ECLI:NL:RBGEL:2024:2433

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5687
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van besluiten inzake kinderbijslag en co-ouderschap

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de toekenning van kinderbijslag. Eiseres, die samen met de derde-partij co-ouderschap uitoefent over hun drie kinderen, heeft verzocht om herziening van eerdere besluiten van de SVB die haar geen recht op kinderbijslag toekenden. De rechtbank oordeelt dat de SVB een fout heeft gemaakt in haar besluitvorming. De SVB had op basis van de beschikking van 9 februari 2021 moeten concluderen dat er sprake was van co-ouderschap en dat de kinderbijslag gelijk verdeeld moest worden tussen eiseres en de derde-partij. De rechtbank vernietigt het besluit van de SVB dat de volledige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 aan de derde-partij is uitbetaald. De rechtbank stelt dat de SVB binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Eiseres heeft recht op de helft van de kinderbijslag voor de genoemde periode, omdat de SVB onterecht heeft geoordeeld dat er geen co-ouderschap was. De rechtbank heeft ook bepaald dat de SVB het griffierecht en proceskosten aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5687

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiseres], uit [woonplaats 1] , eiseres
(gemachtigde: mr. O.E. Usma),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, de SVB

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [woonplaats 2] (de derde-partij).

Inleiding

1. Met het primaire besluit van 8 april 2022 heeft de SVB de aanvraag van eiseres om terug te komen op de besluiten van 2 maart 2021 en 21 mei 2021 afgewezen omdat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
1.1.
Met het bestreden besluit van 12 oktober 2022 op het bezwaar van eiseres is de SVB, met aanpassing van de motivering, bij dat besluit gebleven.
1.2.
De SVB heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft op 26 februari 2024 schriftelijke vragen gesteld aan de SVB. De SVB heeft die beantwoord in een brief van 7 maart 2024.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de SVB en de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres en haar ex-partner (hierna: derde-partij) hebben een affectieve relatie gehad waaruit drie kinderen zijn geboren:
  • [naam kind 1] , geboren op [geboortedatum] 2010, roepnaam [naam kind 1] ;
  • [naam kind 2] , geboren op [geboortedatum] 2011, roepnaam [naam kind 2] ;
  • [naam kind 3] , geboren op [geboortedatum] 2014, roepnaam [naam kind 3] .
2.1.
Eiseres heeft tot en met het vierde kwartaal van 2020 de kinderbijslag voor de kinderen ontvangen.
2.2.
In de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 februari 2021 is bepaald dat de kinderen per datum beschikking hun hoofdverblijfplaats bij de derde-partij hebben. Daarin is ook een zorgregeling vastgesteld die grofweg inhoudt dat de kinderen ongeveer drie dagen per week bij eiseres en vier dagen per week bij derde-partij verblijven. In een periode van twee weken, slapen zij zeven nachten bij derde-partij en zes nachten bij eiseres. De rechtbank heeft bij dezelfde beschikking de verzoeken van eiseres en derde-partij tot het betalen van kinderalimentatie, over en weer, afgewezen. In de beschikking wordt niets vermeld over de uitbetaling van de kinderbijslag. Uit de beschikking blijkt ten slotte dat de derde-partij het kindgebonden budget toekomt.
2.3.
Op 17 februari 2021 heeft de derde-partij voor zijn kinderen kinderbijslag aangevraagd.
2.4.
Met het besluit van 2 maart 2021 heeft de SVB aan eiseres meegedeeld dat uit de beschikking van 9 februari 2021 blijkt dat de kinderen hun hoofverblijf bij de derde-partij krijgen. Zij verblijven vanaf dat moment drie nachten bij eiseres en vier nachten bij de derde-partij en worden daardoor als wonend bij derde-partij gezien. De kinderbijslag, op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), gaat naar de ouder bij wie het kind woont, aldus de SVB. Daarom heeft eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2021 voor hen geen recht meer op kinderbijslag. Eiseres heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het besluit van 21 mei 2021 heeft de SVB aan eiseres meegedeeld dat zij ook over het eerste kwartaal van 2021 geen kinderbijslag meer krijgt voor de kinderen. De kinderen wonen, volgens de SVB, zowel bij eiseres als bij de derde-partij. De derde-partij heeft in het eerste kwartaal echter de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen geleverd, aldus de SVB. Eiseres heeft ook tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2.6.
