ECLI:NL:RBGEL:2024:3335

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
24-010523
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op beklag tegen beschikking van de rechter-commissaris inzake verschoningsrecht en waarheidsvinding

Op 31 mei 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een zaak waarin een jeugdzorginstelling, aangeduid als [naam 1], een klaagschrift indiende tegen een beschikking van de rechter-commissaris. Deze beschikking betrof de verstrekking van gevoelige gegevens in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een medewerker van de instelling, die werd verdacht van grensoverschrijdend gedrag ten opzichte van een kwetsbare jeugdige. De rechtbank moest een afweging maken tussen het verschoningsrecht van de jeugdzorginstelling en het belang van waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank oordeelde dat het belang van waarheidsvinding in deze zaak zwaarder weegt dan het verschoningsrecht, met name gezien de ernst van de beschuldigingen en de kwetsbaarheid van de betrokken jeugdigen. De rechtbank verklaarde het bezwaar van [naam 1] tegen de verstrekking van persoonsgegevens van een specifieke jeugdige gegrond, maar verwierp de bezwaren tegen de verstrekking van andere gegevens. De rechtbank benadrukte het belang van bescherming van de privacy van jeugdigen, maar stelde ook dat in dit geval de waarheidsvinding voorrang moest krijgen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de rechtbank gaf aan dat de namen van andere jeugdigen in de verslagen weggelakt moesten worden voordat deze aan het openbaar ministerie werden verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
raadkamernummer : 24-010423
datum : 31 mei 2024
beslissing van de meervoudige strafkamer op het beklag op grond van artikel 98 jo artikel 552a Wetboek van Strafvordering van:
[naam 1] ,
gevestigd aan [adres] ,
vertegenwoordigd door [naam 2] , juridisch medewerker en [naam 3] , bestuurder,
hierna te noemen [naam 1] .

1.Het strafrechtelijk onderzoek(aangifte [naam 4] 12-07-2023)

1.1
Op 12 juli 2023 doet [naam 4] (geboren op [datum] ) aangifte. Zij verblijft op een gesloten afdeling, [afdeling 1] , van [naam 1] . Zij verklaart (quasi) seksuele handelingen te hebben verricht met één van haar begeleiders, [naam 5] , omdat zij dacht dat ze zouden toewerken naar een relatie. Dit zou enkele maanden geduurd hebben, totdat zij werd overgeplaatst naar de afdeling [afdeling 2] . Daar hoorde zij van een ander meisje dat [naam 5] ook met haar dingen zou hebben gedaan. Zij heeft het ook aan verschillende andere meiden verteld. Zij doet nu aangifte om hem “terug te naaien” en om te voorkomen dat hij doorgaat met misbruik maken van andere jonge meiden. Zij heeft het verteld aan [naam 6] en [naam 7] van de begeleiding van [afdeling 2] . Ze moest ook een verslag hierover schrijven t.b.v. manager [naam 8] .
1.2
Vervolgens is een strafrechtelijk onderzoek gestart (onderzoek [onderzoeksnaam] ) naar een op dat moment onbekende verdachte wegens verdenking van overtreding van artikelen 249, lid l c.q. 249, lid 2 sub 3 en/of 246 Sr.

