ECLI:NL:RBGEL:2024:3361

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 juni 2024
Publicatiedatum
3 juni 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 267
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden en gevolgen voor agrarisch bedrijf

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland op 3 juni 2024, wordt het beroep van een agrarisch bedrijf tegen het wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden van de minister van Natuur en Stikstof beoordeeld. Het wijzigingsbesluit, dat op 22 november 2022 is genomen, blijft in stand. De rechtbank oordeelt dat de minister verplicht is om alle beschermde habitattypen en soorten aan te wijzen, en dat dit ook kan worden gecorrigeerd na de oorspronkelijke aanwijzing van de Natura 2000-gebieden. De rechtbank stelt vast dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de typen en soorten op het moment van aanwijzen aanwezig waren, hoewel de habitattypenkaarten eerder ter inzage hadden moeten worden gelegd. Dit gebrek wordt gepasseerd op basis van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld.

De rechtbank behandelt het beroep van eiser, die zich zorgen maakt over de impact van het wijzigingsbesluit op zijn bedrijfsvoering. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen een ander besluit, maar dit beroep is ingetrokken. De rechtbank concludeert dat eiser belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit, omdat hij gevolgen kan ondervinden van de instandhoudingsdoelstellingen die zijn toegevoegd. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, en dat de minister het griffierecht en proceskosten aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt dat de procedure zich beperkt tot de vraag of de minister met het wijzigingsbesluit de habitattypen en -soorten kon toevoegen aan bestaande Natura 2000-gebieden, zonder in te gaan op bredere kwesties zoals de stikstofproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 23/267
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser], uit [plaats 1], eiser
en
de minister voor Natuur en Stikstof, de minister
(gemachtigden: mr. R.H.M. Sipman, ir. D. Bal en mr. J.P. Brand).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[derde partij]uit [plaats 2] (de derde-partij)
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
Inleiding
1.1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser (zaaknummer 23/267) tegen het “wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden” van 22 november 2022 [1] (hierna: het wijzigingsbesluit). De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2. Er zijn in heel Nederland veel beroepen ingediend tegen het wijzigingsbesluit. De rechtbank Gelderland is bevoegd om deze beroepen te behandelen. De rechtbank Gelderland heeft alle beroepen over Habitatrichtlijngebieden in haar arrondissement die op dat moment bij haar liepen behandeld op zittingen op 4, 11 en 12 maart 2024. De rechtbank doet in al deze zaken tegelijk uitspraak.
De zaken over Habitatrichtlijngebieden in andere arrondissementen worden om proceseconomische redenen afgedaan door de rechtbank van het arrondissement waarin deze gebieden liggen.
1.3. Het beroep van eiser is op 11 maart 2024 op zitting behandeld om 10.30 uur. Aan de zitting hebben deelgenomen eiser en de gemachtigden van de minister.
1.4. Eiser heeft ook beroep ingesteld tegen het besluit over Natura 2000gebied DrentsFriese Wold & Leggelerveld (zaaknummer: 23/242). Dit is een ander besluit dan het wijzigingsbesluit. Eiser heeft dat beroep op de zitting van 11 maart 2024 ingetrokken.
