In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag. Eiseres, die samen met de derde-partij co-ouderschap uitoefent over hun drie kinderen, heeft verzocht om herziening van eerdere besluiten van de SVB die haar geen recht op kinderbijslag toekenden. De rechtbank oordeelt dat de SVB een fout heeft gemaakt in haar besluitvorming. De SVB had op basis van de beschikking van 9 februari 2021 moeten concluderen dat er sprake was van co-ouderschap en dat de kinderbijslag gelijk verdeeld moest worden tussen eiseres en de derde-partij. De rechtbank vernietigt het besluit van de SVB dat de volledige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 aan de derde-partij is uitbetaald. De rechtbank stelt dat de SVB binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Eiseres heeft recht op de helft van de kinderbijslag voor de genoemde periode, omdat de SVB onterecht heeft geoordeeld dat er geen co-ouderschap was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de SVB het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.