ECLI:NL:RBGEL:2024:3110

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
10686890
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake persoonlijk krediet en vertragingsvergoeding na opeising

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 10 april 2024 uitspraak gedaan in een verstekprocedure tussen INTRUM NEDERLAND B.V. als eisende partij en twee gedaagde partijen die niet zijn verschenen. De eisende partij, vertegenwoordigd door Incassobureau Fiditon B.V., vorderde betaling van een bedrag van € 12.500,00, vermeerderd met wettelijke rente, op basis van een kredietovereenkomst die op 9 september 2002 was gesloten met de rechtsvoorganger van de eisende partij. De gedaagde partijen waren consumenten en hadden een overeenkomst van doorlopend krediet met de Twentsche Voorschotbank B.V.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partijen niet in de procedure zijn verschenen en dat de eisende partij haar vordering had beperkt tot € 12.500,00. De rechter heeft de vordering toegewezen, maar heeft ook overwogen dat de eisende partij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor het gevorderde bedrag en dat de vertragingsvergoeding na opeising niet in rekening kon worden gebracht. De kantonrechter heeft de gedaagde partijen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het toegewezen bedrag, evenals de proceskosten, die zijn begroot op € 1.315,96.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van de eisende partij om haar vordering te onderbouwen en de gevolgen van het niet verschijnen van de gedaagde partijen in een verstekprocedure. De kantonrechter heeft het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de eisende partij het vonnis kan laten uitvoeren, ook als de gedaagde partijen in beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10686890 \ CV EXPL 23-6145
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
INTRUM NEDERLAND B.V. ALS RECHTSOPVOLGSTER ONDER BIJZONDERE TITEL VAN DSB BANK N.V.,
te Amersfoort,
eisende partij,
gemachtigde: Incassobureau Fiditon B.V. h.o.d.n. Vesting Finance,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
niet verschenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaardingen van 25 augustus 2023.
1.2.
De gedaagde partijen zijn niet in de procedure verschenen.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Beoordeling

2.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partijen verstek verleend.
2.2.
De eisende partij heeft gevorderd om de gedaagde partijen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening met hoofdelijke veroordeling van de gedaagde partijen in de proceskosten.
2.3.
Op grond van artikel 139 Rv wijst de kantonrechter de vordering in een verstekzaak als de onderhavige toe, tenzij de vordering hem onrechtmatig dan wel ongegrond voorkomt. Deze bepaling verplicht de kantonrechter ambtshalve te onderzoeken of de vordering en de grondslag waarop deze berust aan de wettelijke maatstaven voldoen. In dat kader wordt het volgende overwogen.
2.4.
De onderhavige overeenkomst tussen de gedaagde partijen (consumenten) en de rechtsvoorganger van eisende partij (een kredietgever die handelt in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf) is gesloten op 9 september 2002. Gedaagde partijen zijn op die datum een overeenkomst van doorlopend krediet aangegaan met de Twentsche Voorschotbank B.V. Het persoonlijk krediet maximum was € 27.838,00. Eisende partij heeft gesteld dat haar vordering op de gedaagde partijen € 36.097,95 bedraagt, maar vervolgens haar vordering beperkt tot € 12.500,00.
2.5.
Omdat de kredietovereenkomst voor 25 mei 2011 tot stand is gekomen en niet van het toepassingsgebied is uitgesloten, is de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK oud) op de overeenkomst van toepassing. De kantonrechter zal, gezien de ingangsdatum van het krediet, niet overgaan tot ambtshalve toetsing of voldaan is aan de (pre)contractuele informatieverplichtingen en of de kredietwaardigheidstoets (art. 4:34 Wft) heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat de kantonrechter ook niet toekomt aan beoordeling van de stelling van de eisende partij dat de kredietwaardigheidstoets niet ambtshalve mag plaatsvinden gezien de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam van 4 november 2014, ECLI:NL:GHAMS:2014:4560 en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 mei 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4044 (WCAM regeling en schikkingsovereenkomst).
2.6.
Op de kredietovereenkomst zijn de “Bepalingen overeenkomst van doorlopend krediet (netto-krediet)” van toepassing. Gesteld nog gebleken is dat in die voorwaarden een vertragingsvergoeding na opeising van het openstaande saldo opgenomen en dus bedongen is. Daarom kan na opeising geen vertragingsvergoeding in rekening worden gebracht. Gelet op het feit dat de eisende partij het openstaande saldo op 1 mei 2013, zoals aangekondigd in de brief van 5 april 2013, heeft opgeëist, kan de eisende partij daarom slechts aanspraak maken op de vertragingsvergoeding tot 1 mei 2013.
2.7.
Uit het als productie 6 overgelegde mutatieoverzicht blijkt dat het openstaande saldo inclusief rente op 1 mei 2013 € 27.246,77 bedroeg. Dat een hoofdsom van € 32.468,09 per die datum verschuldigd was, is dus door eisende partij onvoldoende onderbouwd. Verder geldt dat de vertragingsvergoeding vanaf 1 mei 2013 wordt afgewezen. Nu de eisende partij haar vordering beperkt heeft tot € 12.500,00 zal die vordering worden toegewezen. De eisende partij maakt aanspraak op hoofdsom en rente, maar heeft niet onderbouwd in hoeverre zij het bedrag van € 12.500,00 vordert op (één of meer van) de verschillende aangevoerde gronden. Van het gevorderde bedrag wordt € 12.500,00 toegewezen aan hoofdsom.
2.8.
Indien de eisende partij een dagvaarding uitbrengt voor het restant van haar vordering, zal zij haar vordering moeten herberekenen. Dat wil zeggen dat zij in ieder geval zal moeten onderbouwen wat voor bedrag zij aan hoofdsom (exclusief rente) vordert en welk bedrag aan rente (kredietvergoeding en/of vertragingsvergoeding). Verder moet zij rekening houden met de afgewezen vertragingsvergoeding vanaf 1 mei 2013 en met alle door de gedaagde partijen gedane betalingen.
2.9.
De gedaagde partijen zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten, inclusief nakosten, worden veroordeeld. De proceskosten van de eisende partij worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
260,96
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
406,00
(1,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.315,96
2.10.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.

3.Beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, waarbij betaling door één van de gedaagde partijen, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan de eisende partij van
€ 12.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van 25 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling;
3.2.
veroordeelt de gedaagde partijen hoofdelijk, waarbij betaling door één van de gedaagde partijen, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de kant van de eisende partij begroot op € 1.315,96 te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als gedaagden niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
676 / 40141