Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
De vrouw was toen al gescheiden. De man was destijds nog gehuwd. In november 2014 is de man gescheiden. De man en de vrouw hebben ieder kinderen uit hun voormalige huwelijken.
3.Het geschil
€ 197.462,00, vermeerderd met rente en proceskosten.
4.De beoordeling
De rechtbank zal deze grondslagen hierna afzonderlijk bespreken en tot het oordeel komen dat geen van de door de man aangevoerde gronden tot toewijzing van zijn vordering kan leiden. De vrouw hoeft de man het door hem in de woning geïnvesteerde geld dus niet terug te betalen.
“
You said what would be most helpful to you would be if I covered the cost of the current renovation plans, i.e. kitchen, bathroom, plastering the landing wall to cover the brickwork, and both stages of the painting. I agreed to do that. We agreed that this would be done with a legal agreement that states that if anything were to happen to you, or you asked me to not live there anymore, that the money would be returned to me This is so that either me or my children would benefit from the return of the investment). A further point on this, as we have agreed to ask Peter[de advocaat van de vrouw, toevoeging Rechtbank]
to draw up the legal agreement (…).”
To date your investment in [woonplaats] has been significant (…) Nevertheless, you mentioned a while back that you were willing to invest up to approx. € 200k in [naam]”, volgt dat niet. De vrouw voert aan dat zij het woord “investment” heeft gebruikt als investering in hun relatie, als investering in hun toekomst. Zij stelt dat de man door financieel bij te dragen in de renovatie zijn financiële verantwoordelijkheid heeft genomen voor hun relatie/samenwoning, net zoals zij dat zelf heeft gedaan.
To agree on the situation regarding the financial investment in [naam](de door partijen gebruikte afkorting van de woning, rechtbank)” en de reactie daarop in de e-mail van de vrouw van 11 maart 2017 waarin zij aangeeft:
“
I fully agree to closing the topics mentioned in your email below.”
Tussen hem en de vrouw gold dat als hij in Nederland verbleef bij de vrouw in [plaats] en later in [woonplaats] , hij niet voor dat verblijf behoefde te betalen omdat de vrouw hem nooit heeft verzocht te betalen voor zijn verblijf. Hij betaalde de boodschappen en andere kosten ter compensatie, bijvoorbeeld in totaal € 3.100,00 voor de reparatie van het dak. De vrouw heeft er niet van mogen uitgaan dat de kosten die hij voor de renovatie heeft gemaakt kunnen worden gezien als compensatie voor de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor het gebruik van het appartement in [plaats] en de woning in [woonplaats] . De verrijking van de vrouw ten koste van hem is ongerechtvaardigd. De vrouw geniet het voordeel, terwijl hij met schulden achter blijft, aldus de man.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
De vrouw betwist dat die situatie zich hier voordoet. Zij betwist dat de woning in 2015 dringend gerenoveerd moest worden.
In de eigen stellingen van de man bij dagvaarding ligt besloten dat de verbouwing in 2015 grotendeels zag op het aanpassen van de woning aan de (al dan niet) gezamenlijke smaak van partijen. Ter zitting heeft de man bestreden dat de renovatie was gebaseerd op gezamenlijke keuzes. De man stelt dat hij door de vrouw slechts sporadisch op de hoogte werd gesteld van de verbouwing. Dit overtuigt niet, temeer nu de man de stelling van de vrouw in haar conclusie van antwoord dat de keuken en de badkamer werden vervangen omdat de man deze niet mooi vond, niet betwist.
4.28. Dit alles betekent dat niet is komen vast te staan dat de vrouw, indien de man niet had geïnvesteerd in de woning, deze kosten zelf had gemaakt of moeten maken en deze kosten heeft bespaard, zodat in zoverre niet geconcludeerd kan worden dat de vrouw is verrijkt.
€ 1.199.000,00 waard zou zijn geweest en dat de woning op 16 met 2018 is getaxeerd op
€ 1.250.000,00. Dit rechtvaardigt de conclusie van de vrouw dat hooguit een waardestijging van € 51.000,00 aan de verbouwing kan worden toegerekend. De rechtbank volgt de stelling van de vrouw dat luxe aanpassingen aan een woning doorgaans geen waarde vermeerderend effect hebben. Opvolgend eigenaren kunnen een heel andere smaak hebben, zodat zij niet bereid zijn om “extra te betalen” voor luxe aanpassingen. De man bestrijdt niet dat de vrouw de renovaties aan het dak en de gevels (grotendeels) heeft bekostigd. Met de vrouw is het aannemelijk dat potentiële kopers wel veel waarde hechten aan de toestand van het dak en de gevels. De man bestrijdt ook niet dat tussen 2015 en 16 mei 2018 in totaal voor een bedrag van € 347.678,37 in de woning is geïnvesteerd, zoals de vrouw aanvoert, en dat de verbouwing in zijn totaliteit dan ook aanzienlijk omvangrijker is geweest dan het gedeelte dat door de man is betaald. Ook hierin ligt besloten dat aannemelijk is dat de door de vrouw gedane investeringen hebben bijgedragen in waardevermeerdering van de woning.
4.32. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om een deskundige benoemen om zich uit te laten over de vraag of de renovatie, voor zover die door de man in gefinancierd, tot een waardevermeerdering van de woning heeft geleid.
Tussen informeel samenlevenden bestaat een rechtsverhouding die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707).