2023. Nu de lening niet is terugbetaald, is sprake van verzuim vanaf 26 augustus 2023.
Toewijsbare hoofdsom
4.25.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde partij] gehouden is om de lening van € 200.000,= terug te betalen en daarbovenop de verschuldigde contractuele rente van drie procent. M&L Beleggingen heeft gesteld – en door [gedaagde partij] is niet betwist – dat de contractuele rente van drie procent tot en met 25 augustus 2023 € 30.048,00 bedraagt. Een bedrag van € 230.048,00 is om die reden toewijsbaar.
Wettelijke handelsrente
4.26.
Een overeenkomst van geldlening tussen twee rechtspersonen waarbij geld wordt uitgeleend tegen betaling van rente, valt onder het bereik van artikel 6:119a BW (conclusie A-G Hartlief, ECLI:NL:PHR:2018:51, 3.49).
4.27.
M&L Beleggingen vordert de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW. De rechtbank wijst de wettelijke handelsrente toe die M&L Beleggingen vordert over het bedrag van € 230.048,00. [gedaagde partij] is gehouden vanaf het moment van verzuim (26 augustus 2023) de wettelijke handelsrente over deze hoofdsom te voldoen. Ten onrechte heeft M&L Beleggingen de wettelijke handelsrente in haar berekening gevorderd vanaf 4 augustus 2023.
4.28.
Ten aanzien van de wettelijke handelsrente die is gevorderd over de niet betaalde rentetermijnen heeft M&L Beleggingen ter zitting toegelicht dat partijen overeen zijn gekomen dat de contractuele rente van drie procent voor het einde van elke maand moest worden voldaan. [gedaagde partij] heeft dit niet betwist. Uit het hiervoor opgenomen overzicht van de data waarop contractuele rente is overgemaakt, volgt eveneens dat de rente werd betaald voor het einde van de daarop volgende maand. [gedaagde partij] is daarmee steeds in verzuim vanaf de 1e van de maand volgend op de maand waarop de contractuele rente van drie procent moest zijn voldaan en is vanaf dat moment wettelijke handelsrente verschuldigd. M&L Beleggingen heeft (onweersproken) gesteld dat de wettelijke handelsrente over de achterstallige rentetermijnen voor de periode tot en met 25 augustus 2023 € 9.353,23 bedraagt.
Incassokosten
4.29.
M&L Beleggingen vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 8.769,81.
4.30.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt eveneens vast dat M&L Beleggingen voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
4.31.
De rechtbank wijst op basis van de staffel een bedrag toe van € 2.925,24.
Proceskosten
4.32.
[gedaagde partij] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van M&L Beleggingen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
109,33
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2,00 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
12.332,33
4.33.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
Uitvoerbaarheid bij voorraad / zekerheidsstelling
4.34.
M&L Beleggingen verzoekt de rechtbank het vonnis uitvoerbaarheid bij voorraad te verklaren. [gedaagde partij] verzoekt de rechtbank om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan wel (bij toewijzing) onder de voorwaarde van het stellen van zekerheid.
4.35.
Als maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot uitvoerbaarheid bij voorraad wordt aansluiting worden gezocht bij de rechtspraak over artikel 234 Rv. Uitgangspunt is dat een veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. [gedaagde partij] heeft geen enkele toelichting gegeven waarom in dit geval (gelet op de belangen van partijen) van dat uitgangspunt moet worden afgeweken.
4.36.
Dit vonnis zal gezien het voorgaande, in het geheel uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard en daaraan zal geen zekerheid worden verbonden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan de M&L Beleggingen te betalen:
  • een bedrag van € 200.000,00 (aan restant hoofdsom geldlening);
  • een bedrag van € 30.048,00 (aan contractuele rente van 3% over de geldlening tot en met 25 augustus 2023);
  • een bedrag van € 9.353,23 (aan wettelijke handelsrente over de achterstallige rentetermijnen voor de periode tot en met 25 augustus 2023);
  • een bedrag van € 2.925,24 (aan buitengerechtelijke kosten);
  • de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over het bedrag van 230.048,00 met ingang van 26 augustus 2023 tot de dag der algehele voldoening.
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten van € 12.332,33, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde partij] B.V. niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2024.