ECLI:NL:RBGEL:2024:2396

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
421237
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van investeringen in woning na beëindiging van een affectieve relatie

In deze zaak vordert een man, die in Australië woont, terugbetaling van een bedrag van circa € 200.000 dat hij heeft geïnvesteerd in de renovatie van de woning van zijn ex-partner, een vrouw die in Nederland woont. De man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad van 2011 tot 2018, waarin de man aanzienlijke bedragen heeft bijgedragen aan de renovatie van de woning van de vrouw. Na het beëindigen van de relatie verzoekt de man om terugbetaling van zijn investeringen, onder andere op basis van een veronderstelde afspraak dat hij zijn geld terug zou krijgen indien de relatie zou eindigen. De rechtbank oordeelt dat de man geen recht heeft op terugbetaling, omdat de afspraak niet is komen vast te staan en er geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw. De rechtbank stelt vast dat de man en de vrouw niet gehuwd zijn geweest en dat er geen geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract was. De rechtbank concludeert dat de man geen aanspraak kan maken op terugbetaling van zijn investeringen, omdat er geen overeenkomst is die dit rechtvaardigt. De vordering van de man wordt afgewezen en de proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/421237 / HA ZA 23-282
Vonnis van 24 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende, althans verblijvende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.L.A. Verburgt te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. C.G.A. van Stratum te Rotterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw hebben in mei 2011 een affectieve relatie met elkaar gekregen.
De vrouw was toen al gescheiden. De man was destijds nog gehuwd. In november 2014 is de man gescheiden. De man en de vrouw hebben ieder kinderen uit hun voormalige huwelijken.
2.2.
De man woonde destijds in [woonplaats] , maar verbleef regelmatig in het appartement van de vrouw in [plaats] . De vrouw woonde niet in dat appartement.
2.3.
In 2014 hebben de man en de vrouw besloten om samen een woning, gelegen te [woonplaats] (hierna: de woning) te kopen, waarbij het de bedoeling was dat ieder van hen de helft van de aankoopprijs van € 1.000.000,00 zou dragen.
2.4.
De relatie tussen partijen is in 2014 kortstondig verbroken geweest. De vrouw heeft de woning (door partijen ook wel [naam] , genoemd) in oktober 2014 alleen gekocht. De woning is op 3 februari 2015 aan de vrouw in eigendom overgedragen. De koop van de woning is gefinancierd met een door de vrouw aangegane hypothecaire lening van € 750.000,00 tegen een rente van 3.9%. Het restant bedrag van € 250.000,00 heeft de vrouw uit eigen middelen voldaan.
2.5.
De vrouw heeft na de aankoop van de woning het appartement in [plaats] aangehouden.
2.6.
De man en de vrouw hebben zich op 6 mei 2015 verloofd.
2.7.
De man heeft voor € 20.000,00 bijgedragen in de overname van (tuin)meubels van de vorige eigenaar van de woning. De woning is tussen mei en augustus 2015 verbouwd. In 2015 heeft de man voor een bedrag van in totaal € 177.462,00 bijgedragen in de kosten van renovatie van de woning.
2.8.
In augustus 2015 hebben partijen de woning betrokken.
2.9.
De man heeft in november 2015 een appartement in [woonplaats] gekocht.
2.10.
Ook na de verloving is de man regelmatig naar [woonplaats] gegaan om daar tijd door te brengen met zijn kinderen die daar wonen.
2.11.
De relatie tussen partijen is in 2017 andermaal kortstondig verbroken geweest. In maart 2017 hebben partijen met elkaar gemaild over het einde van hun relatie. Daarna hebben zij zich weer verzoend.
2.12.
De man en de vrouw waren voornemens om op 8 augustus 2018 met elkaar te trouwen. Aan hun relatie is kort voor die datum definitief een einde gekomen.
2.13.
De man heeft de vrouw nadien tevergeefs verzocht om zijn financiële bijdrage in de renovatie van de woning aan hem terug te betalen.
2.14.
In 2019 hebben de man en de vrouw deelgenomen aan mediation. Dit heeft niet tot enige betaling van de vrouw aan de man geleid.
2.15.
Ook in 2022 heeft de man nog -tevergeefs- getracht de vrouw te bewegen tot compensatie van de door hem in de woning geïnvesteerde bedragen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert - samengevat - veroordeling van de vrouw tot betaling van primair € 264.489,30 (€ 197.462,00 en rente € 67.027,30) en subsidiair en meer subsidiair
€ 197.462,00, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer. De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

inleiding
4.1.
