ECLI:NL:RBGEL:2024:2723

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2024
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
05.175315-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een stanleymes in de halsstreek

Op 25 april 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 juli 2023 in Arnhem een poging tot moord heeft gepleegd. De verdachte heeft met een stanleymes de hals van het slachtoffer, [slachtoffer 1], gesneden, wat resulteerde in een snijwond van ongeveer twintig centimeter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, aangezien hij het slachtoffer opzocht en zonder enige aarzeling de aanval uitvoerde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, omdat de hals een kwetsbaar gebied is met vitale bloedvaten. De verdachte werd ook beschuldigd van andere misdrijven, waaronder diefstal en opzetheling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.175315.23, 02.146656-23 en 05.250979-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 25 april 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1986 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat in Roosendaal.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging in de zaak met parketnummer 05.175315-23, ten laste gelegd dat:
parketnummer 05.175315-23
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
(met) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nekstreek van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 juli 2023 te Arnhem aan [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten huidbeschadiging nek tot mondhoek/kinpunt (blijvend litteken ca 20 cm) en/of beschadiging van gevoelszenuwen (rechterzijde hoofd) heeft toegebracht door (met) een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nekstreek van die [slachtoffer 1] te steken en/of snijden;
parketnummer 02.146656-23
hij op of omstreeks 15 juni 2023 te Bergen op Zoom, althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 05.250979-23
1
hij op of omstreeks 19 juni 2023 te Roosendaal een auto/bedrijfsbus/bus, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 juni 2023 te Zevenaar een auto/bedrijfsbus/bus, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2
hij op of omstreeks 28 juni 2023 te Zevenaar
- een of twee Duitse kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 1] ) en/of
- een Belgische kenteken ( [kenteken 2] )
althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad, en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

parketnummer 05.175315-23 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 juli 2023, omstreeks 21:50 uur, werd aan de zijkant van concertgebouw Musis Sacrum in het centrum van Arnhem aangever [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) eenmaal met een mes in zijn hals/nekstreek gesneden [2] [3] . Dit veroorzaakte bij aangever een snijwond van circa twintig centimeter lang, lopend vanaf achterin de rechterzijde van de nek, horizontaal verlopend, via de kaakhoek naar voren tot ongeveer midden tussen de rechter mondhoek en de kinpunt. Deze snijwond had de huid doorkliefd, evenals de borstbeen-sleutelbeen-tepelspier en de oppervlakkige buik van de kauwspier. Ook waren enkele kleinere aders gekliefd.
Volgens de ingeschakelde forensisch arts viel te verwachten dat de huid en de spieren binnen zes weken zouden zijn genezen. Verder verwachtte de forensisch arts dat er levenslang een litteken van de snijwond zichtbaar zal blijven. Het ‘dode gevoel’ in delen van de huid kan nog herstellen. De aard en uitgebreidheid van beschadiging van gevoelszenuwen zijn pas na geruime tijd (een half jaar tot een jaar) te beoordelen. Het is ook mogelijk dat dit niet of slechts gedeeltelijk herstelt. Dan zullen gevoelsstoornissen van de huid aanwezig blijven, aldus nog steeds de forensisch arts. [4]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat slechts het (meer) subsidiair ten laste gelegde, het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, kan worden bewezen. Van poging tot moord dan wel doodslag dient verdachte te worden vrijgesproken. Gelet op de stemmingswisselingen van verdachte ontbreekt volgens de raadsman het “oogmerk op de dood” en was geen sprake van voorbedachte raad. Bovendien ontbraken bij het onder verdachte inbeslaggenomen stanleymes de uitschuifbare mesjes, zodat niet kan worden vastgesteld dat met dat mes het vastgestelde letsel is toegebracht. Evenmin kan worden vastgesteld of daarmee ernstiger letsel had kunnen worden toegebracht.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer 1] gesneden
