ECLI:NL:RBGEL:2024:3239

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
28 mei 2024
Zaaknummer
23/1198
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van lichtmasten in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen een omgevingsvergunning die is verleend voor het plaatsen van lichtmasten bij een paardenbak. De aanvraag voor de omgevingsvergunning werd ingediend op 27 juni 2022 en betreft de legalisering van drie lichtmasten van 7,8 meter hoog. De rechtbank behandelt het beroep op 5 april 2024, waarbij eisers, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, en een derde-partij aanwezig zijn. De rechtbank constateert dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college van B&W bevoegd is om in afwijking van het bestemmingsplan een vergunning te verlenen, mits er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt.

Eisers stellen dat de lichtmasten lichthinder veroorzaken, vooral omdat ze ook op hun woning schijnen. Het college heeft echter betoogd dat de lichthinder is getoetst en dat de lichtmasten niet bedrijfsmatig worden gebruikt, waardoor de hinder beperkt zou zijn. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de lichtmasten geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1198

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers], uit [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. K.A. Luehof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente West Maas en Waal, gemachtigde: mr. H. Dierkx).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een omgevingsvergunning voor het plaatsen van masten en armaturen (lichtmasten).
1.1.
Met de beslissing op bezwaar van 26 januari 2023 is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van het college en derde-partij vergezeld van haar partner [naam partner].

Waar gaat deze zaak over?