De man en de vrouw zijn niet met elkaar gehuwd geweest, noch heeft tussen hen een geregistreerd partnerschap bestaan en evenmin hebben zij een samenlevingscontract met elkaar gesloten. De man en de vrouw hebben in de periode dat zij een affectieve relatie met elkaar hadden (2011-2018) informeel samengeleefd in de woning die uitsluitend in eigendom toebehoort aan de vrouw. Het feit dat de man zich nooit in Nederland heeft laten inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie en dat hij in [woonplaats] een appartement heeft waarin hij gedurende zijn relatie met de vrouw regelmatig verbleef, staat er niet aan in de weg om partijen als informeel samenwonenden aan te merken. Het was immers de bedoeling van partijen dat zij samen een leven zouden opbouwen en dat zij samen zouden gaan wonen in de woning, voor zover zij niet vanwege hun internationale werkzaamheden elders zouden verblijven en voor zover de man niet in verband met onder meer het contact met zijn kinderen in [woonplaats] zou verblijven.
kern van het geschil
4.2.
In deze procedure staat de vraag centraal of de man na het beëindigen van de relatie jegens de vrouw aanspraak kan maken op terugbetaling van de door hem betaalde bedragen van in totaal € 197.462,00.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.
Aangezien de man zijn woonplaats heeft in [woonplaats] dient ambtshalve onderzocht te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en welk recht van toepassing is op het geschil tussen partijen.
4.4.
Op grond van artikel 4 van de Brussel I bis-Verordening (herschikte EEX-Verordening) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht, nu de vrouw in Nederland haar woonplaats heeft.
4.5.
Op grond van artikel 4 Rome I (Verordening (EG) nr. 593/2008) is ten aanzien van de primaire grondslag van de vordering (overeenkomst) het Nederlandse recht van toepassing. Op grond van artikel 10 van Rome II (Verordening (EG) nr. 864/2007) is ten aanzien van de subsidiaire grondslag van de vordering (ongerechtvaardigde verrijking) eveneens het Nederlandse recht van toepassing. Partijen zijn ook uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht.
beoordelingskader
4.6.
De wet kent geen regeling voor vergoedingsrechten tussen informeel samenlevenden in verband met vermogensverschuivingen tussen ieders vermogen. Dit betekent dat aan de hand van het algemene verbintenissenrecht moet worden beoordeeld of de man, ter zake van de investering die hij in de woning van de vrouw heeft gedaan, jegens haar een vergoedingsrecht geldend kan maken (Hoge Raad 17 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1571).
4.7.
De man stelt dat de vrouw hem het door hem geïnvesteerde bedrag moet terugbetalen omdat hij dat met de vrouw heeft afgesproken. Subsidiair voert de man aan dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt door zijn investering en zij hem daarom moet terugbetalen. Meer subsidiair vindt de man dat de vrouw hem op grond van de redelijkheid en billijkheid zijn investering dient terug te betalen. De vrouw is het daarmee niet eens.
De rechtbank zal deze grondslagen hierna afzonderlijk bespreken en tot het oordeel komen dat geen van de door de man aangevoerde gronden tot toewijzing van zijn vordering kan leiden. De vrouw hoeft de man het door hem in de woning geïnvesteerde geld dus niet terug te betalen.
overeenkomst
4.8.
De man stelt dat hij kort na de aanschaf van de woning de voorkeur heeft uitgesproken om voor een gelijk deel bij te dragen en te investeren in de woning, waarbij hij zowel 50% van de vaste lasten en eigenaarslasten zou betalen alsmede 50% van de renovatiekosten, waarbij hij de voorwaarde stelde dat de woning op beider naam kwam te staan. De vrouw heeft dat voorstel volgens hem afgewezen en aan hem voorgesteld dat hij de kosten van de renovatie zou betalen omdat zij geen geld meer had om het renovatieplan te laten uitvoeren. Hij heeft daarmee ingestemd, waarbij hij met de vrouw heeft afgesproken dat hij, indien er iets met haar zou gebeuren of als hij niet meer in de woning van de vrouw zou kunnen verblijven, zijn investering zou terugkrijgen en dat deze afspraak zou worden vastgelegd in een juridische overeenkomst, aldus de man. Dat laatste is niet gebeurd.
4.9.