Totstandkoming en achtergrond van het besluit
2.1. In de Habitatrichtlijn staat dat een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden wordt gevormd: de Natura 2000-gebieden. [2] Dit netwerk bestaat uit beschermingszones die de lidstaten hebben aangewezen. [3] Het netwerk is bedoeld om bepaalde dieren, planten en hun natuurlijke leefomgeving te beschermen en zo de biodiversiteit te behouden. Zo verplicht de Habitatrichtlijn de lidstaten om bepaalde habitattypen en -soorten aan te wijzen als onderdeel van het netwerk. [4]
2.2. De Habitatrichtlijn kent een ‘getrapt stelsel’ om gebieden aan te wijzen. Fase 1 is de aanmeldingsfase. In die fase stellen de lidstaten aan de Europese Commissie een lijst voor van gebieden die van belang zijn voor de habitattypen en -soorten: ‘de lijst van gebieden van communautair belang’. [5] In fase 2 werkt de Europese Commissie een ontwerplijst uit en stelt die lijst vast met instemming van iedere lidstaat. [6] In fase 3 wijzen de lidstaten de gebieden die op de lijst staan binnen zes jaar aan als speciale beschermingszone. [7] Deze aanwijsverplichting is in Nederland geïmplementeerd in artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming (Wnb). [8]
2.3. De Europese Commissie heeft op 7 december 2004 een lijst van gebieden van communautair belang vastgesteld die geldt voor Nederland. [9] Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor deze Natura 2000-gebieden. In deze besluiten staan de grenzen van de gebieden, de habitattypen en -soorten waarvoor de gebieden zijn aangewezen en in elk geval de instandhoudingsdoelstellingen voor die typen en soorten. [10]
2.4. Voor het wijzigingsbesluit heeft de minister alle oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten gecontroleerd. Bij veel gebieden bleken de genoemde typen en soorten nog niet compleet, vooral omdat de habitattypenkaarten waarop de aanwijzingen zijn gebaseerd op het moment van aanwijzen nog niet compleet waren. Met het wijzigingsbesluit zijn deze typen en soorten en de instandhoudingsdoelstellingen daarvoor alsnog toegevoegd aan de aanwijzingsbesluiten. Ook zijn er instandhoudingsdoelstellingen toegevoegd voor enkele typen en soorten die al waren aangewezen. Verder zijn er een paar typen en soorten verwijderd. De bedoeling van de wijziging is om de eerdere aanwijzingsbesluiten te corrigeren. Het wijzigingsbesluit wijzigt niet de grenzen van de Natura 2000gebieden en gaat niet over de Vogelrichtlijngebieden.
2.5. Het wijzigingsbesluit is voorbereid met de uitgebreide voorbereidingsprocedure. [11] Het ontwerpbesluit is van 5 maart 2018 en heeft ter inzage gelegen van 9 maart tot en met 19 april 2018. Op 22 november 2022 heeft de minister het definitieve wijzigingsbesluit genomen.
Beoordeling door de rechtbank
3.1. De rechtbank beoordeelt de wijziging van de aanwijzingsbesluiten. Eerst beoordeelt de rechtbank of wordt voldaan aan de formele eisen om het beroep inhoudelijk te kunnen behandelen. Als aan de formele eisen wordt voldaan, dan zal de rechtbank het beroep inhoudelijk beoordelen aan de hand van de beroepsgronden.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank doet dat in deze volgorde:
I. De formele eisen
a. Is het wijzigingsbesluit een besluit?
b. Is eiser belanghebbende bij het wijzigingsbesluit en heeft hij procesbelang?
II. Afbakening
III. De beroepsgronden
- De stukken die niet ter inzage lagen
- Corrigeren of actualiseren
- Belangenafweging
IV. Relativiteitsvereiste

I. De formele eisen

a.
Is het wijzigingsbesluit een besluit?
4.1.
De rechtbank moet zelf beoordelen of het wijzigingsbesluit een besluit is. Als het geen besluit is, is de bestuursrechter namelijk niet bevoegd om het beroep te behandelen. [12] De derde-partij heeft hierover aangevoerd dat het wijzigingsbesluit geen besluit is, omdat de rechtsgevolgen ontbreken. Het is alleen een feitelijke correctie van natuurwaarden die altijd al aanwezig zijn geweest sinds de al onherroepelijke aanwijzingsbesluiten. Deze feitelijke vaststelling is een direct gevolg van de eerdere aanwijzingsbesluiten.
4.2.
Een besluit is een “schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling”. [13] Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat het wijzigingsbesluit wel een besluit is. Het wijzigingsbesluit is gericht op rechtsgevolgen, omdat daarmee ten opzichte van de aanwijzingsbesluiten niet alleen feitelijk meer typen en soorten worden beschermd, maar voor die typen en soorten ook instandhoudingsdoelstellingen zijn vastgelegd. Deze wijziging is gericht op rechtsgevolg, omdat instandhoudingsdoelstellingen de reikwijdte bepalen van de bescherming voor de gebieden. [14] Ook zijn ze van belang voor de verdere besluitvorming, want voorgenomen activiteiten worden getoetst aan de instandhoudingsdoelstellingen. Verder zijn de instandhoudingsdoelstellingen van belang voor (de omvang van) andere bevoegdheden uit de Wnb, zoals het treffen van instandhoudingsmaatregelen, het vaststellen van beheerplannen of de passende beoordeling van gevolgen van plannen of projecten. Tot slot staat in de Wnb dat een wijziging van een aanwijzingsbesluit een besluit is [15] en heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) eerdere wijzigingsbesluiten als besluiten aangemerkt. [16]
4.4.
