ECLI:NL:RBGEL:2024:3102

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 mei 2024
Publicatiedatum
23 mei 2024
Zaaknummer
435253
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot inzage in manuscript van een nog te publiceren boek met botsende grondrechten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 21 mei 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. De vordering van [eiser] betreft inzage in een manuscript van een boek dat [gedaagde] heeft geschreven, waarin een personage op [eiser] is gebaseerd. De partijen hebben een affectieve relatie gehad en hebben samen een minderjarige dochter. De procedure is gestart na een verzoek van [eiser] om inzage in het manuscript, omdat hij vreest dat het boek onrechtmatige uitlatingen over hem en zijn dochter bevat. [gedaagde] heeft echter geweigerd om inzage te geven, wat heeft geleid tot de vordering in kort geding.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang is voor [eiser] om inzage te krijgen in het manuscript voordat het gepubliceerd wordt. De rechter heeft een belangenafweging gemaakt tussen het recht op vrijheid van meningsuiting van [gedaagde] en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser]. De rechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] moet worden bevolen om [eiser] inzage te geven in het manuscript gedurende twee weken voor publicatie, op straffe van een dwangsom. De vorderingen van [eiser] om publicatie te verbieden en om de verkoop van het boek te staken zijn afgewezen, omdat het boek nog niet gepubliceerd is en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verbod rechtvaardigen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/435253 / KG ZA 24-135
Vonnis in kort geding van 21 mei 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.S.J.H. van den Bronk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J. van der Brug.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;
- de brief van [eiser] van 6 mei 2024 met producties 11 en 12;
- de brief van [gedaagde] van 6 mei 2024 met producties 1 tot en met 4;
- de mondelinge behandeling van 7 mei 2024;
- de spreekaantekeningen van [eiser] ;
- de spreekaantekeningen van [gedaagde] .

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben tot enig moment een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een minderjarige dochter, geboren op [datum] 2019. Partijen hebben op 27 juli 2023 een ouderschapsplan betreffende de zorg voor hun dochter gesloten.
2.2.
[eiser] heeft inmiddels een andere partner, met wie hij ook een minderjarig kind heeft.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] communiceerden in verband met hun moeizame relatie veelal via tussenpersonen. Voor [eiser] was dat de heer [naam tussenpersoon] (verder: tussenpersoon). Op 29 maart 2024 hadden [eiser] en [gedaagde] voor het eerst sinds lange tijd weer rechtstreeks contact met elkaar. [gedaagde] heeft tijdens het gesprek dat partijen op die datum hadden aan [eiser] laten weten dat zij een boek heeft geschreven dat is gebaseerd op haar leven en dat er een personage op [eiser] is gebaseerd. [gedaagde] heeft voorts laten weten dat zij voornemens is dit boek binnenkort te publiceren.
2.4.
Bij e-mailbericht van 3 april 2024 heeft [eiser] , via een gemachtigde/tussenpersoon, via wie vaker met [gedaagde] werd gecommuniceerd, [gedaagde] en haar oom verzocht om inzage in het deel van het manuscript dat over hem, zijn partner of kinderen gaat of waarin direct of indirect naar hen wordt verwezen, en wel voordat het manuscript naar de drukker gaat, zodat [eiser] eventuele bezwaren kenbaar kan maken en zo nodig de publicatie via een kort geding kan laten verbieden.
2.5.
In reactie daarop heeft [gedaagde] per sms-bericht aan [eiser] laten weten dat het boek niet over [eiser] gaat en er een personage op hem is gebaseerd zoals romans geïnspireerd zijn op de levens van schrijvers, dat van laster geen sprake is en dat zij [eiser] vanuit netheid op de hoogte heeft gebracht.
2.6.
Bij e-mailbericht van 5 april 2024 aan [gedaagde] en haar oom heeft de tussenpersoon aan de zijde van [eiser] het verzoek om inzage in (een deel van) het manuscript voorafgaand aan het drukken ervan herhaald.
2.7.
Bij e-mailbericht van 8 april 2024 heeft [gedaagde] (ook) aan de oom van [eiser] bericht dat zij een op haar leven geïnspireerde roman heeft geschreven, dat zij [eiser] vanuit netheid heeft laten weten dat hij zich in een personage kan herkennen maar dat dat niet betekent dat het boek over [eiser] gaat, dat [eiser] dit personage is of dat hij wordt genoemd.
2.8.
Bij e-mailbericht van 10 april 2024 heeft de tussenpersoon aan de zijde van [eiser] [gedaagde] en haar oom nogmaals verzocht en zo nodig gesommeerd om inzage in de passages van het boek die naar [eiser] (kunnen) verwijzen.
