ECLI:NL:RBGEL:2024:2776

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
8 mei 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2934
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voorwaardelijk ontslag politieambtenaar wegens ernstig plichtsverzuim

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar behandeld. Eiser, werkzaam bij de politie, heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim, waaronder het voorhanden hebben van vuurwapenpatronen en oefenhandgranaten in zijn woning, het overschrijden van de maximumsnelheid en niet de-escalerend optreden in privé situaties. De rechtbank oordeelt dat de korpschef de disciplinaire straf terecht heeft opgelegd, gezien de aard en ernst van de gedragingen. Eiser heeft geprobeerd aan te tonen dat zijn plichtsverzuim niet volledig aan hem kan worden toegerekend vanwege psychische klachten, maar de rechtbank oordeelt dat hij in staat was om de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag in te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2934

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. drs. J. Sajtos),
en

de korpschef van politie, de korpschef

(gemachtigde: mr. A.H. Lenting).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het opleggen van de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaar en de verplaatsing in Basisteam [naam team] met [plaats 1] als plaats van tewerkstelling.
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eiser is de korpschef bij het besluit van 19 september 2022 gebleven, waarbij de proeftijd is verkort naar twee jaar.
1.2.
De korpschef heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de korpschef de disciplinaire straf van voorwaardelijk strafontslag en de verplaatsing heeft mogen opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten en omstandigheden
4. Eiser is sinds [jaartal] in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij het Basisteam [naam team] binnen [het district] van [naam eenheid] . Door de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) is onderzoek ingesteld naar eiser in verband met het vermoeden van plichtsverzuim.
5. Nadat de korpschef op 14 juli 2022 een voornemen daartoe kenbaar heeft gemaakt en eiser zijn zienswijze hierover naar voren heeft gebracht, heeft de korpschef bij het besluit van 19 september 2022, verzonden op 13 oktober 2022, de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd met een proeftijd van drie jaar, op grond van artikel 77, eerste lid, sub j, in combinatie met artikel 78, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Tevens is eiser in het belang van de dienst, op grond van artikel 64 van het Barp, overgeplaatst naar een ander team in [plaats 1] .
6. De korpschef heeft eiser, samengevat, de volgende gedragingen verweten:
a. in zijn woning in strijd met de Wet wapens en munitie (vuurwapen)patronen en oefenhandgranaten voorhanden hebben/houden;
b. op 18 april 2021 in [plaats 2] (meer dan aanzienlijk) van de ter plaatse geldende maximumsnelheid overschreden hebben;
c. het in (meerdere) privé aangelegenheden,
- voorval op 16 mei 2021 (duwen van [persoon A] en afpakken telefoon van [persoon B] , ex-partner),
- voorval met eisers broer op 23 oktober 2021,
- voorval met buren op 1 december 2021,
niet de-escalerend optreden, maar situaties (verder) doen escaleren;
d. het uit hoofde van, en als gevolg van zijn dienstbetrekking verkregen informatie aanwenden in een privé aangelegenheid;
e. zijn dienstverantwoording niet op de juiste wijze heeft geregistreerd in het Basisvoorziening Capaciteitsmanagement (BVCM) systeem.
7. Anders dan in het besluit van 19 september 2022 wordt eiser in het bestreden besluit niet langer verweten dat hij onjuist in BVCM heeft geregistreerd. Ook vindt de korpschef de straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van drie jaar onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De proeftijd wordt daarom verkort naar twee jaar. Voor wat betreft het voorval van 16 mei 2021 beschouwt de korpschef het duwen van [persoon A] niet meer als geweld. Voor het overige wordt het besluit van 19 september 2022 gehandhaafd bij het bestreden besluit.
8. Het geheel van voormelde gedragingen heeft de korpschef aangemerkt als ernstig plichtsverzuim. De korpschef heeft daarbij vastgesteld dat dit plichtsverzuim eiser kan worden toegerekend. Gezien dit ernstig plichtsverzuim heeft de korpschef eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag, met een proeftijd van twee jaar opgelegd, die de korpschef gezien de aard en de omvang van de door hem geconstateerde gedragingen evenredig acht.
9. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven is het noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan. Op bedoelde feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedraging heeft schuldig gemaakt. Verder moet het plichtsverzuim de ambtenaar zijn toe te rekenen en moet de opgelegde straf evenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. [1]
Heeft eiser de verweten gedragingen begaan en zijn deze gedragingen als plichtsverzuim aan te merken?
10. De rechtbank zal eerst beoordelen of eiser de in overwegingen 6. (onderdelen a, b en c) en 7. vermelde en aan hem verweten gedragingen heeft begaan en of deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. Daarbij is niet in geschil dat eiser uit hoofde van zijn dienstbetrekking informatie heeft aangewend in een privé aangelegenheid (onderdeel d).