De man verwijst voor zijn stelling dat de vrouw er mee heeft ingestemd dat hij bij het beëindigen van de relatie zijn investering zou terug krijgen naar een e-mail die hij op
1 april 2015 aan haar heeft gestuurd en waarin -voor zover van belang- staat:

You said what would be most helpful to you would be if I covered the cost of the current renovation plans, i.e. kitchen, bathroom, plastering the landing wall to cover the brickwork, and both stages of the painting. I agreed to do that. We agreed that this would be done with a legal agreement that states that if anything were to happen to you, or you asked me to not live there anymore, that the money would be returned to me This is so that either me or my children would benefit from the return of the investment). A further point on this, as we have agreed to ask Peter[de advocaat van de vrouw, toevoeging Rechtbank]
to draw up the legal agreement (…).
4.10.
De vrouw stelt dat zij deze e-mail destijds wegens drukke werkzaamheden over het hoofd heeft gezien. Zij bestrijdt niet dat zij de man heeft verzocht bij te dragen in de kosten van de renovatie, maar zij betwist met klem dat is afgesproken dat de man de in dat kader verrichte betalingen zou terugkrijgen, indien aan hun relatie een einde zou komen.
4.11.
De rechtbank constateert dat de vrouw niet heeft gereageerd op de e-mail van de man van 1 april 2015. Daarmee is niet gezegd dat zij de door hem gestelde afspraak stilzwijgend heeft aanvaard. Vaststaat immers dat de vrouw naar aanleiding van deze e-mail geen stappen heeft ondernomen om haar advocaat te vragen een en ander op papier te zetten, wat volgens de man wel de bedoeling was. De man stelt weliswaar dat de vrouw de door hem gestelde betalingen in haar e-mail van 5 oktober 2015 heeft erkend als zijnde een investering in haar woning, maar uit de door hem geciteerde tekst uit die e-mail: “
To date your investment in [woonplaats] has been significant (…) Nevertheless, you mentioned a while back that you were willing to invest up to approx. € 200k in [naam]”, volgt dat niet. De vrouw voert aan dat zij het woord “investment” heeft gebruikt als investering in hun relatie, als investering in hun toekomst. Zij stelt dat de man door financieel bij te dragen in de renovatie zijn financiële verantwoordelijkheid heeft genomen voor hun relatie/samenwoning, net zoals zij dat zelf heeft gedaan.
4.12.
Verder is van belang dat de man er niet voor heeft gekozen om zelf een advocaat in de arm te nemen om de door hem gestelde afspraak vast te leggen. Ook had hij er bij stilzwijgen van de vrouw voor kunnen kiezen om -zolang de gestelde afspraken niet waren vastgelegd- niet financieel bij te dragen in de renovatie van de woning van de vrouw. Dat heeft de man niet gedaan.
4.13.
De man stelt dat hij er lange tijd geen probleem in heeft gezien dat de door hem gestelde afspraak niet op papier is gezet, aangezien hij sinds 6 mei 2015 verloofd was met de vrouw en hij op 8 augustus 2018 met haar zou trouwen, maar dat komt dan wel voor zijn rekening en risico, nog daargelaten dat de woning indien het huwelijk zou zijn doorgegaan daarmee nog geen gemeenschappelijk eigendom wordt. Immers, met ingang
van 1 januari 2018 geldt (ook) naar Nederlands recht als uitgangspunt dat als gevolg van het huwelijk een beperkte gemeenschap van goederen ontstaat, waarbij de goederen die de echtelieden voordat zij met elkaar huwden in eigendom hadden verkregen buiten de gemeenschap van goederen vallen. Hetzelfde geldt overigens ook voor de voorhuwelijkse schulden van ieder van de aanstaande echtelieden. Dit betekent dat de man aan het huwelijk met de vrouw geen aanspraak zou hebben kunnen ontlenen om bij echtscheiding de door hem gedane investering in de woning terug te krijgen, tenzij bij huwelijkse voorwaarden anders zou zijn vastgelegd.
4.14.
De man stelt voorts dat hij, toen de relatie met de vrouw in maart 2017 kort verbroken is geweest, met de vrouw heeft gesproken over de afwikkeling van hun relatie, waarbij de vrouw zou hebben erkend dat afspraken gemaakt moesten worden over de financiële investering van hem in de woning. De man verwijst daarvoor naar zijn e-mail aan de vrouw van 9 maart 2017 waarin hij voorstelt een face-to- face bespreking te hebben met de vrouw met onder meer als doel: “
To agree on the situation regarding the financial investment in [naam](de door partijen gebruikte afkorting van de woning, rechtbank)” en de reactie daarop in de e-mail van de vrouw van 11 maart 2017 waarin zij aangeeft:

I fully agree to closing the topics mentioned in your email below.