Het wijzigingsbesluit is dus een besluit, zodat daartegen beroep open staat bij de bestuursrechter.
b.
Is eiser belanghebbende bij het wijzigingsbesluit en heeft hij procesbelang?
5.1.
De rechtbank moet zelf beoordelen of eiser belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit. In beginsel kunnen alleen belanghebbenden beroep instellen bij de bestuursrechter. [17] Daarnaast moet een belanghebbende procesbelang hebben.
De derde-partij heeft hierover, samengevat, naar voren gebracht dat de meeste eisers niet concreet hebben onderbouwd wat voor feitelijke gevolgen zij zullen ondervinden van het wijzigingsbesluit. Zij hebben geen rechtstreeks belang, want er wijzigt niets in de geldende wettelijke bescherming en zij hebben geen onderscheidend belang bij natuurbescherming ten opzichte van andere burgers. Dat geldt zeker voor de eisers die als natuurlijke persoon beroep hebben ingesteld.
Als eiser al belanghebbende is, heeft hij geen procesbelang, want hij wil alleen maar bereiken dat hij geen beperkingen ondervindt van natuurbeschermingsmaatregelen. Dat doel kan niet worden bereikt met vernietiging van het wijzigingsbesluit.
5.2.
Een belanghebbende is degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. [18] Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. [19]
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft een belanghebbende die opkomt tegen een besluit, belang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen. [20]
5.3.1.
De rechtbank heeft hiervoor in rechtsoverweging 4.3 al overwogen dat in het wijzigingsbesluit instandhoudingsdoelstellingen zijn toegevoegd die gevolgen kunnen hebben voor voorgenomen activiteiten. Eiser wijst er specifiek op dat het aanwijzingsbesluit consequenties kan hebben voor de voor hem geldende kritische depositiewaarden. In dat kader is het geldende rechtspraak dat voor een depositieberekening met de AERIUScalculator een maximale afstand van vijfentwintig kilometer van de bron kan worden gehanteerd. [21] De rechtbank stelt vast dat eiser een agrarisch bedrijf exploiteert ruimschoots binnen vijfentwintig kilometer van in ieder geval één van de Natura 2000-gebieden waarover het wijzigingsbesluit gaat. Dit houdt in dat hij gevolgen kan ondervinden van het wijzigingsbesluit.
De rechtbank neemt daarom aan dat het wijzigingsbesluit gevolgen van enige betekenis heeft voor (de bedrijfsvoering van) eiser. Dit betekent dat eiser belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit.
5.3.2.
Nu het wijzigingsbesluit, zeker door de nieuwe instandhoudingsdoelstellingen, gevolgen heeft voor (de bedrijfsvoering van) eiser, is de rechtbank van oordeel dat hij procesbelang heeft. Het betoog van de derde-partij dat eiser zelf juist gebaat is bij natuurbeschermingsmaatregelen en dat het motief van eiser slechts is dat hij geen beperkingen wil ondervinden, maakt dat niet anders. Dit maakt namelijk niet dat ieder belang bij de procedure ontbreekt.
Tussenconclusie
6. Nu aan de formele eisen is voldaan, zal de rechtbank de beroepen inhoudelijk beoordelen.

II. Afbakening

7.1.