2.De procedurele gang van zaken

2.1
Op 21 september 2023 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend voor de vordering tot verstrekking van gevoelige gegevens (artikel 126nf Sv) en dezelfde dag heeft de officier van justitie van [naam 1] gevorderd de hierna te vermelden gegevens te verstrekken.
2.2
Bij brief van 27 september 2023 heeft [naam 1] deels gevolg gegeven aan de vordering. De gevraagde gegevens van de bewuste medewerker tegen wie aangifte is gedaan (
verzoek 1) en van enkele andere medewerkers van [naam 1] (
verzoek 11) zijn verstrekt. Ten aanzien van de andere gevraagde gegevens heeft [naam 1] als jeugdzorginstelling een beroep gedaan op haar afgeleide verschoningsrecht.
2.3
Op 8 maart 2024 heeft [naam 1] , na herhaald verzoek, alsnog gevolg gegeven aan de
verzoeken onder 2, 3, 4 en 9omdat deze gegevens bij nader inzien niet vallen onder het verschoningsrecht. De bij
verzoek 7genoemde verslaglegging kan niet worden verstrekt omdat deze niet bestaat. De overige verzochte gegevens (
verzoeken 5, 6, 8 en 10) zijn in een verzegelde envelop ter beschikking gesteld van de rechter-commissaris.
2.4
[naam 1] heeft op 8 maart 2024 een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend tegen de strafvorderlijke beslaglegging.
2.5
De officier van justitie heeft bij e-mail van 8 april 2024 haar zienswijze gegeven op het standpunt van [naam 1] .
2.6
Op 11 april 2024 heeft de rechter-commissaris een beschikking gegeven. Zij heeft dit klaagschrift aangemerkt als een bezwaar ingevolge artikel 98 Sv tegen de verstrekking van gevoelige gegevens. Dat bezwaar is ongegrond verklaard.
2.7
[naam 1] heeft op 24 april een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend tegen de beschikking van de rechter-commissaris van 11 april 2024.
2.8
Beide klaagschriften zijn behandeld in openbare raadkamer van 17 mei 2024. Daarbij zijn gehoord:
- dhr. [naam 3] , psychiater en bestuurder van [naam 1] ;
- mevr. [naam 2] , juridisch medewerkster van [naam 1] ;
- de officier van justitie mr. G. Steeghs.
2.9
Naast de hiervoor vermelde processtukken heeft de rechtbank gelet op:
- het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] van 12 juli 2023;
- het proces-verbaal van verdenking van 13 september 2023;
- het proces-verbaal aanvraag vordering 126ng Sv van 13 september 2023.

3.De inhoud van de vordering

3.1
De officier van justitie heeft gevorderd dat [naam 1] de volgende gegevens zal verschaffen.
De personalia en contact- en adresgegevens van uw medewerker [naam 5] waartegen door [naam 4] aangifte is gedaan.
Zijn er eerder meldingen geweest van ongepast gedrag of soortgelijk m.b.t. deze [naam 5] ?
Kopieën van verslagen daarvan of de naam van de persoon die hiervan kennis draagt.
Kun u ons zijn, [naam 5] , daadwerkelijk gedraaid rooster (inclusief vermelding van eventuele verzuim van welke aard dan ook) geven over de periode dat hij op [afdeling 1] gewerkt heeft ten tijde dat [naam 4] daar verbleef.
Verslag [naam 6] en/of [naam 7] van groep [afdeling 1] met betrekking tot het gesprek met [naam 4] m.b.t. het seksueel misbruik.
Zo ja, willen wij graag een kopie van dit verslag met datum en tijdstip van gesprek en verslaglegging van u ontvangen.
Verslagen van de groep [afdeling 1] waarin vastgelegd wanneer een deel van de begeleiding boodschappen gaat doen en dus een bepaalde tijd niet op de groep is binnen de periode zaterdag 1 april 2023 om 00:00 uur en donderdag 25 mei 2023 om 00:00 uur? Zo ja, willen wij deze delen van het verslag, voorzien van datum en tijd, graag in ons bezit krijgen over de periode dat [naam 4] op groep [afdeling 1] verbleef.
Het verslag wat [naam 4] heeft moet schrijven over haar en [naam 5] en waarvan [naam 4] akkoord is dat wij dit verslag in bezit krijgen.
Wat is op dit moment de status van "" [naam 5] "" binnen [naam 1] en vanaf wanneer is dit ingegaan?
Kunt u ons de persoonsgegevens verstrekken van de volgende cliënten waarvan [naam 4] heeft aangegeven dat ze mogelijk getuige zijn geweest,
Destijds verblijvende op groep [afdeling 2] :
- [naam 9] (Zat destijds op groep [afdeling 2] )
Destijds verblijvende op groep [afdeling 1] :
- [naam 10]
- [naam 11]
- [naam 12]
- [naam 13] (zou voor een traject in Spanje zijn of is daar geweest)
- [naam 14]
11. De persoons- en contactgegevens van medewerkers van [naam 1] te weten:
- [naam 6]
- [naam 7] .
- [naam 15]
- [naam 16] (gedragsdeskundige).
zijnde persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging, door de boven aangeduide persoon, binnen een termijn van 7 dagen vanaf de dagtekening van de eventuele vordering, bovenbedoelde gegevens worden verstrekt aan de officier van justitie door tussenkomst van Politie eenheid Oost Nederland.