Eiseres heeft op 23 maart 2022 een aanvraag gedaan om de kinderbijslag vanaf januari 2021 opnieuw te beoordelen. In haar aanvraag vermeldt eiseres dat er sprake is van co-ouderschap, dat zij evenveel kosten maakt als de derde-partij en dat zij voor de kinderen de helft van de kinderbijslag wil ontvangen. Ter onderbouwing verwijst eiseres naar de beschikking van de rechtbank Gelderland van 9 februari 2021.
2.7.
De SVB is hierna overgegaan tot de besluitvorming zoals vermeld onder het kopje “Inleiding”.
2.8.
Met een besluit van (eveneens) 12 oktober 2022 heeft de SVB aan eiseres meegedeeld dat uit de zorgregeling in de rechterlijke beschikking van 9 februari 2021 blijkt dat eiseres en de derde-partij co-ouderschap hebben over de kinderen. Eiseres en de derde-partij verzorgen hun kinderen in overwegend gelijke mate, aldus de SVB. Met ingang van het tweede kwartaal van 2022 heeft de SVB haar beleid gewijzigd. Op grond daarvan krijgt eiseres vanaf het tweede kwartaal van 2022 de helft van de kinderbijslag voor de kinderen. Eiseres heeft met de derde-partij geen afspraak gemaakt over de verdeling van de kinderbijslag en uit de rechterlijke beschikking van 9 februari 2021 blijkt dat er ook geen kinderalimentatie is vastgesteld. Uit de recente beleidswijziging volgt dan dat er aan het onderhoudsvereiste is voldaan. Er wordt niet meer getoetst aan welke ouder de hoogste bijdrage heeft geleverd. Eiseres en derde-partij krijgen daarom volgens de SVB vanaf het tweede kwartaal van 2022 ieder de helft van de kinderbijslag. Ter onderbouwing verwijst de SVB naar de beleidsregel “Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap” (SB 1096) en artikel 10, eerste lid, van het Besluit Uitvoering Kinderbijslag (BUK).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de SVB terecht heeft besloten om de besluiten van 2 maart 2021 en 21 mei 2021 niet te herzien. Materieel komt het neer op de vraag of de SVB terecht de volledige kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2021 en het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 aan de derde-partij heeft uitbetaald. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Heeft eiseres recht op de helft van de kinderbijslag?
5. Eiseres heeft – kort samengevat – aangevoerd dat de SVB met de eerdere besluiten een fout heeft gemaakt en daarom zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden nodig om terug te komen op deze besluiten. Volgens eiseres heeft zij recht op de helft van de kinderbijslag, omdat er sprake is van co-ouderschap vanaf de beschikking van de rechtbank van 9 februari 2021. Door de fout van de SVB heeft eiseres de kinderbijslag gemist vanaf het tweede kwartaal van 2021.
5.1.
Aan de besluitvorming legt de SVB het volgende ten grondslag.
5.1.1
De SVB herziet een eerdere beslissing als er sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden of als zij een onmiskenbaar onjuiste beslissing heeft genomen. Een besluit is volgens de SVB onmiskenbaar onjuist als er sprake is van een fout van de SVB, een later ontstane wijziging van haar beleid of bij overige omstandigheden, zoals een fout van eiseres of een derde. Indien er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden of van een onmiskenbaar onjuiste beslissing, dan geldt dat de SVB de kinderbijslag met een terugwerkende kracht van één jaar, gerekend vanaf de datum waarop de SVB het verzoek om herziening heeft ontvangen, kan toekennen. Een langere terugwerkende kracht is op grond van artikel 14, derde lid, van de AKW niet mogelijk. Ook niet als er bijzondere omstandigheden van toepassing zijn.