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij bij de trap aan de parkzijde van Musis zat. Hij zag iemand die hij kent als [verdachte] bij de hoofdingang de hoek om komen lopen. Hij hoorde dat [verdachte] zei: "Zo, dit heb je nog tegoed". Vervolgens zag [slachtoffer 1] dat [verdachte] hem stak met een mes. Hij voelde dat er vocht langs zijn nek liep. Hij zag dat dit bloed was en dat het veel bloed was. [5]
[getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] links van hem zat. Op een gegeven moment kwam er een man naar hen toegelopen die ook op straat slaapt en waarvan [getuige 1] dacht dat hij [verdachte] heet. Hij liep direct naar [slachtoffer 1] toe en sneed hem drie keer met een
mes in zijn hals. Hij herkende het mes als zijnde een stanleymes. [6]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij samen met [slachtoffer 1] en een aantal andere mensen bij het Musistheater zat. Hij zag iemand die hij kent als [verdachte] aan komen lopen via de rechterzijde van het park. Hij zag dat [verdachte] hun kant op kwam lopen. Voordat hij het door had, zag hij ineens bloed uit het oor van [slachtoffer 1] spuiten. Het leek uit het oor te komen. Het ging zo snel dat [getuige 2] geen idee had wat er was gebeurd. Hij zag wel dat [verdachte] op hen af kwam en dat er toen ineens bloed uit het oor van [slachtoffer 1] spoot. [7]
Verdachte is op 14 juli 2023 om 22:00 uur aangehouden. Tijdens de veiligheidsfouillering is een rood inklapbaar stanleymes aangetroffen in de rechterbroekzak van verdachte. [8]
Dit mes is inbeslaggenomen en het op de voorzijde daarvan aanwezige bloed is vervolgens bemonsterd ( [DNA-profiel] ). Dit monster is onderworpen aan DNA-onderzoek door het NFI en het daaruit verkregen DNA-profiel is vergeleken met de DNA-profielen van verdachte en van [slachtoffer 1] . Uit vergelijkend DNA-onderzoek is gebleken dat het DNA uit monster [DNA-profiel] afkomstig kan zijn van één man, zijnde [slachtoffer 1] . Het verkregen DNA-profiel [DNA-profiel] is meer dan één miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van [slachtoffer 1] dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige onbekende persoon (niet verwant aan [slachtoffer 1] ). [9]
[verbalisant 1] heeft camerabeelden van het Musis Sacrum bekeken en over zijn waarnemingen, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
Op de beelden komt een persoon aanlopen. Als de man de hoek omloopt, loopt hij in de richting van het groepje personen dat daar zit. De man loopt rechtstreeks naar een persoon en buigt zich om deze persoon heen. Direct daarna loopt hij weg van de groep, dezelfde weg als van waar hij was gekomen. [10]
Ter terechtzitting zijn deze camerabeelden getoond en besproken. Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat hij zichzelf enigszins herkent op de beelden. Het slingerend loopje dat de man op de beelden heeft, past bij hoe hij normaal loopt. Het is een apart loopje dat hij sinds 2005 heeft. [11]
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer 1] op 14 juli 2023 in Arnhem met het bij hem aangetroffen stanleymes in zijn hals/nekstreek heeft gesneden.
Opzet op de dood van [slachtoffer 1]
In de rapportage Forensisch-medisch onderzoek wordt geconcludeerd dat [slachtoffer 1] aan het aan hem toegebrachte letsel niet had kunnen overlijden, ook niet wanneer niet tijdig medisch was ingegrepen. Echter, uit de Rapportage Aanvullende vragen blijkt het volgende.