4.De standpunten van partijen

4.1
[naam 1] heeft, voor zoveel zij kon, de verlangde gegevens verstrekt. De gegevens die zij niet heeft verstrekt, betreffen persoonsgegevens en medische gegevens van zowel [naam 4] als andere jeugdigen die in zorg zijn dan wel destijds in zorg waren bij haar. Als jeugdzorgaanbieder draagt zij de verantwoordelijkheid voor de zorg van kwetsbare jeugdigen. Het individuele belang van het afgeleid beroepsgeheim (zie artikel 7.3.11 Jeugdwet) — te weten bescherming van het geheim van de jeugdige — dient naar het oordeel van [naam 1] juist ten aanzien van jeugdigen in de jeugdzorg in bescherming genomen te worden.
4.2
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de geheimhoudingsplicht van zorgaanbieders in beginsel moet worden gerespecteerd, maar de waarheidsvinding legt ook een zwaar gewicht in de schaal. Het gaat om de verdenking van ernstige feiten waarbij ogenschijnlijk misbruik is gemaakt van kwetsbare jeugdigen. Die verdenking moet worden opgehelderd.

5.De beoordeling door de rechtbank

Inleiding
5.1
De kwestie die aan de rechtbank wordt voorgelegd ziet op een conflict tussen twee in een democratische rechtsstaat belangrijke principes. Enerzijds het beginsel dat iedereen die te kampen heeft met medische (fysieke en/of psychische) problemen zich tot een arts of medische hulpverlener moet kunnen wenden in het vertrouwen dat alle daaruit voortkomende gegevens vertrouwelijk zijn en vertrouwelijk blijven, in ieder geval zolang de patiënt dat wil (het individuele aspect). Een al te snelle doorbreking van dat beginsel zou ertoe kunnen leiden dat in de toekomst mensen die medische zorg behoeven, maar ook andere maatschappelijke of juridische problemen hebben, zich niet meer met een gerust hart tot een zorgverlener durven wenden (het maatschappelijke aspect). [1] Een en ander geldt te meer indien het gaat om voorvallen binnen een gesloten instelling waar mensen - tegen hun wil – zijn opgenomen en aldus geheel en al afhankelijk zijn van de verzorgers en behandelaars. Dat geldt nog sterker indien het gaat om kwetsbare jeugdigen.
5.2
Daar tegenover staat het belang dat ernstige strafbare feiten waarbij de rechten van kwetsbare personen, zoals jeugdigen in een jeugdbeschermingsinstelling, worden geschonden door mensen die hen juist zouden moeten helpen en beschermen, door de overheid worden onderzocht, vervolgd en berecht. Uit artikel 2 EVRM wordt een dergelijke plicht voor de overheid afgeleid. [2]
5.3
Dat wordt op zichzelf niet betwist door [naam 1] . Maar zij vindt met betrekking tot enkele concrete vorderingen dat het belang van de geheimhouding desondanks zwaarder moet wegen. De botsing tussen deze twee principes vormt een dilemma dat de rechter dient op te lossen door de hiermee gediende belangen af te wegen in de context van het concrete geval.
Het wettelijk kader
5.4
De Hoge Raad heeft in een bestendige lijn het juridische kader voor deze belangenafweging uiteen gezet. [3] Daarbij geldt het volgende uitgangspunt:
“Het verschoningsrecht van onder meer de arts is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280). De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen (vgl. HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205). In dit verband geldt verder dat als moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. (Vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070.)”
5.5
Bij het onderzoek of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen, kunnen uit deze rechtspraak enkele gezichtspunten worden gedistilleerd, waarbij de rechtbank er niet van uitgaat dat deze opsomming limitatief is:
  • het gaat om de verdenking van een ernstig strafbaar feit;
  • het gaat om een kwetsbaar slachtoffer;
  • er bestaat een ernstige verdenking tegen de verdachte;
  • het is van groot maatschappelijk belang dat ter staving dan wel ter ontkrachting van deze verdenking een gedegen, objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld;
  • de gevraagde gegevens zijn noodzakelijk voor de waarheidsvinding;
  • de inbreuk op het beroepsgeheim blijft zo beperkt mogelijk;
  • de gevraagde gegevens kunnen niet op andere wijze worden verkregen;
  • het slachtoffer heeft al dan niet toestemming verleend voor het prijsgeven van de medische informatie;
5.6
In de onderhavige zaak gaat het om de verdenking dat een begeleider van een jeugdzorginstelling grensoverschrijdend gedrag zou hebben vertoond ten opzichte van een destijds 16/17-jarig meisje, verblijvend op de gesloten afdeling. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek naar deze medewerker vindt het openbaar ministerie het noodzakelijk dat [naam 1] zoveel mogelijk relevant geachte gegevens verstrekt, die meer opheldering kunnen verschaffen. Dat betekent dat het hierbij gaat om de belangen van bij uitstek kwetsbare jeugdigen, die doorgaans al veel problemen hebben meegemaakt, vaak hechtingsproblemen hebben met weinig vertrouwen in de mensen om hen heen. Zij verdienen extra bescherming en dat kan doorwerken in de te maken afweging tussen het belang van de geheimhouding van een jeugdbeschermingsinstelling enerzijds en de waarheidsvinding in een strafrechtelijk onderzoek anderzijds.