Eiseres heeft geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen. Wel maakt de SVB van de gelegenheid gebruik om de motivering van het besluit van 2 maart 2021 en het primaire besluit van 8 april 2022 te wijzigen, zonder dat eiseres gelijk krijgt. De kinderen woonden over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 zowel bij eiseres als bij de derde-partij. Als twee personen over een tijdvak aanspraak maken op kinderbijslag voor hetzelfde kind dan gaat de kinderbijslag naar de ouder die de hoogste bijdrage levert. Dit is wettelijk zo geregeld, aldus de SVB. Uit onderzoek van de SVB is gebleken dat de derde-partij over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 de hoogste bijdrage heeft geleverd. Daarom heeft eiseres voor de kinderen over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 geen recht op kinderbijslag, aldus de SVB.
5.1.2.
In het verweerschrift heeft de SVB nog verwezen naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarin is bepaald dat iemand bij een herhaalde aanvraag nieuwe feiten of omstandigheden moet vermelden. Dat heeft eiseres niet gedaan. Bij een herzieningsverzoek toetst de SVB wel op grond van de beleidsregel “Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende (SB1076)” of het eerder genomen besluit onmiskenbaar onjuist is. Hiervan is volgens de SVB geen sprake. Wel is in de tussentijd het beleid van de SVB inzake co-ouderschap veranderd. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het BUK is sprake van co-ouderschap als beide ouders een kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke uitspraak overwegend in gelijke mate onderhouden en verzorgen. De SVB legt deze voorwaarde nu als volgt uit. Ouders verzorgen hun kind overwegend in gelijke mate als het kind ongeveer even veel nachten bij hen doorbrengt. Ouders onderhouden hun kind overwegend in gelijke mate als er sprake is van kinderalimentatie. Als geen kinderalimentatie is vastgesteld, neemt de SVB aan dat het onderhoud op dezelfde wijze is verdeeld als de verzorging. Het nieuwe beleid geldt volgens de SVB vanaf het tweede kwartaal van 2022. Voor het tweede kwartaal van 2022 gold er geen beleid met betrekking tot “overwegend in gelijke mate onderhouden” in relatie tot co-ouderschap. Daarom is er volgens de SVB pas vanaf het tweede kwartaal van 2022 sprake van co-ouderschap en heeft de SVB terecht bepaald dat pas vanaf dat kwartaal de helft van de kinderbijslag aan eiseres wordt uitbetaald.
5.1.3
In de brief van 7 maart 2024 heeft de SVB, in antwoord op de vragen van de rechtbank, het volgende naar voren gebracht.
In de beleidsregel SB1076 is vermeld wanneer de SVB terugkomt op een rechtens onaantastbaar besluit. Bij een wijziging van beleid beslist de SVB per categorie gevallen of zij reeds vastgestelde uitkeringen herziet en zo ja, met welke terugwerkende kracht. Als er aanleiding is om van een rechtens onaantastbaar besluit terug te komen als gevolg van een beleidswijziging, dan zal de terugwerkende kracht over het algemeen niet verder teruggaan dan de datum waarop de SVB tot beleidswijziging beslist of op een andere, apart vastgestelde, datum.
In het oude beleid SB1096 was er niets opgenomen over (de uitleg van) het onderhoudsvereiste. Dat is wel zo in de nieuwe beleidsregel SB1096. Het nieuwe beleid over co-ouderschap ging in per het tweede kwartaal van 2022. Eerst vanaf dat moment is er in deze zaak sprake van co-ouderschap en van het “overwegend in gelijke mate onderhouden”.
5.2.