Uit deze reactie van de vrouw kan niet worden afgeleid dat zij daarmee erkent dat de man jegens haar aanspraak heeft op terugbetaling van de door de man betaalde kosten van de renovatie van de woning (en de kosten van overname van de tuinmeubels).
4.15.
Voorts voert de man nog aan dat de vrouw tijdens hun relatie meerdere malen tegen hem heeft gezegd dat hij zich geen zorgen moest maken over de terugbetaling van zijn investering, dat hij de relatie met haar niet moest aanhouden uit angst om zijn investering in de woning niet terug te krijgen en dat zij gemakkelijk van talloze mannen geld zou kunnen lenen, zodat de man zijn geld zou terugkrijgen. De vrouw spreekt met klem tegen dat zij een en ander tegen de man heeft gezegd. De man kan aan dit betoog dan ook geen steun ontlenen voor zijn -aldus begrepen standpunt- dat de vrouw zijn aanspraak op terugbetaling van zijn investering heeft erkend.
4.16.
Vervolgens stelt de man nog dat de vrouw begin 2020 heeft geopperd om samen een live webinar cursus op te zetten, waarvan hij alle winst zou mogen behouden totdat hij zijn investering zou hebben terugverdiend.
4.17.
Anders dan de man stelt, kan hij aan dit voorstel van de vrouw niet de conclusie verbinden dat de vrouw daarmee zou hebben erkend dat hij recht heeft op terugbetaling van zijn investering. Immers, de vrouw voert tegenover de stelling van de man aan dat zij met haar voorstel heeft beoogd de man te helpen om meer inkomsten te generen, zodat hij zijn lening die hij voor de financiering van de renovatie van de woning was aangegaan, kon terugbetalen.
4.18.
Gelet op het voorgaande volgt uit de stellingen van de man en de door hem overgelegde stukken, die door de vrouw gemotiveerd zijn weersproken, dan ook niet dat de door de man gestelde afspraak is gemaakt. Bij de beweerdelijk gemaakte afspraak zijn geen andere personen aanwezig geweest. Ter zitting hebben partijen hun uiteenlopende standpunten over de door de man gestelde overeenkomst voldoende naar voren gebracht. De rechtbank ziet bij deze stand van zaken geen aanleiding om de man op te dragen te bewijzen dat hij met de vrouw is overeengekomen dat hij zijn investering in de woning zou terugkrijgen in het geval de relatie tussen hen zou eindigen. De man heeft daartoe, gelet op het gemotiveerde verweer van de vrouw, onvoldoende gesteld.
4.19.
De rechtbank gaat tot slot voorbij aan de losse stelling van de man dat de vrouw onlangs heeft aangegeven dat zij geen geld heeft om hem terug te betalen en de daaruit door de man getrokken conclusie dat de vrouw daarmee erkent dat hij recht heeft op terugbetaling van zijn investering. Uit het vorenstaande volgt dat er méér nodig is om die conclusie te kunnen trekken.
4.20.
Bij gebreke van een daartoe strekkende overeenkomst, komt de rechtbank niet toe aan toepassing van artikel 6:248 lid 1 BW (aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid). De vordering van de man tot terugbetaling van zijn investering in de woning is op deze grondslag niet toewijsbaar.
4.21.
Het voorgaande heeft tevens tot gevolg dat de man op grond van de primaire grondslag van zijn vordering jegens de vrouw geen aanspraak kan maken op vergoeding van de rentelasten (tot 31 maart 2023 in totaal € 67.027,30) van de lening die hij heeft moeten aangaan om de kosten van de renovatie van de woning te kunnen betalen. De man heeft ook niet gesteld dat hij daarover afspraken met de vrouw heeft gemaakt.
ongerechtvaardigde verrijking
4.22.
Subsidiair stelt de man dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt als gevolg van de door hem bekostigde renovatie van de woning. Hij voert daartoe het volgende aan.
4.23.