De rechtbank begrijpt dat eiser zich zorgen maakt over de invloed die het wijzigingsbesluit op zijn bedrijf kan hebben. Zo leidt de rechtbank uit het beroep af dat eiser zich niet van tevoren heeft gerealiseerd dat de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden zoveel impact zou hebben op zijn bedrijf. Verder voelt eiser een enorme druk van de stikstofproblematiek en de Stikstofwet die erop is gericht om de stikstofuitstoot in Nederland te verminderen. Eiser vindt het ook onredelijk dat (vooral) de agrarische sector hier de dupe van lijkt te worden. Benadrukt is dat misschien nog wel het belangrijkste voor eiser is dat hij niet weet waar hij aan toe is. Die onzekerheid speelt hem parten en maakt het bijna onmogelijk om een agrarisch bedrijf te (blijven) runnen. Voor eiser is het wijzigingsbesluit daar een goed voorbeeld van, omdat nu blijkt dat de eerder aangewezen Natura 2000-gebieden achteraf kunnen worden veranderd en wijzigingen ook onbeperkt mogelijk lijken.
7.2.
De rechtbank vindt het belangrijk om te benadrukken dat deze procedure zich beperkt tot de vraag of de minister met dit specifieke wijzigingsbesluit van 22 november 2022 habitattypen en -soorten en instandhoudingsdoelstellingen kon toevoegen aan bestaande Natura 2000-gebieden. De rechtbank kan in deze zaak geen oordeel geven over bijvoorbeeld het systeem van de Habitatrichtlijn en de Wnb, besluiten uit het verleden, mogelijk toekomstige wijzigingen van Natura 2000-gebieden, de (oorzaak van de) stikstofproblematiek of de verdeling van de lasten over de samenleving.

III. De beroepsgronden

De stukken die niet ter inzage lagen
8.1.
Eiser stelt dat de habitattypenkaarten niet als bijlage bij het besluit zaten of op een andere manier inzichtelijk waren. Er is geen concrete digitale vindplaats. Het besluit heeft daarom geen kenbare motivering en eiser kan daardoor niet beoordelen wat de situatie op het moment van aanwijzen was.
8.2.
De minister stelt zich op het standpunt dat het ontwerpbesluit volgens de regels ter inzage is gelegd. De minister heeft ervoor gekozen om de habitattypenkaarten niet bij het ontwerpbesluit ter inzage te leggen, maar om in het ontwerpbesluit te wijzen op de mogelijkheid om deze achtergronddocumenten op te vragen bij het klantcontactcentrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Daar hebben meerdere personen gebruik van gemaakt en die hebben de kaarten en onderliggende stukken ook gekregen. Dit heeft de minister vooral gedaan omdat zij niet zelf de bronhouder is van deze kaarten, maar provincies, Rijkswaterstaat en Defensie, en de bronhouders niet allemaal de kaarten publiceren.
8.3.
In de wet staat dat “het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage legt.” [22]
8.4.
Het (ontwerp)wijzigingsbesluit is voor de aangewezen habitattypen gebaseerd op habitattypenkaarten. Deze kaarten zijn opgesteld door provincies, Rijkswaterstaat en Defensie en daarop is te zien op welke plek in een Natura 2000-gebied een bepaald habitattype aanwezig was op het moment van het aanwijzen van de Natura 2000-gebieden. Het staat vast dat de habitattypenkaarten niet ter inzage hebben gelegen bij het ontwerpbesluit.
8.5.
Vast staat dat het (ontwerp)besluit is gebaseerd op de habitattypenkaarten, en de rechtbank is van oordeel dat die kaarten ook redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerpbesluit. Zonder afdrukken van die kaarten was het voor eisers namelijk lastig om de locatie van de nieuw toegevoegde habitattypen vast te stellen en dus te controleren of en zo nodig te betwisten dat een habitattypenkaart de situatie op de peildatum juist weergeeft. Dat betekent dat de minister de habitattypenkaarten ter inzage had moeten leggen bij het ontwerpbesluit. Het samengevat weergeven van stukken in de toelichting op het ontwerpbesluit is in dat geval niet voldoende, ook niet als deze op verzoek vervolgens ter beschikking worden gesteld. [23] Dat de minister niet de bronhouder van de habitattypenkaarten is, doet daar niet aan af. De minister heeft de habitattypenkaarten namelijk zelf ten grondslag gelegd aan het besluit.
8.6.