De derde-partij geeft in zijn schriftelijke reactie aan dat er tot op heden geen sprake is van een getekende co-ouderschap-overeenkomst. Eiseres kan volgens de derde-partij niet met geld omgaan. Eiseres heeft de spaarrekeningen van [naam kind 1] en [naam kind 2] ter waarde van € 10.000,- leeggehaald. Ter onderbouwing verwijst de derde-partij naar het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 oktober 2022. [1] Er loopt nu een betalingsregeling van
€ 100,- per maand. Gezien het voorgaande is het volgens de derde-partij verstandig om de kinderbijslag volledig aan hem toe te wijzen en dit met terugwerkende kracht vanaf januari 2023. Op deze manier komt het geld volgens de derde-partij weer terecht waar het hoort, namelijk bij de kinderen.
5.3.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
De feitelijke en juridische situatie, in familierechtelijke zin, is ongewijzigd sinds de beschikking van 9 februari 2021. Gesteld noch gebleken is dat de vastgestelde zorgregeling niet werd nageleefd in de periode waar het om gaat.
De beoordeling doet de rechtbank aan de hand van de wettelijke bepalingen en de beleidsregels van de SVB. Zoals ter zitting ook is uitgelegd aan de derde-partij, is de beoordeling van de bestuursrechter van andere aard dan de beoordeling in familiezaken en komt aan het belang van de kinderen geen (doorslaggevende) betekenis toe.
5.4.
Bij uitspraak van 23 november 2016 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. [2] De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft de door de Afdeling gehanteerde nieuwe lijn onderschreven. [3] Uitgangspunt is aldus dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het - nieuwe - toetsingskader is van belang welke keuze het bestuursorgaan in het voorliggende geval maakt.
5.5.
Volgens artikel 18, vijfde lid, van de AKW wordt, indien twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, in andere situaties dan bedoeld in het tweede en vierde lid, betaald de kinderbijslag waarop degene recht heeft die de hoogste bijdrage in het onderhoud van dit kind levert. Aan de andere personen wordt geen kinderbijslag uitbetaald.
Volgens artikel 18, zevende lid, van de AKW, kunnen bij algemene maatregel van bestuur met betrekking tot situaties van samenloop, bedoeld in het tweede, vierde en vijfde lid, nadere en aanvullende regels worden gesteld waarbij bepaald kan worden dat aan een ander persoon de kinderbijslag wordt uitbetaald dan de persoon, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
5.6.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het BUK wordt, indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.
5.7.
De voor de periode in geding (eerste kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022) relevante versie 10 van de beleidsregel “Kinderbijslagbetaling bij gescheiden huishoudens; echtscheiding en co-ouderschap” (SB 1096) vermeldt:
“(…) Een kind kan ook (beurtelings) tot twee huishoudens behoren. Dit doet zich voor bij co-ouderschap. Op grond van artikel 10, eerste lid Besluit uitvoering kinderbijslag is sprake van co-ouderschap als beide ouders een kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke uitspraak overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden. Als in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak geen verdeling van de kinderbijslag is overeengekomen, dan betaalt de SVB de kinderbijslag waarop één van beide ouders recht heeft in gelijke mate uit aan beide ouders. De kinderbijslag waarop de andere ouder recht heeft, betaalt de SVB in dat geval niet uit.
(…)
Voor de interpretatie van het begrip 'overwegend in gelijke mate verzorgen' in de zin van artikel 10, eerste lid Besluit uitvoering kinderbijslag valt de SVB terug op het beleid in SB1014 over tot het huishouden behoren. Dit houdt in dat het kind afwisselend in overwegend gelijke mate de nachtrust moet doorbrengen bij beide ouders. Als het kind aan deze voorwaarde voldoet, dan neemt de SVB aan dat de verzorging en het onderhoud zijn verdeeld zoals is vastgelegd in de overeenkomst of rechterlijke uitspraak. De SVB gaat alleen uit van de feitelijke situatie indien blijkt dat niet-naleving van deze afspraken een bestendig karakter heeft. In het algemeen is hiervan sprake als de ouders de afspraken langer dan zes maanden niet naleven. In gevallen waarin het niet mogelijk is om de feitelijke situatie vast te stellen, gaat de SVB alsnog uit van de overeenkomst of rechterlijke uitspraak (…).”