5.7
Meer toegespitst op de concrete zaak, overweegt de rechtbank het volgende.
5.8
Namens [naam 1] is bij de behandeling in raadkamer naar voren gebracht dat zij zich zeer bewust is van de verantwoordelijkheid ten opzichte van de jeugdigen onder haar hoede. Daarbij hoort het beschermen van hun privacy. De bestuurder van [naam 1] heeft uiteengezet dat bij vermoedens van onoirbaar gedrag door medewerkers een intern onderzoek wordt ingesteld waarbij gesproken wordt met betrokkenen. Indien zij tot de conclusie komen dat mogelijk sprake is geweest van strafbaar gedrag ten opzichte van jeugdigen, wordt het doen van aangifte serieus overwogen. Bij die afweging is de mening van de betrokken jeugdige van belang, maar niet doorslaggevend. Bij ernstige feiten behoudt [naam 1] zich het recht voor om zelf aangifte te doen of andere, toezichthoudende inspecties in te schakelen. Het onderzoek naar de betrokken medewerker in deze zaak heeft daartoe geen aanleiding gegeven.
5.9
De raadkamer heeft geen reden om te twijfelen aan het streven van [naam 1] om een veilige omgeving te bieden aan de aan haar hoede toevertrouwde jeugdigen. Dat is echter geen voorwerp van onderzoek in deze procedure.
5.1
Daar staat tegenover het belang van de waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek. Indien de verdenking juist is dat verdachte seksuele toenadering heeft gezocht ten opzichte van een 16/17 jarig kwetsbaar meisje in een gesloten JJI-instelling, is dat een ernstig feit, dat nog ernstiger wordt wanneer zou blijken dat dit vaker is gebeurd. Verdachte is inmiddels niet meer werkzaam binnen [naam 1] , maar wat let hem om opnieuw te solliciteren bij een andere, soortgelijke instelling met kwetsbare meisjes. Bij de behandeling is duidelijk geworden dat er geen landelijk organisatorisch mechanisme is om te voorkomen dat hij bij een andere instelling weer wordt aangenomen. Privacyregels staan eraan in de weg dat een landelijke waarschuwing wordt uitgezet, enkel op basis van niet bewezen ervaringen bij [naam 1] . Dat onderstreept het belang van een strafrechtelijk onderzoek in deze zaak, want een strafrechtelijke veroordeling kan gevolgen hebben voor de verstrekking van een verklaring omtrent het gedrag.
5.11
Dit zijn de aspecten die de rechtbank in overweging moet nemen bij de beoordeling van deze zaak.
De zaak in concreto
5.12
Aan de verzoeken 1, 2, 4, 9, 11 is voldaan. Verzoek 8 is niet meer relevant, nu het openbaar ministerie via de voogd de beschikking heeft gekregen over het verslag. Het verslag als bedoeld in verzoek 7 bestaat niet. Het geschil spitst zich toe op de volgende onderdelen van de vordering. Daarbij zullen de concrete standpunten van partijen en de beslissing van de RC achtereenvolgens worden weergegeven.
- verzoek 3: (verslagen over eerder ongepast gedrag van verdachte)
5.13
[naam 1] stelde aanvankelijk dat aan dit verzoek is voldaan, waarop het openbaar ministerie naar voren bracht dat inmiddels was gebleken dat een andere jeugdige, [naam 9] , ook melding heeft gedaan van mogelijk seksueel grensoverschrijdend gedrag door verdachte en hierover een verslag heeft moeten schrijven.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het openbaar ministerie mag kennis nemen van dit verslag.
In haar klaagschrift van 24 april 2024 heeft [naam 1] aangevoerd dat dit verslag geen onderdeel vormt van de initiële vordering van het OM, dat zag op verslagen van medewerkers van [naam 1] en niet van medecliënten. Deze beperkte lezing van het verzoek vloeit voort uit een vergelijking met het geheel anders geformuleerde verzoek 8, dat ziet op het verslag dat aangeefster heeft geschreven. Hierop ziet de machtiging RC dus ook niet. Bovendien weegt het beroepsgeheim zwaarder en wellicht kan dit verslag ook op andere wijze worden verkregen (via de jeugdige zelf).
5.14
Het verzoek 3 moet naar het oordeel van de raadkamer worden gelezen in combinatie met verzoek 2: heel algemeen wordt gevraagd of er eerder meldingen zijn geweest van ongepast gedrag van de begeleider en, zo ja, kunnen kopieën daarvan worden verschaft en de naam van de betreffende melder. De raadkamer ziet hierin niet een beperking tot meldingen en verslagen van uitsluitend medewerkers (hoewel toegegeven kan worden dat het verzoek duidelijker had kunnen worden omschreven; ongeacht wat de bron van die melding zou zijn). Dat verzoek 8 anders is geformuleerd in die zin dat hier expliciet naar [naam 4] wordt verwezen, is niet opmerkelijk omdat dit betreft de aangeefster van wie duidelijk is dat zij een dergelijk verslag heeft geschreven.