In de hals zijn vitale bloedvaten dicht onder de huid aanwezig. Het betreft de gemeenschappelijke halsslagader en de binnenste halsader, die aan beide zijden van de hals naast elkaar gelegen zijn. Een insnijding van een halsslagader kan, ook bij snel en adequaat medisch ingrijpen, door het bloedverlies onder hoge druk uit de grote halsslagader binnen enkele minuten leiden tot overlijden door verbloeding. Bovendien voorziet de gemeenschappelijke halsslagader in ongeveer 80% van de bloedtoevoer naar de grote hersenen aan de gelijke zijde. Wanneer deze wegvalt zal binnen ongeveer zes minuten hersenschade aan de gelijke zijde gaan optreden. Aan de voorzijde van de hals ligt de schildklier, een zeer rijk doorbloed orgaan. Bij schade aan de bloedvaten van de schilklier kan veel bloedverlies optreden. Het gevaar van het snijden in de nek/hals is gelegen in het risico op het raken van de grote bloedvaten in de zijkant van de hals en/of de bloedvaten van de schilklier in de voorzijde van de hals. Deze structuren liggen vlak onder de huid. Hierbij is niet zozeer de lengte van de snede van belang, maar de plaats van de snede (ter plaatse van de grote bloedvaten in de zijkant van de hals en/of de bloedvaten van de schildklier) en de geringe diepte die nodig is om de grote bloedvaten in de hals en/of de bloedvaten van de schildklier te raken. De grote bloedvaten in de hals worden, omdat ze zo dicht bij elkaar liggen, bij een dwarse snede vaak tegelijk doorgesneden. In deze zaak zette klieving zich vanuit de nek voort over de rechter kaaklijn, waar geen vitale structuren aan de oppervlakte gelegen zijn. De klieving had voldoende diepte om behalve door de huid ook door eventueel onderhuids vetweefsel en door spierweefsel te geraken. Indien de klieving vanuit de nek een verloop onder de kaaklijn door over de hals had gehad, was er een groot risico op doorsnijding van de bloedvaten in de rechterzijde van de hals met binnen enkele minuten een levensbedreigende situatie ontstaan, zowel zonder als met medische hulp. [12]
De ter terechtzitting getoonde en besproken camerabeelden laten zien dat verdachte langs de voorkant van Musis Sacrum komt aanlopen. Daarbij kijkt hij door de glazen ruiten in de richting waar ook [slachtoffer 1] zit. Vervolgens loopt hij de hoek om en loopt in één rechte lijn naar [slachtoffer 1] . Verdachte heeft al die tijd zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak. Wanneer verdachte bij [slachtoffer 1] is aangekomen haalt hij zijn hand uit zijn broekzak, buigt hij zich over [slachtoffer 1] heen en maakt een beweging met zijn rechterarm langs het hoofd van [slachtoffer 1] . Deze beweging gaat van voor naar achteren. Met zijn linkerhand houdt hij daarbij het hoofd vast. Hierna loopt verdachte direct weg. [13]
De uiterlijke verschijningsvorm van deze gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] , dat het niet anders kan dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood ook bewust heeft aanvaard. Verdachte heeft met zijn rechterhand welbewust een doelgerichte snijbeweging gemaakt in het gezicht en de hals van [slachtoffer 1] . Daarnaast staat vast dat [slachtoffer 1] een snijwond van circa twintig centimeter heeft opgelopen, die voor een groot deel door de hals loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de hals een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Zoals uit de hiervoor weergegeven rapportage blijkt, is de halsstreek een zeer goed doorbloed gebied waarbij niet diep onder de huid onder meer zeer belangrijke bloedvaten liggen die naar het hoofd en de hersenen gaan. Dergelijke bloedvaten hadden door het handelen van verdachte gemakkelijk geraakt kunnen worden.
Op grond van de (uiterlijke verschijningsvorm van) de gedragingen van verdachte en de hiervoor geschetste omstandigheden grondt de rechtbank het oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever als gevolg van de doelbewust toegebrachte snijwond zou komen te overlijden. Verdachte had dan ook voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] en de rechtbank verwerpt het verweer te dien aanzien.
Het is aan gelukkig toeval en niet aan verdachte te danken dat hij geen vitale lichaamsdelen van aangever heeft geraakt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat met het onder verdachte inbeslaggenomen stanleymes het vastgestelde letsel is toegebracht en/of daarmee ernstiger letsel had kunnen worden toegebracht. Voor zover de raadsman met dit verweer heeft willen betogen dat sprake is geweest van een ondeugdelijk middel faalt het, reeds gelet op de ernstige mate van verwonding. Vast staat dat [slachtoffer 1] is gesneden met het stanleymes en dat er een aanzienlijke snijwond is toegebracht op een plek waar vitale lichaamsdelen zeer dichtbij en aan de oppervlakte van de huid liggen. Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat een stanleymes een lemmet van ongeveer een, tot enkele, centimeters heeft. Daarom was dat mes hier een potentieel dodelijk wapen.