Het voorgaande betekent dat de habitatkaarten wél ter inzage gelegd hadden moeten worden bij het ontwerpbesluit. Dat de habitattypenkaarten niet ter inzage hebben gelegen is dus een gebrek in (de voorbereiding van) het besluit. Toch betekent dat niet per definitie dat de uitkomst van deze procedure anders wordt. Dat komt omdat de bestuursrechter verplicht is over een geschil zoveel mogelijk definitief te beslissen. [24] Dat houdt onder andere in dat de bestuursrechter moet onderzoeken of een gebrek kan worden gepasseerd als aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld door dat gebrek. [25] Ook al verdwijnt het gebrek daardoor niet, toch wordt met het passeren van een gebrek voorkomen dat de minister op een later moment inhoudelijk eenzelfde soort besluit zal nemen waartegen dan opnieuw eenzelfde rechtsgang open staat.
8.7.
In dit geval zal de rechtbank het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren, omdat aannemelijk is dat belanghebbenden niet zijn benadeeld door het gebrek. De minister heeft na het indienen van de beroepen de habitattypenkaarten namelijk in het begin van 2023 alsnog op een openbare website gezet. Dat betekent dat eiser tot aan de zitting ruim een jaar de tijd heeft gehad om de habitattypenkaarten alsnog te bekijken, daarop te reageren of, als de habitattypenkaarten vragen opriepen, daarover contact op te nemen met de minister om bijvoorbeeld meer informatie te vragen. Het staat vast dat eiser dat laatste niet heeft gedaan. Verder is aannemelijk dat ook andere belanghebbenden dan eiser niet zijn benadeeld door het niet ter inzage leggen van de afdrukken van de habitatkaarten, nu het bestaan van de habitattypenkaarten voor hen bekend kon zijn tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit nu daarin naar die stukken wordt verwezen. [26]
8.8.
Het gebrek dat de habitattypenkaarten, in strijd met artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht niet ter inzage hebben gelegen, wordt gepasseerd. Dat betekent dat aan het besluit wel een gebrek kleeft, maar dat de uitkomst niet anders wordt.
Corrigeren of actualiseren
9.1.
Eiser stelt dat het wijzigingsbesluit onvoldoende is onderbouwd. De informatie is van na het aanwijzingsbesluit, terwijl het gaat om het toevoegen van typen en soorten die op het moment van aanwijzen al aanwezig waren. Eiser noemt ter illustratie verschillende voorbeelden waaruit in zijn beleving volgt dat de aanwezigheid op het moment van aanwijzen op zijn minst discutabel is.
Verder interpreteert de minister de aanwijsverplichting veel te ruim en gaat zij er ten onrechte van uit dat alle typen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen moeten worden aangewezen. Als zij dat al doet dan moet zij in het bijzonder motiveren waarom een bepaald type wordt aangewezen en daarvoor is latere ecologische informatie noodzakelijk.
9.2.
De minister is verplicht om alle typen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen aan te wijzen [27] , en het is niet verboden om dat achteraf in aanvulling op de aanmelding bij de Europese Commissie te doen op basis van actuele ecologische gegevens. [28]
9.3.1.
Het wijzigingsbesluit is uitdrukkelijk een correctie, dat wil zeggen dat nu alsnog habitattypen en habitatsoorten zijn toegevoegd die op het moment van het aanwijzen van de gebieden al wel aanwezig waren, maar nog niet waren aangewezen. De minister heeft toegelicht dat de wijziging is gebaseerd op waarnemingen die toen al wel waren gedaan, maar nog niet verwerkt in de kaarten, en op actuele(re) gegevens voor zover die iets zeggen over de situatie op het moment van de oorspronkelijke aanwijzing. Daarbij heeft de minister toegelicht dat deze wijziging geen gevolgen heeft voor eerder verleende vergunningen of bestaande rechten.
9.3.2.