In de beleidsregel SB1014, zoals dat geldt sinds 7 september 2016, staat:
“(…) In sommige gevallen is niet op voorhand duidelijk tot welk huishouden een kind behoort. In dat geval hanteert de SVB het criterium dat het kind behoort tot het huishouden waar het merendeel van de voor de nachtrust bestemde tijd doorbrengt (minimaal vier nachten per week). Bestaat er evenwel een opgelegde of overeengekomen regeling betreffende opvoeding en verblijf van het kind, dan acht de SVB hetgeen daarover in de betrokken regeling is geregeld doorslaggevend (…).”
5.8.
De beleidsregel “Terugkomen van een rechtens onaantastbaar besluit op verzoek van de belanghebbende (SB1076)” vermeldt:
“(…) De SVB acht het evident onredelijk om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit als de SVB uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. Voor de mate van terugwerkende kracht die de SVB vervolgens hanteert, is van belang of de onjuistheid het gevolg is van: een fout van de SVB; een wijziging van het beleid van de SVB; of overige omstandigheden, zoals een fout van de belanghebbende of een derde.
(…)
Van een onjuist besluit als gevolg van een fout van de SVB is sprake als de SVB op basis van de gegevens die op de datum van dat besluit beschikbaar waren of die bij een normaal onderzoek van de SVB beschikbaar zouden zijn geweest, de uitkering correct had kunnen vaststellen aan de hand van de toen geldende wetgeving en beleidsregels, en de belanghebbende alle relevante informatie tijdig heeft verstrekt. (…). Op grond van artikel 14, derde lid AKW verhoogt de SVB het recht op kinderbijslag met een maximale terugwerkende kracht van een jaar. De SVB berekent de terugwerkende kracht vanaf het moment waarop zij het verzoek om herziening heeft ontvangen (…).” [4]
6. De rechtbank zal allereerst het verzoek van eiseres tot herziening van het besluit van 2 maart 2021 beoordelen. De te beoordelen periode betreft in dit geval het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022.
6.1.
Volgens de rechtbank blijkt uit de rechterlijke beschikking van 9 februari 2021 dat er per datum van deze beschikking sprake is van co-ouderschap. Niet alleen in familierechtelijke zin maar ook in de zin van de hiervoor geciteerde (oude) beleidsregel SB 1096. Dit omdat de kinderen op grond van de in de beschikking vastgestelde zorgregeling ongeveer in overwegend gelijke mate de nachtrust doorbrengen bij beide ouders. Omdat er verder ook geen kinderalimentatie is vastgesteld, moe(s)t de SVB er op grond van haar beleidsregel SB1096 vanuit gaan dat het onderhoud op dezelfde manier is verdeeld als de verdeling van de zorg. Dit betekent dat eiseres en de derde-partij de kinderen in overwegend gelijke mate verzorgen én onderhouden en dat er ook in de genoemde periode sprake was van co-ouderschap. Niet valt in te zien waarom de enkele omstandigheid, dat in de oude beleidsregel SB1096 niet was toegelicht wanneer er sprake is van “in overwegend gelijke mate onderhouden” en in de nieuwe beleidsregel wel, maakt dat in deze periode geen sprake was van co-ouderschap. Dat de derde-partij feitelijk meer bijdraagt in de kosten van de kinderen is, mede gezien het beleid, niet van belang.
6.2.
Het recht op kinderbijslag wordt per kwartaal bezien. Peildatum daarvoor is de eerste dag van dat kwartaal. [5] De eerstvolgende peildatum vanaf de datum van de rechterlijke beschikking van 9 februari 2021 is de eerste dag van het tweede kwartaal van 2021. Dit betekent dat eiseres vanaf de eerste dag van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 recht heeft op uitbetaling van de helft van de kinderbijslag.