2.9.
[eiser] heeft vervolgens een advocaat in de arm genomen. Bij e-mailbericht van 12 april 2024 heeft deze advocaat [gedaagde] erop gewezen dat er kort geding zal worden aangespannen ter zake het nog te publiceren boek.
2.10.
In een volgend e-mailbericht van 19 april 2024 heeft de advocaat van [eiser] [gedaagde] er nog op gewezen dat [eiser] ook een inzagerecht toekomst voor zover in het boek een personage is gebaseerd op de dochter van partijen en dat [gedaagde] het kort geding nog kan voorkomen door vrijwillig inzage te verlenen in (een deel van) het boek in kwestie. Aan dat verzoek heeft [gedaagde] geen gehoor gegeven.
2.11.
[gedaagde] is actief op social media, waaronder LinkedIn en Instagram. Zij laat in berichten op voornoemde platforms weten dat zij doende is een boek te schrijven dat op haar leven(sverhaal) is gebaseerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te bevelen om aan [eiser] een exemplaar ter inzage te verstrekken van het door haar aangekondigde boek althans van iedere uitlating en passage die [gedaagde] voornemens is te publiceren welke (mogelijk) betrekking hebben of herleid kunnen worden tot de persoon van [eiser] en/of tot de persoon van de minderjarige dochter van partijen, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor ieder(e) dag(deel) dat [gedaagde] in gebreke blijft daaraan te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
II. [gedaagde] te verbieden om zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [eiser] het door haar aangekondigde boek dan wel delen daarvan welke betrekking hebben of herleid kunnen worden tot de persoon van [eiser] en/of tot de persoon van de minderjarige dochter van partijen openbaar te maken in woord of geschrift althans via welk medium dan ook te publiceren, op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voor ieder(e) dag(deel) dat [gedaagde] in gebreke blijft daaraan voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
III. indien en voor zover [gedaagde] (delen van) haar boek voorafgaand aan de mondelinge behandeling in dit kort geding reeds zonder toestemming openbaar heeft gemaakt, [gedaagde] te bevelen om de verkoop en verspreiding van haar boek in woord of geschrift althans via welk medium dan ook met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 200.000,00 voor ieder(e) dag(deel) dat [gedaagde] in gebreke blijft daaraan te voldoen, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Dat is, gelet op de aard van de vordering, naar het oordeel van de voorzieningenrechter het geval. [gedaagde] heeft dat overigens ook niet betwist.
4.2.
Toewijzing van de hiervoor genoemde vorderingen van [eiser] leidt tot een (vergaande) beperking van het in artikel 10 lid 1 EVRM [1] neergelegde grondrecht van [gedaagde] op vrijheid van meningsuiting. Tegenover dit recht staat het recht van [eiser] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of privacy zoals neergelegd in artikel 8 EVRM. Bij een botsing tussen deze rechten moet, om te bepalen welk recht zwaarder weegt, een belangenafweging plaatsvinden, waarbij alle van belang zijnde feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen. Die belangenafweging moet in één keer gebeuren, waarbij het oordeel dat één van beide rechten zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidtoets van artikel 10 lid 2 EVRM van wel artikel 8 lid 2 EVRM.
4.3.
Vast staat dat het boek van [gedaagde] tot nog toe niet gepubliceerd is en dat (delen van) de (concept-)inhoud ervan ook nog niet (via sociale media of anderszins) met het publiek is/zijn gedeeld. De vordering onder I. strekt tot inzage in het boek c.q. manuscript vóór publicatie daarvan. Gelet op het bepaalde in artikel 7 van de Grondwet, dat gaat over de vrijheid van meningsuiting, dient de toetsing van de eventuele onrechtmatigheid van een publicatie in beginsel pas plaats te vinden nádat deze ter kennis van het publiek is gebracht. Een voorafgaande inzage is in wezen een vordering tot preventieve censuur en dit staat op gespannen voet met artikel 10 EVRM en artikel 7 van de Grondwet. Alleen als voldoende bekend is over de voorgenomen publicatie om de onrechtmatigheid hiervan te kunnen vaststellen, kán uit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming een verbod/gebod vooraf worden uitgesproken. Daarvoor is, zoals ook volgt uit het Mosley-arrest [2] van het EHRM, slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden plaats. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de publicatie voor de betrokkene tot onherstelbare schade zal leiden en, in het geval de publicatie pas achteraf onrechtmatig zou worden geacht, de nadelige gevolgen van de openbaarmaking niet meer kunnen worden hersteld door middel van een op dat moment uit te spreken veroordeling. [3]
4.4.