In de woning voorhanden (vuurwapen)patronen en oefenhandgranaten (onderdeel a)
10.1.
Eiser voert aan dat hij beseft dat de munitie niet in zijn woning aanwezig mocht zijn. Volgens eiser is echter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat hij juist open en transparant heeft gehandeld jegens zijn werkgever. Hij heeft immers de teamleiding zelf ingelicht over de aanwezigheid van munitie en deze direct aan hen overhandigd.
10.1.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Niet in geschil is dat eiser sinds zijn overstap van de Koninklijke Marechaussee naar de politie in [jaartal] munitie bij hem thuis had liggen en dat dit plichtsverzuim oplevert. Eiser had de teamleiding terstond hierover moeten inlichten en niet pas op 18 mei 2021. Daarbij heeft hij ook politiewapens en munitie meegenomen en onder zich gehouden.
Overschrijding maximumsnelheid (onderdeel b)
10.2.
Eiser betoogt dat hij mogelijk harder heeft gereden dan de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km per uur. Hij bestrijdt echter dat hij dit met een meer dan aanzienlijke snelheid heeft gedaan. Daarbij komt dat de korpschef niet mag afgaan op een proces-verbaal dat achteraf is opgesteld, aldus eiser.
10.2.1.
Met de korpschef is de rechtbank van oordeel dat van een proces-verbaal mag worden uitgegaan, ook al is deze achteraf opgesteld. Eiser heeft zelf verklaard dat hij ‘de aandacht wilde trekken door de snelheid te verhogen’. Daarbij komt dat eiser zelf niet meer weet te herinneren hoe hard hij heeft gereden. De beroepsgrond slaagt niet.
In (meerdere) privé aangelegenheden niet de-escalerend optreden (onderdeel c)
10.3.
Eiser voert aan dat het afpakken van de telefoon van [persoon B] als een privésituatie had moeten worden beschouwd. Toen het afpakken plaatsvond waren [persoon B] en eiser namelijk alleen. Dat [persoon B] wist dat eiser bij de politie werkt, maakt dit niet anders. Tevens is er sprake van ‘stapelen’ door de korpschef voor wat betreft de overige incidenten die zijn betrokken bij het niet de-escalerend handelen door eiser. De korpschef had om die reden een onderzoek naar de toerekenbaarheid moeten uitvoeren, aldus eiser.
10.3.1.
Met de korpschef is de rechtbank van oordeel dat het afpakken van de telefoon zich niet alleen in de privésfeer heeft afgespeeld. Op het moment van afpakken belde [persoon B] met een vriendin. Deze vriendin heeft vervolgens de moeder van [persoon B] gealarmeerd. Daardoor hebben meerdere personen in de omgeving van [persoon B] het incident meegekregen. Ook de ter plaatse gekomen verbalisanten, collega’s van eiser, hebben het gedrag van eiser waargenomen, zodat van handelen in een strikte privésituatie geen sprake is. Eiser had de telefoon kunnen teruggeven en/of uit de woning kunnen weglopen. Hetzelfde geldt voor de overige incidenten van 23 oktober 2021 (voorval met zijn broer) en 1 december 2021 (voorval met de buren). Eiser heeft gekozen om te confronteren in plaats van de-escalerend te handelen. In de situatie met zijn broer heeft eiser de confrontatie met zijn broer opgezocht door met een ijzeren stang van een verfroller naar buiten te lopen en te roepen dat zijn broer moest wegwezen. Bij de buren heeft eiser aangegeven dat hij van hun melding van zijn overlast had gehoord. De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens deugdelijk zijn vastgesteld en een voldoende basis bieden voor de overtuiging dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan. Eiser heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. De beroepsgrond slaagt niet.
Kan eiser het plichtsverzuim worden verweten?
11. Eiser voert aan dat het plichtsverzuim hem niet of niet ten volle kan worden toegerekend. Hij verwijst naar de brief van 15 februari 2024 van [persoon C] , klinisch psycholoog en psychotherapeut van het [naam diagnostisch centrum] dat hij is gediagnosticeerd met PTSS en een depressie. Het niet de-escalerend handelen kan hem dus niet worden toegerekend.
11.1.
Bij de vraag of plichtsverzuim is aan te merken als toerekenbaar plichtsverzuim is volgens vaste rechtspraak van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. [2] Het ligt op de weg van de ambtenaar om aannemelijk te maken dat het plichtsverzuim hem niet kan worden aangerekend. [3]
11.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Niet in geschil is dat eiser bekend is met klachten door PTSS in combinatie met een depressie. Uit de brief van 15 februari 2024 van de psycholoog/psychotherapeut blijkt dat de klachten verband lijken te houden met de traumatische gebeurtenissen, waaronder het onder zich hebben van (vuurwapen)patronen en oefen handgranaten, het overschrijden van de maximumsnelheid op 18 april 2021, niet de-escalerend optreden in privéaangelegenheden en het gebruik van in dienstbetrekking verkregen informatie in privéaangelegenheden. Verder blijkt uit de brief van 15 februari 2024 dat de klachten aanwezig waren gedurende de periode tussen april 2021 en december 2021. Uit het dossier blijkt dat eiser in 2022 door de bedrijfsarts van de politie is aangemeld bij [naam diagnostisch centrum] en op 8 november 2022 is gezien door [naam] , GZ-psycholoog in opleiding en [naam] , klinisch psycholoog. Uit de brief van 15 november 2022 van deze specialisten volgt echter dat eiser zich eerst op 15 augustus 2022 heeft ziekgemeld met klachten passend bij PTSS en een recidiverende depressieve stoornis, waarbij “de huidige klachten sinds augustus 2022 zijn geluxeerd, door de relatiebreuk met [persoon B] op 16 mei 2021”. Dit betekent dat de klachten voortkomend uit PTSS en de depressie ná de voorvallen, waarbij eiser niet de-escalerend heeft gehandeld, zijn geluxeerd.