De raadsman heeft voorts nog een beroep gedaan op een recente uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBGEL:2024:1565). Daarbij ging het om een ruzie waarbij zowel verdachte als aangever in beweging waren en waarbij aldus sprake was van een ongecontroleerde situatie. De rechtbank overwoog dat onder die omstandigheden met een mes een snijdende beweging maken in de buurt van de hals een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel oplevert. Volgens de raadsman is in deze zaak geen sprake van een ongecontroleerde situatie, nu uit de camerabeelden volgt dat [slachtoffer 1] niet bewoog, omdat zijn hoofd tijdens de snijbeweging werd vastgehouden. Van een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel is dan geen sprake.
Wat er verder van genoemde uitspraak ook zij, naar het oordeel van de rechtbank betekent de omstandigheid dat [slachtoffer 1] niet bewoog geenszins dat de snijbeweging niet dodelijk kon zijn, nog afgezien van het feit dat het maar zeer de vraag is of [slachtoffer 1] daadwerkelijk stil heeft gezeten tijdens het incident.
Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Uit het procesdossier volgt dat verdachte en [slachtoffer 1] al een week ruzie hadden met elkaar, waarbij over en weer geweld is gebruikt. [14] Op 13 juli 2023, de dag voor het incident, is bij de politie een melding binnengekomen van een man die mensen had bedreigd en een stekende beweging in de richting van deze mensen had gemaakt. Dat bleek om verdachte te gaan. Hij werd aangehouden en in de omgeving werd onder andere een mes aangetroffen. Verdachte verklaarde dat hij het mes had vastgehouden en een stekende beweging had gemaakt. Een getuige verklaarde dat verdachte met het mes een stekende beweging had gemaakt richting onder meer [slachtoffer 1] . [15] [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij verdachte of de straatcoaches heeft horen zeggen dat verdachte uit was op wraak omdat hij eerder was geslagen door vermoedelijk [slachtoffer 1] . [16]
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Verdachte heeft [slachtoffer 1] doelbewust met een mes op zak opgezocht. Blijkens de hiervoor reeds besproken camerabeelden kwam verdachte aan lopen, keek hij door de glazen ruiten van Musis Sacrum in de richting waar ook [slachtoffer 1] zat en liep hij vervolgens de hoek om en in één rechte lijn naar die [slachtoffer 1] toe. Al die tijd hield verdachte zijn rechterhand in zijn rechterbroekzak waar hij, naar de rechtbank aanneemt, het mes vasthield. Toen hij bij [slachtoffer 1] aankwam, haalde hij zijn hand uit zijn broekzak, boog hij zich over [slachtoffer 1] heen en sneed hem eenmaal met het mes in de nek/halsstreek. Daarbij hield hij met zijn linkerhand het hoofd van [slachtoffer 1] vast. Direct hierna maakte verdachte zich uit de voeten zonder zich ook maar een moment om [slachtoffer 1] te bekommeren.
Uit de geschetste voorgeschiedenis, alsmede uit de rustige manier waarop verdachte is aan komen lopen en de manier waarop hij [slachtoffer 1] heeft benaderd en in zijn nek/halsstreek heeft gesneden – kalm en zonder enige twijfel – leidt de rechtbank af dat sprake is geweest van een vooropgezet plan om [slachtoffer 1] met het mes te doden. Verdachte heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad om een plan te maken voorafgaand aan het handelen en na te denken over de gevolgen van dat plan. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte sprake geweest van voorbedachte raad.