5.15
Het argument dat de beslissing van de rechter-commissaris, die in eerste instantie moet beslissen over het verschoningsrecht, niet ziet op dit verslag van [naam 9] , snijdt geen overtuigend hout nu de rechter-commissaris in haar beslissing op p. 3, eerste alinea onder ‘standpunt van de officier van justitie’, heeft vermeld dat zij dit verslag van [naam 9] zal meenemen in de beoordeling.
5.16
Gezien het belang van het strafrechtelijk onderzoek naar mogelijk grensoverschrijdend en strafbare gedragingen van verdachte, is de raadkamer van oordeel dat de waarheidsvinding hier voorrang moet krijgen boven de geheimhoudingsplicht en de privacy van [naam 9] , in aanmerking genomen dat de inbreuk op haar privacy beperkt is nu het gaat om een reeds bestaand document. Het bezwaar is in zoverre ongegrond.
- Verzoeken 5 en 6: Verslag van medewerkers [naam 6] en/of [naam 7] met betrekking tot het 5.17 gesprek met [naam 4] over het seksueel misbruik, en een kopie daarvan met datum en tijdstip van gesprek en verslaglegging.
5.18
[naam 1] heeft zich verzet tegen het prijsgeven van dit verslag. [naam 6] en [naam 7] zijn jeugdzorgwerker. Tegen hen heeft [naam 4] een en ander verteld en daarvan is een verslag opgemaakt dat is verzonden naar de operationeel manager. Dit verslag is echter opgemaakt in het kader van de algemene hulpverlening, bedoeld om de kwaliteit van zorgverlening en veiligheid binnen de behandelgroep te waarborgen en is niet opgesteld in het kader van de waarheidsvinding. Bovendien bevat het ook gegevens over andere jeugdigen. Beide begeleiders hebben reeds een verklaring afgelegd bij de politie zodat dit verslag niet relevant is voor de waarheidsvinding, en de verstrekking ervan niet proportioneel en niet subsidiair.
5.19
Met de officier van justitie is de raadkamer van oordeel dat dit verslag van belang kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek. Het betreft het verslag van een gesprek met aangeefster, relatief kort na het gebeuren en kan een waardevolle aanvulling zijn op het door aangeefster zelf geschreven verslag (waarover het openbaar ministerie reeds beschikt, verzoek 8). Dat beide begeleiders reeds een verklaring hebben afgelegd doet daar niet aan af. Dat het verslag primair is geschreven voor interne (management)doeleinden als het waarborgen van de zorgkwaliteit, doet daar evenmin aan af, nu het verslag ook dan relevante informatie kan bevatten voor de waarheidsvinding, hetgeen uiteindelijk ter beoordeling is van het openbaar ministerie bij de vervolgingsbeslissing en de rechtbank bij de eventuele berechting.
5.2
De tegenwerping dat uit de context van het geheel van het verslag ook privacygevoelige informatie over andere jeugdigen binnen de groep bekend kan worden, is onvoldoende concreet onderbouwd en overtuigt niet. Voor zover er namen van andere jeugdigen in het verslag staan, dienen (uitsluitend) deze namen te worden weggelakt door de rechter-commissaris voordat het verslag wordt verstrekt aan de officier van justitie.
- verzoek 10: persoonsgegevens van mogelijke getuigen: [naam 9] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] , [naam 13] , [naam 14] .
5.21
[naam 1] heeft zich op het standpunt gesteld dat verstrekking van de persoonsgegevens van deze kwetsbare jeugdigen een grove schending van hun privacy zou betekenen, hetgeen een forse impact kan hebben op hun persoonlijk leven.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat de personalia van [naam 13] , [naam 9] en [naam 14] inmiddels bekend zijn. De vordering blijft staan ten aanzien van [naam 10] , [naam 11] en [naam 12] . Met betrekking tot [naam 10] geldt dat zij waarschijnlijk ook slachtoffer is van grensoverschrijdend gedrag van verdachte, waardoor in zoverre de waarheidsvinding prevaleert. Dat geldt niet voor [naam 11] en [naam 12] , zij zijn slechts ‘de auditu-getuigen’, zodat het beroepsgeheim prevaleert.
De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat met betrekking tot [naam 10] de waarheidsvinding voorrang heeft zodat [naam 1] geen beroep op het verschoningsrecht toekomt.
5.22
De officier van justitie heeft niet méér aangevoerd dan dat in de aangifte van [naam 4] wordt opgemerkt dat [naam 10] tegen twee andere meiden (dan [naam 4] ) zou hebben gezegd “dat zij ook dingen deed met [naam 5] .” Gezien het feit dat deze [naam 10] tot dusverre kennelijk geen aanleiding heeft gezien om zelf aangifte te doen of anderszins melding te maken van grensoverschrijdend gedrag en dat [naam 1] klaarblijkelijk ook geen aanleiding heeft gezien zelf in actie te komen (zie hiervoor onder 5.8), acht de raadkamer het belang van de privacy van de jeugdige en in het verlengde daarvan, het belang van de geheimhoudingsplicht van [naam 1] zwaarwegender dan het belang van de waarheidsvinding.