De renovatie was -gelet op de staat van de woning (een oude slecht geïsoleerde monumentale woning uit het bouwjaar 1820, welke grondig moest worden aangepast) - noodzakelijk om de woning bewoonbaar te maken voor de vrouw en haar drie dochters. De dochters van de vrouw hadden verklaard niet in de woning te willen wonen indien deze niet zou worden opgeknapt. De vrouw is door de renovatie verrijkt omdat zij zich daarmee de kosten van de verbouwing heeft bespaard. De vrouw heeft gekozen voor de meest luxe renovaties van onder andere de keuken, badkamers, slaapkamers en woonruimtes, inclusief het vernieuwen van twee open haarden. Voorts is de elektrische veiligheid van de woning in overeenstemming gebracht met de geldende standaard en is de hele woning geschilderd. Door de renovatie is de woning in waarde gestegen. Gezien de omvang van zijn investering dient de waardevermeerdering in ieder geval overeen te komen met het door hem geïnvesteerde bedrag van € 197.462,00. De huizenprijzen zijn de afgelopen jaren aanzienlijk gestegen, waardoor een luxe afgewerkte vrijstaande woning nog meer in waarde is toegenomen dan eerder het geval was. Tegenover de verrijking van de vrouw staat de verarming van de man. Hij heeft voor de renovatie geld moeten lenen en hij is de schuld nog steeds aan het afbetalen.
Tussen hem en de vrouw gold dat als hij in Nederland verbleef bij de vrouw in [plaats] en later in [woonplaats] , hij niet voor dat verblijf behoefde te betalen omdat de vrouw hem nooit heeft verzocht te betalen voor zijn verblijf. Hij betaalde de boodschappen en andere kosten ter compensatie, bijvoorbeeld in totaal € 3.100,00 voor de reparatie van het dak. De vrouw heeft er niet van mogen uitgaan dat de kosten die hij voor de renovatie heeft gemaakt kunnen worden gezien als compensatie voor de kosten die de vrouw heeft gemaakt voor het gebruik van het appartement in [plaats] en de woning in [woonplaats] . De verrijking van de vrouw ten koste van hem is ongerechtvaardigd. De vrouw geniet het voordeel, terwijl hij met schulden achter blijft, aldus de man.
4.24.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de man op de subsidiaire grondslag van ongerechtvaardigde verrijking evenmin voor toewijzing vatbaar.
Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.25.
Voor het oordeel dat de vrouw zich de kosten van de verbouwing heeft bespaard en aldus is verrijkt, is nodig dat, als de man die kosten niet voor zijn rekening had genomen, de vrouw die kosten zelf zou hebben gemaakt of verplicht was te maken (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707).
De vrouw betwist dat die situatie zich hier voordoet. Zij betwist dat de woning in 2015 dringend gerenoveerd moest worden.
4.26.
Uit het door de vrouw in het geding gebrachte bouwkundige keuringsrapport uit 2014 blijkt niet dat ingrijpende verbouwingswerkzaamheden noodzakelijk waren. De vrouw stelt dat uit het keuringsrapport blijkt dat de direct noodzakelijke kosten € 8.700,00 bedroegen en vooral zagen op het dak en enige herstelwerkzaamheden aan gevels en kozijnen. De man weerspreekt dit niet. Met de foto’s van de woning in lege staat toont de man niet aan dat in 2015 omvangrijke investeringen noodzakelijk waren. De vrouw betwist verder dat haar dochters zouden hebben geëist dat de woning ingrijpend zou worden verbouwd en dat zij anders niet in de woning van hun moeder wensten te wonen. De man heeft die stelling niet nader onderbouwd.
In de eigen stellingen van de man bij dagvaarding ligt besloten dat de verbouwing in 2015 grotendeels zag op het aanpassen van de woning aan de (al dan niet) gezamenlijke smaak van partijen. Ter zitting heeft de man bestreden dat de renovatie was gebaseerd op gezamenlijke keuzes. De man stelt dat hij door de vrouw slechts sporadisch op de hoogte werd gesteld van de verbouwing. Dit overtuigt niet, temeer nu de man de stelling van de vrouw in haar conclusie van antwoord dat de keuken en de badkamer werden vervangen omdat de man deze niet mooi vond, niet betwist.
4.27.
Het komt niet aannemelijk voor dat de vrouw -indien de man de kosten van de renovatie niet voor zijn rekening zou hebben genomen- kosten zou hebben gemaakt dan wel kunnen hebben maken voor de door de man gestelde luxueuze aanpassingen aan keukens, badkamers etc. De vrouw had immers voor de aanschaf van de woning al € 750.000,00 geleend en uit eigen middelen € 250.000,00 voldaan.
4.28. Dit alles betekent dat niet is komen vast te staan dat de vrouw, indien de man niet had geïnvesteerd in de woning, deze kosten zelf had gemaakt of moeten maken en deze kosten heeft bespaard, zodat in zoverre niet geconcludeerd kan worden dat de vrouw is verrijkt.
4.29.