Niet is gebleken van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat verdachte last had van stemmingswisselingen betekent niet dat hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De camerabeelden tonen dat niet, er heeft voorafgaand en tijdens het incident geen enkele interactie plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 1] of enige andere in de buurt aanwezige persoon en bovendien heeft het Pieter Baan Centrum, waarover hierna meer, niet kunnen vaststellen of en in hoeverre de bij verdachte aanwezige pathologie heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen, namelijk dat verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft willen beroven.
parketnummer 02.146656-23 [17]
De verdachte bekent het feit, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , p. 16-17;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2024.
parketnummer 05.250979-23 [18]
De verdachte bekent de feiten 1 primair en 2, als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever] namens [slachtoffer 3] , p. 1-2 [19] ;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 6;
- het ontvangen M-Formulier van Bureau Sirene met betrekking tot de Belgische kentekenplaat [kenteken 2] ;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2024.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 2 ten laste gelegde opzet/schuldheling van twee Duitse kentekenplaten, nu ter terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte deze kentekenplaten heeft gestolen. Stelen, dat helen uitsluit, is hier echter niet ten laste gelegd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de navolgende tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
parketnummer 05.175315-23
hij op
of omstreeks14 juli 2023 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
(met
)een mes,
in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hals/nekstreek van die [slachtoffer 1] heeft
gestoken en/ofgesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
parketnummer 02.146656-23
hij op
of omstreeks15 juni 2023 te Bergen op Zoom,
althans in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een auto,
in elk geval enig goed,
dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft vernield,
beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
parketnummer 05.250979-23
1. primair
hij op
of omstreeks19 juni 2023 te Roosendaal een
auto/bedrijfsbus
/bus, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 3] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op
of omstreeks28 juni 2023 te Zevenaar
-
een of twee Duitse kentekenpla(a)t(en) ( [kenteken 1] ) en/of- een Belgische kenteken ( [kenteken 2] )
althans een goed heeft verworven,voorhanden heeft gehad,
en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van dit goed wist,
althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover er in de tenlasteleggingen kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05.175315-23:
poging tot moord;
ten aanzien van parketnummer 02.146656-23:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
ten aanzien van parketnummer 05.250979-23:
feit 1 primair:
diefstal;
feit 2:
opzetheling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tien jaren met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de officier van justitie de rechtbank gewezen op de mogelijkheid om ambtshalve een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van het voorarrest. Aan de proeftijd moeten volgens de raadsman naast de algemene voorwaarden de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals deze door de reclassering zijn geadviseerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Hij heeft met het voornemen om [slachtoffer 1] met een mes in zijn gezicht te snijden hem op een drukke zomeravond op de trappen van Musis Sacrum aan de kant van het Musispark in het centrum van Arnhem opgezocht. Daar aangekomen heeft verdachte met een door hemzelf meegenomen stanleymes zonder enige aarzeling en op een uiterst koelbloedige manier in de nek/halsstreek van [slachtoffer 1] gesneden. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer 1] een snijwond van twintig centimeter opgelopen, wat blijvend een groot ontsierend litteken heeft achtergelaten. Dat het slechts bij een poging is gebleven, is aan gelukkig toeval en niet aan het handelen van verdachte te danken.
Verdachte heeft zich niets aangetrokken van het lot van [slachtoffer 1] en ook niet van de omstanders die op korte afstand moesten toezien hoe hij schijnbaar uit het niets opdook en [slachtoffer 1] sneed en vervolgens hevig bloedend en mogelijk in levensgevaar zonder op of om te kijken achterliet. Dit alles rekent de rechtbank hem zwaar aan. Door op deze manier te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 1] . Uit de ter terechtzitting door de raadsvrouw van [slachtoffer 1] gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoeveel schadelijk effect en invloed het voorval op [slachtoffer 1] heeft gehad en hoe hij door de confrontatie met het litteken elke dag blijvend wordt herinnerd aan wat hij heeft meegemaakt. Hij heeft moeite om zijn arm op te tillen en hij heeft geen gevoel op verscheidene plekken in zijn gezicht. Ook heeft hij slaapproblemen en angstaanvallen. [slachtoffer 1] is door wat verdachte hem heeft aangedaan, in hevige mate getraumatiseerd.