De minister heeft de aanwezigheid van de habitattypen onderbouwd aan de hand van de habitattypenkaarten en de aanwezigheid van de soorten aan de hand van een deskundigenrapport [29] . De minister heeft daarbij toegelicht dat habitattypen en soorten alleen zijn toegevoegd als aan de hand van de waarnemingen kon worden geconcludeerd dat deze ook al ten tijde van het aanwijzingsbesluit aanwezig moeten zijn geweest. Dit kon soms worden vastgesteld aan de hand van waarnemingen ten tijde van dat aanwijzingsbesluit, maar ook door bijvoorbeeld de leeftijd te bepalen van aangetroffen bomen.
9.3.3.
Eiser heeft hierover wel algemene twijfel opgeworpen, maar zonder nadere toelichting of eigen onderbouwing, is dat niet voldoende voor het oordeel dat het besluit op basis van die stukken niet in stand kan blijven of onvoldoende onderbouwd is. Daar komt bij dat eiser geen twijfel heeft opgeworpen over aanwijzingen in Gelderse Natura 2000gebieden die binnen een straal van 25 kilometer van zijn bedrijf liggen. Voor zover hij ter illustratie heeft betwist dat de grote modderkruiper ten tijde van het aanwijzingsbesluit voorkwam in het gebied Binnenveld en de bever in het Lingegebied & Diefdijk-Zuid, heeft de minister onbetwist naar voren gebracht dat eiser is gevestigd op ruim 40, respectievelijk 70 kilometer van deze gebieden, die (deels) in Gelderland liggen, en in zoverre geen gevolgen van enige betekenis ondervindt. Daarbij heeft de minister in het verweerschrift toegelicht dat uit het rapport van de Vlinderstichting blijkt dat de bever zich in 2011 in het Lingegebied & Diefdijk-Zuid heeft gevestigd en dat de bever sindsdien vijf van de zes jaar is waargenomen. Eiser betoogt wel dat onduidelijk is over welke zes jaren het zou gaan, maar dat slaagt niet omdat het rapport van de Vlinderstichting van december 2017 dateert zodat het duidelijk is dat het gaat om de zes jaar tussen 2011 en 2017. Ook is een burcht in dit gebied gebouwd. De rechtbank acht dit een voldoende onderbouwing van bestendige aanwezigheid van de bever ten tijde van het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit van mei 2013.
Over de aanwezigheid van de grote modderkruiper in het Natura 2000-gebied Binnenveld heeft de minister ook gewezen op het rapport van de Vlinderstichting. In dat rapport is overwogen dat binnen de begrenzing van het gebied vóór 2017 geen gericht onderzoek is gedaan naar de grote modderkruiper, dat tijdens onderzoek in 2017 op één dag negen exemplaren zijn aangetroffen en dat met name de Blauwe Hel (een deel van het Natura 2000-gebied Binnenveld) zeer geschikt is voor deze soort. Omdat er verder weinig is veranderd in het gebied, de soort wijdverbreid voorkomt in de directe omgeving van het gebied en honkvast is, achten de opstellers van het rapport het aannemelijk dat de soort ook al ten tijde van het oorspronkelijke aanwijzingsbesluit van april 2014 in het gebied voorkwam. Ook dit acht de rechtbank een voldoende onderbouwing die door eiser niet concreet is weersproken.
Dat het niet goed mogelijk is om zelf onderzoek te doen naar de situatie op het moment van de aanwijzing is voorstelbaar, maar inherent aan de aard van het besluit. Zoals hiervoor overwogen is eiser, in ieder geval in beroep, in de gelegenheid geweest om concreet te maken waarom hij niet gelooft dat bepaalde habitattypen en -soorten destijds al aanwezig waren. Dit heeft hij nagelaten. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
10.1.
Eiser stelt dat ten onrechte de economische, sociale, culturele, regionale en lokale belangen uit artikel 2, derde lid, van de Habitatrichtlijn niet in kaart zijn gebracht en niet zijn meegewogen.
10.2.
De rechtbank heeft aangenomen dat eiser belanghebbende is bij het wijzigingsbesluit nu hij daarvan feitelijke gevolgen ondervindt en heeft er begrip voor dat hij vreest voor de gevolgen van het besluit voor zijn bedrijfsvoering. Maar dit betekent nog niet dat de minister bij ieder besluit dat die bedrijfsbelangen raakt ook die belangen moet afwegen. De wet schrijft namelijk voor dat het bestuursorgaan alleen
de bij het besluit betrokken belangenafweegt. [30]
10.3.