6.Slotsom

6.1
De raadkamer beschouwt de beide klaagschriften van [naam 1] van 8 maart 2024 en van 24 april 2024 gezamenlijk als een bezwaarschrift als bedoeld in artikel 98 lid 4 jo artikel 552a Sv tegen de beslissing inzake feitelijke kennisneming van de gegevens, en, voor zover nodig, als een klaagschrift tegen de fysieke inbeslagneming van de betreffende documenten als bedoeld in artikel 552a Sv.
6.2
Het beroep op het verschoningsrecht van [naam 1] slaagt voor zover het ziet op de persoonsgegevens van ‘ [naam 10] ’ als bedoeld in verzoek 10. In zoverre wordt de beschikking van de rechter-commissaris vernietigd en zal de rechtbank opnieuw beslissen. Voor het overige worden de bezwaren verworpen, met dien verstande dat bij verzoek 5 en 6 in het verslag de namen van andere jeugdigen weggelakt dienen te worden door de rechter-commissaris voordat het verslag wordt verstrekt aan het openbaar ministerie.
6.3
Dat betekent dat ook het klaagschrift tegen de fysieke inbeslagname van de stukken, voor zover nodig, ongegrond wordt verklaard, nu deze stukken noodzakelijk zijn voor de waarheidsvinding en het strafvorderlijk belang zich daarom verzet tegen teruggave.
Beslissing
De raadkamer:
Inzake artikel 98 lid 4 jo artikel 552a Sv:
Vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris van 11 april 2024 voor zover daarbij het bezwaar tegen de vordering verstrekking gevoelige gegevens ongegrond is verklaard ten aanzien van de persoonsgegevens van ‘ [naam 10] ’, bedoeld in verzoek 10 en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
Verklaart dat bezwaar alsnog gegrond;
Verklaart het bezwaar voor het overige ongegrond, met dien verstande dat bij verzoek 5 en 6 in het verslag de namen van andere jeugdigen weggelakt dienen te worden voordat het verslag wordt verstrekt;
Inzake artikel 552a Sv:
Verklaart het beklag gegrond ten aanzien van het document dat ziet op verzoek 10: de persoonsgegevens van ‘ [naam 10] ’ en gelast de teruggave hiervan aan klaagster;
Verklaart het beklag voor het overige ongegrond;
Bepaalt dat
niet eerder tot verstrekking en kennisgeving wordt overgegaantotdat deze beslissing onherroepelijk is.
Deze beslissing is gegeven door:
mr. F.J.H. Hovens, voorzitter,
mr. W. Bruins en mr. J.M. Breimer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.A. Teger, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2024.

Voetnoten

1.Vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173 (notaris Maas).
2.EHRM 17 januari 2002, no. 32967/96, (Calvelli & Ciglio vs Italië, EHRC 2002/22 en EHRM 9 april 2009, no. 71463/01 (Šilih vs Slovenië).
3.HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141 = NJ 2011/416; HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ9943; HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1736; HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:324 = NJ 2022/327.