Verdachte heeft niet laten zien dat hij ten volle de verantwoordelijkheid neemt voor, en invoelbaar spijt heeft van, wat hij heeft gedaan. Uit de manier waarop hij heeft gepoogd [slachtoffer 1] te vermoorden komt naar voren dat hij zich vooral profileert als slachtoffer (ook tijdens de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting) en dat hij weloverwogen en gepland met een grote mate van agressie reageert als hij meent dat hem onrecht is aangedaan. Een en ander is (zij het dan nog in mindere mate) ook te zien aan de vernieling van de auto als reactie op [slachtoffer 3] die hem juist professionele hulpverlening bood, toen die hem daarbij grenzen stelde.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt diefstal van een bedrijfsbus en opzetheling van een Belgische kentekenplaat. Deze feiten bezorgen de samenleving als geheel en de slachtoffers in het bijzonder schade, overlast en hinder.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van 26 februari 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een geweldsdelict. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen omstandigheid die strafverzwarend of strafverminderend moet meewegen.
Persoon van de verdachte
Verdachte is in de periode van 4 december 2023 tot 12 januari 2024 geobserveerd in het Pieter Baan Centrum (PBC). Tijdens deze periode hebben een psychiater, psycholoog en een forensisch milieurapporteur een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van verdachte. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben psychiater H.S. Roelfsema en GZ-psycholoog T. ’t Hoen een Pro Justitia rapportage opgesteld, gedateerd op 2 april 2024.
Uit deze rapportage volgt dat bij verdachte sprake is van ernstige persoonlijkheidspathologie in combinatie met ernstige en langdurige verslavingsproblematiek. Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten waren de stoornissen bij verdachte aanwezig. Onderzoekers hebben echter geen zicht kunnen krijgen op de frequentie en de verschillende middelen die verdachte in die periode gebruikte. Voorts is niet duidelijk geworden of verdachte, op het moment van het ten laste gelegde, niet meer in staat was de opgebouwde spanning en agressie weg te maken, zoals hij normaal gesproken doet vanuit de beperkte coping en emotieregulatie passend bij de persoonlijkheidspathologie. Ook is het niet duidelijk geworden wat verdachte dreef om juist op dat moment naar aangever toe te gaan. Al met al is het volgens onderzoekers niet mogelijk om vast te stellen of en in hoeverre de bij verdachte aanwezige pathologie heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. Doordat geen zicht is gekomen op wat verdachte dreef om tot agressie naar een persoon te komen en of en in hoeverre pathologie hier een rol in speelde, kunnen onderzoekers evenmin een gedragsmatig onderbouwde uitspraak doen over het recidiverisico op soortgelijke feiten en kunnen zij geen advies geven over eventuele interventies die het recidivegevaar vanuit gedragsdeskundig oogpunt zouden kunnen verminderen.
Uit het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 5 april 2024 volgt dat de reclassering de nodige risico's ziet en dat de inzet van nadere reclasseringsinterventies is geïndiceerd. Wel stelt de reclassering vraagtekens of een ambulant traject voldoende toereikend zal zijn om tot gedragsverandering en recidivevermindering te komen. Gelet op het feit dat verdachte aangeeft niet alles te hebben verteld bij het PBC, lijkt de inzet van nadere (verdiepings)diagnostiek ter zijner tijd wenselijk om de mogelijkheid dan wel noodzakelijkheid van een eventueel klinisch traject te onderzoeken. Indien verdachte wordt veroordeeld tot een langdurige detentie zou dit gedurende een detentieperiode onderzocht kunnen worden en wellicht in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling als bijzondere voorwaarde kunnen worden opgenomen. De reclassering adviseert aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang en een drugs- en alcoholverbod.