Uit geen van deze of andere gegevens volgt dat eiser ten tijde van de hem verweten gedragingen niet in staat was om de ontoelaatbaarheid van die gedragingen in te zien en overeenkomstig dat inzicht te handelen en de gedragingen achterwege te laten. Nu er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de toerekenbaarheid, was de korpschef niet gehouden een nader psychologisch of psychiatrisch onderzoek in te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de disciplinaire straf evenredig?
12. Eiser heeft verder aangevoerd dat de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar niet evenredig is aan de hem verweten gedragingen. Hij stelt zich op het standpunt dat als een straf wordt opgelegd dit een lagere voorwaardelijke straf dient te zijn dan nu het geval is.
12.1.
De rechtbank overweegt dat de korpschef een zwaarwegend belang erbij heeft dat politieambtenaren zich onthouden van gedragingen die de integriteit en betrouwbaarheid van het politiekorps kunnen ondermijnen en die de politieambtenaar uit hoofde van zijn functie dient te bestrijden. Daarmee hangt samen dat de korpschef hoge eisen mag stellen aan het zorgvuldig aanwenden van het geweldsmonopolie dat de politie heeft. Gelet op dit belang en de aard en de ernst van de verweten gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheden niet zo zwaar wegen dat op grond daarvan de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar onevenredig zou zijn. De rechtbank weegt hierbij mee dat eiser de functie van politieambtenaar kan blijven uitoefenen en daarmee de gelegenheid tot verbetering is geboden.
Verplaatsing naar ander basisteam
13. Eiser verzet zich niet tegen de ontheffing, maar wel tegen de verplaatsing naar Basisteam [naam team] . Eiser geeft aan dat naar zijn wensen niet is gevraagd. Ook maakt hij zich zorgen of hij op Basisteam [naam team] een eerlijke kans krijgt in verband met zijn negatieve ervaringen met het leiderschap binnen het team. Het Basisteam ligt in hetzelfde district waar hij nu werkzaam is, waardoor dezelfde sectorhoofd eindverantwoordelijke blijft.
13.1.
De overplaatsing van eiser is gebaseerd op artikel 64 van het Barp, op grond van welk artikel de ambtenaar, indien het belang van de dienst is dat in bijzondere gevallen vordert, verplicht is een andere functie te vervullen dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
13.2.
Volgens vaste rechtspraak bestaat een overplaatsing uit twee componenten, namelijk het ontheffen uit de eigen functie en het opdragen van een andere functie. [4] Het dienstbelang om over te plaatsen kan gelegen zijn in de wens om de ambtenaar uit een functie te ontheffen of om de ambtenaar een andere functie te laten vervullen. In beide gevallen geldt als eis dat de nieuwe functie passend is.
13.3.
De rechtbank is van oordeel dat de korpschef eiser op goede gronden heeft overgeplaatst in het belang van de dienst gelet op het onder 10. en 11. vastgestelde plichtsverzuim. Daarbij heeft de korpschef aangegeven dat, doordat de sectorhoofd weet heeft van de aanleiding van de verplaatsing en persoonlijke omstandigheden, hij goed zicht kan houden in het algemeen, waarbij hij ook de bij hem bekende persoonlijke omstandigheden van eiser hierin kan blijven betrekken. Op deze wijze wordt aan eiser juist een eerlijke start geboden. De rechtbank kan deze motivering van de korpschef volgen. De beroepsgrond slaagt niet.
Herroepen bestreden besluit
14. Eiser stelt dat met het verkorten van de proeftijd een wijziging in zijn rechtspositie teweeg is gebracht. Het bestreden besluit had dan ook moeten worden herroepen wegens een aan de korpschef te wijten onrechtmatigheid. Daarom had op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een proceskostenvergoeding moeten worden toegekend.
14.1.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de korpschef de proeftijd verkort van drie jaar naar twee jaar. Naar het oordeel van de rechtbank zijn daarmee de rechtsgevolgen gewijzigd en is sprake van het herroepen van het besluit van 19 september 2022. Uit rechtsoverweging 13.3. volgt dat het strafontslag in stand blijft en de korpschef bevoegd was om deze aan eiser op te leggen. Het herroepen van het besluit van 19 september 2022 is dus niet wegens een aan de korpschef te wijten onrechtmatigheid, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat daarom geen bezwaarkostenvergoeding aan de orde is.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijg en dat de korpschef terecht de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag en de verplaatsing heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas en mr. P.L. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .
griffier
voorzitter
De voorzitter is verhinderd om de uitspraak
te tekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 5 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1663.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3895.
3.Uitspraak van de CRvB van 6 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3687.