6.3.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat het besluit van 2 maart 2021 onmiskenbaar onjuist is omdat de SVB een fout heeft gemaakt. De SVB kon dat weten op basis van de gegevens die op de datum van het besluit van 2 maart 2021 beschikbaar waren. De rechtbank stelt daarnaast vast dat de SVB op 23 maart 2022 het verzoek van eiseres om herziening van het besluit van 2 maart 2021 heeft ontvangen. Dit betekent dat de in dat besluit relevante periode, van het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022, valt binnen de maximale terugwerkende kracht van een jaar vanaf het moment waarop de SVB het verzoek om herziening heeft ontvangen. Op grond van de beleidsregel SB1076 had de SVB moeten terugkomen op dat besluit en had zij alsnog aan eiseres de helft van de kinderbijslag moeten toekennen over de hiervoor genoemde periode. De SVB heeft dat ten onrechte niet gedaan. Het bestreden besluit is om die reden niet goed gemotiveerd. Omdat het besluit van 2 maart 2021 onmiskenbaar onjuist is, behoeft de vraag of er ten aanzien van dit besluit sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden geen nadere bespreking meer.
7. De rechtbank zal vervolgens, om proceseconomische redenen, het verzoek van eiseres tot herziening van het besluit van 21 mei 2021 beoordelen. De te beoordelen periode betreft in dit geval het eerste kwartaal van 2021.
7.1.
De rechtbank stelt vast dat op de peildatum van het eerste kwartaal van 2021 er (nog) geen sprake is van co-ouderschap op basis van een overeenkomst of een rechterlijke uitspraak. Aan het besluit van 21 mei 2021 heeft de SVB ten grondslag gelegd dat als twee of meer personen over eenzelfde tijdvak recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, de kinderbijslag wordt betaald aan degene die de hoogste bijdrage in het onderhoud van de kinderen levert. Volgens de SVB heeft de derde-partij in het eerste kwartaal van 2021 de hoogste bijdrage geleverd zodat aan hem de volledige kinderbijslag moet worden uitbetaald. Gesteld noch gebleken is dat dit onjuist was. Geen van de andere situaties als bedoeld in de beleidsregel SB1076 doen zich voor. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 21 mei 2021 dan ook niet onmiskenbaar onjuist. Verder heeft de SVB zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres aan haar verzoek tot herziening van dit besluit, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Niet is gebleken dat zij over het eerste kwartaal van 2021 de hoogste bijdrage heeft geleverd in het onderhoud van de kinderen. In het verzoek tot herziening vermeldt eiseres alleen dat zij net zoveel kosten maakt als de derde-partij, echter zonder dit standpunt nader te onderbouwen. Om die reden heeft de SVB terecht besloten om niet terug te komen op het besluit van 21 mei 2021.
8. Uit wat hiervoor onder 6.3 is overwogen, volgt dat de grond van eiseres slaagt.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat de SVB terecht de volledige kinderbijslag over het eerste kwartaal van 2021 heeft uitbetaald aan de derde-partij. Dit betekent echter ook dat de SVB ten onrechte de volledige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 heeft uitbetaald aan de derde-partij. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij de SVB de volledige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 heeft uitbetaald aan de derde-partij. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit voor zover dat wordt vernietigd in stand te laten of zelf een beslissing over de uitbetaling van de kinderbijslag te nemen. Dit omdat de rechtbank niet over de benodigde financiële gegevens beschikt inzake de uitbetaling van de kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022.
9.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de SVB een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de SVB hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9.2.
Omdat het beroep gegrond is moet de SVB het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
De SVB moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van eiseres aan de zitting heeft deelgenomen, maar geen beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 12 oktober 2022 voor zover daarin door de SVB is beslist dat de volledige kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2021 tot en met het eerste kwartaal van 2022 uitbetaalt moet worden aan de derde-partij;
  • draagt de SVB op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt de SVB tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S.W. Kroon, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.P. Hoenderboom, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.9819892/ CV EXPL 22-2835 (niet-gepubliceerd).
3.Zie de uitspraak van de Raad van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
4.Deze passage is in zowel versie 11 (geldig van 26 september 2018 tot en met 08 maart 2023) als versie 12 (geldig vanaf 09 maart 2023) van de beleidsregel gelijkluidend.
5.Artikel 11, eerste lid, van de AKW. Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 16 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:853.