De rechtbank kan op basis van voornoemde rapporten niet bepalen of de bij verdachte vastgestelde stoornissen zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van de bewezenverklaarde feiten hebben beïnvloed. Ook overigens biedt het procesdossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank wijst er nog op dat psychiater Roelfsema ter terechtzitting van 11 april 2024 is gehoord en daar heeft bevestigd dat de onderzoekers geen zicht hebben gekregen op wat er zich in de periode van de ten laste gelegde feiten bij verdachte allemaal heeft afgespeeld, zodat geen antwoord kan worden gegeven op de vraag of de bij verdachte aanwezige stoornissen ertoe hebben kunnen leiden dat er op enig moment kortsluiting in verdachtes hoofd is ontstaan waardoor hij is overgegaan tot het plegen van fysiek gedrag. Daarom zal de rechtbank ervan uitgaan dat de bewezenverklaarde feiten volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten, met name de ernst van de poging tot moord en de grote impact daarvan op het slachtoffer alsmede de omstandigheden waaronder dat feit is begaan, het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is. Bij het bepalen van de duur van die gevangenisstraf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. In de hiervoor besproken rapporten en ook anderszins ziet de rechtbank geen omstandigheden die strafverminderend zouden moeten werken. Alles overziend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren met aftrek van het voorarrest, conform de eis van de officier van justitie, passend en geboden. De rechtbank gaat daarmee voorbij aan de door de raadsman bepleite en door de reclassering geadviseerde (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden.
Ten slotte acht de rechtbank geen termen aanwezig om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het feit onder parketnummer 05.175315-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 484,94 aan materiële schade en € 10.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- € 100,00 aan vervanging beschadigde kleding,
- € 9,94 aan reiskosten,
- € 375,00 aan kosten vanwege het verschuldigd eigen risico.
[slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het feit onder parketnummer 02.146656-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 8.303,32 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met feit 1 onder parketnummer 05.250979-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert
€ 5.274,43 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen integraal kunnen worden toegewezen, telkens met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op de volgende standpunten gesteld:
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] kan worden toegewezen voor een bedrag van € 384,94 aan materiële schade en € 1.300,00 aan smartengeld. De gevorderde kosten van beschadigde kleding (€ 100,00) zijn niet toewijsbaar, omdat een onderbouwing ontbreekt. Ten aanzien van het gevorderde smartengeld geldt dat niet kan worden vastgesteld wat het oude en wat het huidige letsel is. Met verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Den Haag is daarom een bedrag van € 1.300,00 toewijsbaar. Voor het overige moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 7.626,23 aan materiële schade. Dit betreft het bedrag van de oorspronkelijke vordering van [slachtoffer 2] en is gebaseerd op een aan [slachtoffer 2] gerichte schadecalculatie van 19 juni 2023. De herstelvordering van [slachtoffer 2] is van latere datum en is gebaseerd op een factuur van 18 augustus 2023 gericht aan FCA Capital Insurence , de verzekeraar van [slachtoffer 2] . Op die factuur staat 16 juni 2023 als werkplaatsdatum genoemd. Omdat onduidelijk is waar het verschil in deze data vandaan komt, dient te worden uitgegaan van de oorspronkelijk ingediende vordering. Voor het meerdere moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] is toewijsbaar.
Overwegingen van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 05.175315-23 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De kosten voor vervanging beschadigde kleding (€ 100,00) en kosten vanwege het verschuldigd eigen risico (375,00) staan naar het oordeel van de rechtbank in direct verband met het bewezenverklaarde feit, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor de kosten vanwege het verschuldigd eigen risico geldt bovendien dat deze kosten niet zijn weersproken. De in verband met deze posten gevorderde schadevergoeding zal daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten – bestaande uit € 6,77 voor bezoek aan het ziekenhuis, twee maal € 1,32 voor bezoek advocaat en € 0,53 voor bezoek rechtbank – overweegt de rechtbank dat reiskosten voor bezoeken aan de advocaat, het Openbaar Ministerie en de rechtbank proceskosten betreffen. Deze kosten komen niet op grond van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) voor vergoeding in aanmerking. De civiele proceskostenregeling is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Deze geeft een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding en deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1-2.4.2). Omdat de benadeelde partij in deze zaak procedeert met een gemachtigde komen de opgevoerde reiskosten voor bezoek advocaat en bezoek rechtbank niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De opgevoerde reiskosten voor bezoek aan het ziekenhuis van € 6,77 zijn wel toewijsbaar.
Immateriële schade
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of indien het gaat om een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan.
Op grond van vaste jurisprudentie kunnen in sommige gevallen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen zonder zo’n nadere concrete onderbouwing.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat zich bij de benadeelde partij aantasting in de persoon door lichamelijk letsel heeft voorgedaan. De rechtbank verwijst hiervoor naar de eerder weergegeven Rapportage Forensisch-medisch onderzoek van 16 februari 2024.