Het is vaste rechtspraak dat bij een besluit tot aanwijzing van een Habitatrichtlijngebied alleen rekening moet worden gehouden met ecologische criteria. [31] Het gaat er alleen maar om of een habitattype of -soort op een bepaalde plek in een meer dan verwaarloosbare mate voorkomt. Daarom heeft de minister eventuele negatieve gevolgen voor de bedrijfsvoering in het algemeen terecht niet betrokken bij de wijziging van de aanwijzingsbesluiten van de gebieden.
10.4.
Bij (de wijze van) formuleren van instandhoudingsdoelstellingen in een aanwijzingsbesluit kan en moet wel rekening worden gehouden met onder andere economische overwegingen. Maar eiser heeft niet onderbouwd in welk opzicht bij de formulering van de instandhoudingsdoelstellingen onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. [32] Overigens heeft de minister bij het formuleren van de instandhoudingsdoelstellingen toegelicht dat zij wel rekening heeft gehouden met deze belangen, nu in de meeste gevallen is gekozen voor de laagst mogelijke doelstelling (‘behoud’) en niet voor de (voor eiser) ingrijpendere uitbreidings- of verbeterdoelstelling. De beroepsgrond slaagt niet.

IV. Relativiteitsvereiste

11. Nu de beroepsgronden over natuur niet slagen, laat de rechtbank buiten beschouwing of het relativiteitsvereiste aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden in de weg staat. Voor zover de beroepsgronden gaan over het recht op inspraak kan het relativiteitsvereiste niet worden tegengeworpen aan eiser. [33]
Conclusie en gevolgen
12.1.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het wijzigingsbesluit in stand blijft.
12.2.
Vanwege het in r.o. 9 geconstateerde gebrek moet de minister wel het griffierecht en de proceskosten aan eiser vergoeden. De proceskosten zijn in deze zaak 1 punt voor het indienen van het beroepschrift à € 875,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht aan eiser moet vergoeden van € 184,-
- veroordeelt de minister tot betaling van de proceskosten aan eiser van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. G.A. van der Straaten en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het besluit is gepubliceerd in de Staatscourant van 25 november 2022 (Stcrt. 2022, 29279).
2.Artikel 3, eerste lid, van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG).
3.Op grond van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.
4.Artikel 3, tweede lid, van de Habitatrichtlijn bepaalt dat dit geldt voor de typen natuurlijke habitats in Bijlage I en de habitats van soorten in Bijlage II.
5.Artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn.
6.Artikel 4, tweede lid, van de Habitatrichtlijn.
7.Artikel 3, tweede lid, en artikel 4, vierde lid, van de Habitatrichtlijn.
8.Inmiddels is de Omgevingswet in werking getreden, maar in deze procedure geldt nog het oude recht. Zie artikel 2.9, tweede lid, van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
9.In de beschikking 2004/813/EG.
10.Artikel 2.1, vierde lid, van de Wnb.
11.Als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zie artikel 2.1, vijfde lid, van de Wnb.
12.Artikel 8:1 van de Awb.
13.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
14.Kamerstukken II 2001/02, 28171, nr. 3, p. 31.
15.Artikel 2.1, eerste en zevende lid, van de Wnb.
16.Uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3652.
17.Artikel 8:1 van de Awb.
18.Artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
19.Uitspraak van de Afdeling van 20 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1159, r.o. 4.3.
20.Uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571, r.o. 7.
21.Uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1299.
22.Artikel 3:11 van de Awb.
23.Uitspraak van de Afdeling van 25 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2821.
24.Artikel 8:41a van de Awb.
25.Op grond van artikel 6:22 van de Awb.
26.Uitspraak van de Afdeling van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3147.
27.Uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1047, r.o. 15.2.
28.Uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1119.
29.Rapport “het voorkomen van Habitatrichtlijnsoorten in Habitatrichtlijngebieden” van de Vlinderstichting, december 2017.
30.Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb.
31.Uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 7 november 2000, ECLI:EU:C:2000:600 en van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:164, r.o. 5.2.
32.Idem.
33.Uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:606.