2. Op 27 juni 2022 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het plaatsen (ter legalisering) van drie lichtmasten met een hoogte van 7,8 meter aan [locatie] in [plaats]. Deze lichtmasten horen bij de paardenbak die in afwijking van het bestemmingsplan is vergund.
2.1.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Gouden Ham/De Schans, randzone” en de locatie waar de lichtmasten staan heeft de enkelbestemming “Recreatie” [1] , de dubbelbestemming “Waarde- archeologie” [2] en de functie-aanduiding “specifieke vorm van recreatie – opslag”.
2.2.
Het plaatsen van lichtmasten past niet in deze bestemming. Om de aanvraag toch mogelijk te maken is het college afgeweken van het bestemmingsplan. [3] De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten “bouwen” [4] en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening”. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze omgevingsvergunning. In de beslissing op bezwaar heeft het college een nadere motivering van de belangenafweging opgenomen. Hierbij is ingegaan op de negatieve invloed van de verlichting op de omgeving en gemotiveerd waarom er geen sprake is van een onaanvaardbare lichthinder.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor het plaatsen van lichtmasten. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wijze van beoordelen
5. Eisers hebben geen gronden aangevoerd tegen de omgevingsvergunning voor zover die ziet op de activiteit bouwen. Hun beroepsgronden zien alleen op de afwijking van het bestemmingsplan en of daarbij is voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.
5.1.
De beslissing om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo een omgevingsvergunning te verlenen voor een project dat in strijd is met het bestemmingsplan, is een bevoegdheid van het college. Gelet op de aanhef van dit artikel mag het project niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter toetst of het college bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen. [5]
Is er sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon-en leefklimaat?
6. Eisers voeren aan dat de lichtmasten zijn gericht op de paardenbak én op de tuin van derde-partij, terwijl de aanvraag alleen ziet op de paardenbak. Doordat de lichtmasten niet alleen op de paardenbak zijn gericht, schijnen deze ook op de woning van eisers. Dat leidt volgens eisers tot een onevenredige aantasting van hun woon-en leefklimaat. Het college had daarom volgens eisers in de omgevingsvergunning moeten opnemen dat de lichtmasten alleen op de paardenbak mochten worden gericht óf de hoogte van de lichtmasten moeten beperken tot 4 meter. Ook voeren eisers aan dat er al klachten waren over lichthinder (zij hadden immers om handhaving gevraagd) en dat het college dus al een lichthinderonderzoek had moeten doen. Tenslotte geven eisers aan dat de vergelijking met een sportcomplex niet opgaat, omdat er geen sprake is van een sportcomplex en de lampen bij een sportcomplex bovendien alleen op de velden staan gericht.
6.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de ruimtelijke impact van de lichtmasten in principe niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon-en leefklimaat. De lichthinder is uitdrukkelijk getoetst bij de belangenafweging in het kader van de vergunningverlening. Daarbij heeft het college betrokken dat de lichtmasten (volgens de aanvraag) zijn gericht op het terrein van derde-partij. Dat de lichtmasten zichtbaar zijn vanuit de woning van eisers speelt hierbij volgens het college geen rol. Dat maakt op zichzelf namelijk niet dat sprake is van lichthinder. Ook heeft het college betrokken dat de lichtmasten niet bedrijfsmatig worden gebruikt en dat het aantal momenten dat de lichtmasten aan zijn daarom naar verwachting beperkt is. Tenslotte heeft het college een voorschrift opgenomen waarin staat dat er bij eventuele klachten een lichthinderonderzoek kan worden gedaan en een voorschrift opgenomen waarin staat dat de lichtmasten tussen 23.00 uur en 07.00 uur uitgeschakeld moeten zijn.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat in de aanvraag staat dat de lichtmasten zijn aangevraagd ten behoeve van de paardenbak. Uit de aanvraag blijkt duidelijk voor welke hoogte de lichtmasten zijn aangevraagd. Ook blijkt uit de tekeningen bij de aanvraag de positie van de lichtmasten en in welke hoek de daaraan bevestigde lampen schijnen. Zoals tijdens de zitting is besproken, beschijnen de lampen ook een (beperkt) deel van de tuin van derde-partij. Derde-partij heeft aangegeven dat dit nodig is om goed gebruik te kunnen maken van de paardenbak. Daarmee is voor de rechtbank voldoende duidelijk dat de lichtmasten ten dienste staan van de paardenbak, zoals ook is aangevraagd. Uit het stelsel van de Wabo volgt dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [6] Het college kan daarbij niet afwijken van de aanvraag en zelf de hoogte van de lichtmasten bepalen.
6.3.
Bij de beoordeling van de vraag of het college gebruik mag maken van zijn bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingplan een omgevingsvergunning te verlenen, moet het college beoordelen of het aannemelijk is dat de lichtmasten op deze plaats kunnen leiden tot een onevenredige aantasting van het woon-en leefklimaat van eisers. Dat heeft het college gedaan door te kijken naar vergelijkbare situaties. Zo heeft het college bijvoorbeeld gekeken naar lichtmasten ten behoeve van de bestemming “Recreatie” [7] , die op grond van het bestemmingsplan 8 meter hoog mogen zijn. Het college vindt het daarom aanvaardbaar dat op deze locatie lichtmasten met een hoogte van 7,8 meter staan die, in afwijking van de bestemming, ten dienste staan van de paardenbak. Ook heeft het college een vergelijking gemaakt met de regels die voor lichtmasten bij sportcomplexen gelden. Bij sportcomplexen geldt een richtafstand van 50 meter [8] , waarbuiten verondersteld kan worden dat geen lichthinder plaatsvindt. Volgens vaste rechtspraak hoeft geen nader onderzoek te worden verricht als aan de richtafstand wordt voldaan. [9] De woning van eisers ligt op ruim 80 meter afstand van de lichtmasten. Lichtmasten bij sportcomplexen zijn doorgaans hoger en veroorzaken daardoor juist meer lichthinder. Als bij sportcomplexen een afstand van 50 meter voldoende is voor een aanvaardbaar woon-en leefklimaat, dan heeft het college in redelijkheid mogen aannemen dat dat in dit geval ook zo is. Eisers hebben namelijk geen omstandigheden aangevoerd die maken dat desondanks toch een lichtonderzoek nodig is. De rechtbank oordeelt dat het voldoende aannemelijk is dat de lichtmasten niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon-en leefklimaat van eisers. Daarom was een aanvullend lichtonderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet nodig. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom hun griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan, artikel 8.
2.Bestemmingsplan, artikel 14.
3.Artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 2⁰ van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en artikel 4, onderdeel 3 van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
4.Artikel 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo.
7.Bestemmingsplan, artikel 8.2.1, aanhef en onder b.
8.VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”, categorie 931: “veldsportcomplex”.