Daarnaast is sprake van aantasting in de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen daarvan voor het slachtoffer zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon. De rechtbank heeft daarvoor met name in aanmerking genomen dat de benadeelde partij op een openbare plek in het centrum van Arnhem door verdachte zonder enige aarzeling en op een uiterst kalme wijze in de nek/halsstreek is gesneden, ten gevolge waarvan hij niet alleen een snijwond van twintig centimeter heeft opgelopen, hetgeen een ontsierend litteken heeft achtergelaten, maar ook een trauma.
Het voorgaande betekent dat een bedrag aan immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de geschetste omstandigheden en de bedragen die Nederlandse rechters in min of meer vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 10.000,00 niet buitensporig, en billijk. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Verdachte is vanaf 14 juli 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder parketnummer 02.146656-23 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De in dit verband gevorderde kosten ad € 8.303,32 staan naar het oordeel van de rechtbank in direct verband met het bewezenverklaarde feit, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
Het verweer dat de data zich niet tot elkaar verhouden vindt geen steun in de stukken. Op 16 juni 2023 is de auto in de werkplaats van de garage onderzocht. Vervolgens heeft er kennelijk op 19 juni 2023 een schadecalculatie plaatsgevonden en is uiteindelijk op 18 augustus 2023 een factuur verzonden. Er bestaat geen enkele aanleiding om aan de bewijskracht van de in dit verband overgelegde stukken te twijfelen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Verdachte is vanaf 15 juni 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[slachtoffer 3]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder feit 1 van parketnummer 05.250979-23 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De in dit verband gevorderde kosten ad € 5.274,43 staan naar het oordeel van de rechtbank in direct verband met het bewezenverklaarde feit, zijn voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Deze kosten zullen daarom worden toegewezen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen. De proceskosten tot vandaag worden begroot op nihil.
Verdachte is vanaf 19 juni 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 45, 57, 289, 310, 350 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van tien (10) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05.175315-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 481,77aan materiële schade en
€ 10.000,00aan smartengeld,
telkensvermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 14 juli 2023tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om de toegewezen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
 legt aan verdachte
de verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag van
€ 481,77aan materiële schade en
€ 10.000,00aan smartengeld,
telkensvermeerderd met de hiervoor omschreven wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 87 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 02.146656-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 8.303,32aan materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 15 juni 2023tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de
verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag van
€ 8.303,32aan materiële schade, vermeerderd met de hiervoor weergegeven wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 76 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 onder parketnummer 05.250979-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
€ 5.274,43aan materiële schade, vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 19 juni 2023tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 legt aan verdachte de
verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag van
€ 5.274,43aan materiële schade, vermeerderd met de hiervoor omschreven wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 61 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. M. Wevers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. van Gameren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 april 2024.
Mr. Wevers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Eenheid Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023322820, gesloten op 6 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 29-32.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 19.
4.Rapportage Forensisch-medisch onderzoek van GGD Gelderland-Zuid, opgesteld door [forensisch arts] , d.d. 16 februari 2024, geen onderdeel uitmakend van het doorgenummerde dossier.
5.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 31-32.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 87.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 90.
8.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 23.
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 62-65 en Rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident in Arnhem op 14 juli 2023’ van het NFI, d.d. 4 september 2023, geen onderdeel uitmakend van het doorgenummerde dossier.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 81-83.
11.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2024.
12.Rapportage Aanvullende vragen van GGD Gelderland-Zuid, opgesteld door [forensisch arts] , d.d. 28 maart 2024, geen onderdeel uitmakend van het doorgenummerde dossier.
13.De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan ter terechtzitting van 11 april 2024.
14.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 30.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 138.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 27-28.
17.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL2000-2023150467, gesloten op 18 juni 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
18.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] van de politie Eenheid Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023294020, gesloten op 4 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
19.Proces-verbaal van aangifte [aangever] namens [slachtoffer 3] , geen onderdeel uitmakend van het doorgenummerde dossier.