Voorop moet worden gesteld dat het (enkel) gebruikmaken van (herleidbare) personages die gebaseerd zijn op personen uit het leven van de auteur nog niet per definitie onrechtmatig is jegens die personen. [eiser] kan dan ook, gelet op het hiervoor geschetste kader, niet in algemene zin aanspraak maken op inzage in (delen van) het boek van [gedaagde] voor publicatie, ook niet als bekend is dat er een personage op hem is gebaseerd en/of op de gemeenschappelijke dochter van partijen. Hoewel de precieze inhoud van het boek nog niet bekend is, en in dit kort geding dus ook nog niet kan worden beoordeeld of (passages uit) het nog te publiceren boek al dan niet onnodig grievend of anderszins onrechtmatig is/zijn jegens [eiser] , heeft [gedaagde] in het gesprek van 29 maart 2024 en ook nadien die indruk wél bij [eiser] gewekt. [gedaagde] heeft (ook ter zitting) niet gemotiveerd weersproken dat zij tijdens voornoemd gesprek aan [eiser] heeft laten weten dat in haar boek een ‘naar personage’ op zijn persoon is gebaseerd althans dat dat personage negatief zou kunnen overkomen en dat dat personage (voor in ieder geval de omgeving van [eiser] ) op de persoon van [eiser] te herleiden is. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat zij aan [eiser] heeft laten weten dat de verbroken relatie van partijen voor voldoende inspiratie voor haar boek heeft gezorgd en dat de huidige partner van [eiser] als het boek eenmaal gepubliceerd is toelichting nodig heeft inhoudende dat [gedaagde] ‘het allemaal niet zo erg heeft bedoeld’. [gedaagde] heeft in dit verband erop gewezen dat haar boek een roman is en dat het daarin weergegeven verhaal slechts geïnspireerd is op situaties en ervaringen uit haar leven, zodat van onrechtmatig handelen jegens van [eiser] geen sprake kan zijn. Het voorgaande valt echter niet te rijmen met de eigen (promotionele) uitlatingen van [gedaagde] op social media waaruit blijkt dat zij met haar boek haar levensverhaal wil delen en dat [eiser] zich in een personage in het boek kan herkennen. Uit hetgeen [gedaagde] zélf aan [eiser] heeft laten weten over (de aard van) het op hem gebaseerde personage in haar boek kan dan ook voldoende aanwijzing worden geput dat (delen van) het boek mogelijk onrechtmatigheden jegens hem bevat(ten).
4.5.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond en in aanmerking genomen dat op dit moment onduidelijk is of [gedaagde] ook een (te herleiden) personage op de minderjarige dochter van partijen heeft gebaseerd terwijl voorkomen moet worden dat eventueel herleidbare informatie haar blijft achtervolgen, heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende zwaarwegend belang bij de door hem gevorderde inzage in het boek voordat het gepubliceerd wordt. De vordering onder I. zal gelet op het voorgaande worden toegewezen met dien verstande, dat [gedaagde] zal worden bevolen om het boek twee weken voor publicatie daarvan aan [eiser] ter inzage te verstrekken.
4.6.
Voor toewijzing van het onder II. gevorderde, strekkende tot een verbod om (delen van) het boek te publiceren zonder schriftelijke toestemming daartoe van [eiser] , bestaat evenwel geen grond. Nog daargelaten dat de precieze inhoud van het boek van [gedaagde] nog niet bekend is en niet gebleken is dat van de onder 4.3. bedoelde zeer bijzondere omstandigheden, die een verbod tot publicatie op voorhand zouden kunnen rechtvaardigen, sprake is, is het niet aan [eiser] om te beoordelen of (delen van) het boek als onrechtmatig kan/kunnen worden gekwalificeerd. De advocaat van [eiser] heeft ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat het [eiser] in dit kort geding met name om de hiervoor besproken inzagevordering te doen is en dat een oordeel over de onrechtmatigheid van (passages uit) het boek (te zijner tijd) is voorbehouden aan de rechter. De vordering onder II. zal daarom worden afgewezen.
4.7.
Zoals hiervoor reeds overwogen is het boek van [gedaagde] nog niet (op welke wijze dan ook) gepubliceerd. Reeds om die reden bestaat voor toewijzing van het onder III. gevorderde geen grond. De vordering onder III. zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.8.
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van de procedure en het gegeven dat partijen een affectieve relatie hebben gehad aanleiding om de proceskosten tussen hen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [gedaagde] om aan [eiser] gedurende twee weken voor publicatie inzage te verstrekken in het door haar geschreven boek, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.W. de Groot en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2024.

Voetnoten

1.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
2.Europees Hof voor de Rechten van de Mens 10 mei 2011, EHRC 2011/108.
3.vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 september 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:8420.