Ook anderszins bestrijdt de vrouw dat zij door de door de man gefinancierde renovaties is verrijkt. Zij voert daartoe, onderbouwd met taxatierapporten, het volgende aan. De woning is in 2014 (voor de verbouwing) getaxeerd op € 1.060.000,00. De woning is op 16 mei 2018 is getaxeerd op € 1.250.000,00. Volgens de prijsindex bestaande koopwoningen van het CBS bedraagt de waardestijging van vrijstaande woningen in Gelderland in de periode tussen beide taxatierapporten 13,1%. De waarde van de woning zou- de renovaties weggedacht- op 16 mei 2018 (€ 1.060.000,00 + 13,1% =) € 1.199.000,00 hebben bedragen. Dit betekent dat een waardestijging van € 51.000,00 aan de verbouwing gerelateerd kan worden. De door de man gestelde luxe aanpassingen en reguliere onderhoudskosten zoals schilderwerk (waaraan de man heeft bijgedragen) hebben doorgaans geen waarde vermeerderend effect. Dat is anders ten aanzien van de renovaties die zij heeft verricht aan het dak en de gevel omdat dat elementen zijn die wel waardevol zijn voor een potentiële koper, aldus de vrouw.
4.30.
De man bestrijdt niet dat de woning -de renovatie weggedacht- op 16 mei 2018
€ 1.199.000,00 waard zou zijn geweest en dat de woning op 16 met 2018 is getaxeerd op
€ 1.250.000,00. Dit rechtvaardigt de conclusie van de vrouw dat hooguit een waardestijging van € 51.000,00 aan de verbouwing kan worden toegerekend. De rechtbank volgt de stelling van de vrouw dat luxe aanpassingen aan een woning doorgaans geen waarde vermeerderend effect hebben. Opvolgend eigenaren kunnen een heel andere smaak hebben, zodat zij niet bereid zijn om “extra te betalen” voor luxe aanpassingen. De man bestrijdt niet dat de vrouw de renovaties aan het dak en de gevels (grotendeels) heeft bekostigd. Met de vrouw is het aannemelijk dat potentiële kopers wel veel waarde hechten aan de toestand van het dak en de gevels. De man bestrijdt ook niet dat tussen 2015 en 16 mei 2018 in totaal voor een bedrag van € 347.678,37 in de woning is geïnvesteerd, zoals de vrouw aanvoert, en dat de verbouwing in zijn totaliteit dan ook aanzienlijk omvangrijker is geweest dan het gedeelte dat door de man is betaald. Ook hierin ligt besloten dat aannemelijk is dat de door de vrouw gedane investeringen hebben bijgedragen in waardevermeerdering van de woning.
4.31.
Bij deze stand van zaken is niet aannemelijk dat de vrouw door de door de man gefinancierde renovaties is verrijkt.
4.32. De rechtbank ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen aanleiding om een deskundige benoemen om zich uit te laten over de vraag of de renovatie, voor zover die door de man in gefinancierd, tot een waardevermeerdering van de woning heeft geleid.
Redelijkheid en billijkheid
4.33.
De man stelt meer subsidiair dat hij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht van € 197.462,00 heeft op de vrouw. De vrouw bestrijdt dit met klem.
4.34.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Tussen informeel samenlevenden bestaat een rechtsverhouding die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst. Dat informeel samenlevenden ervan hebben afgezien een wettelijk geregelde vorm van samenleving (huwelijk of geregistreerd partnerschap) aan te gaan of over de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken te maken, staat daaraan niet in de weg. De afspraak om te gaan samenleven, raakt in de praktijk ook hun vermogensrechtelijke verhouding. Ook als ter zake van bepaalde uitgaven niet een vergoedingsrecht van de ene samenlevende jegens de andere samenlevende kan worden aangenomen op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst of op grond van de overige in Boek 6 BW geregelde rechtsfiguren, kan zo’n vergoedingsrecht in verband met de bijzondere omstandigheden van het geval voortvloeien uit de in artikel 6:2 lid 1 BW bedoelde eisen van redelijkheid en billijkheid. (Hoge Raad 10 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:707).
4.35.
De man stelt dat hij bleef geloven in de soms moeizame relatie met de vrouw en dat hij de bedragen uit liefde voor de vrouw heeft betaald. Hij is ervan uitgegaan dat hij met de vrouw zou trouwen en dat zij uiteindelijk samen hun leven zouden delen. De vrouw heeft zijn voorstel om de eigenaarslasten en vaste lasten te delen van de hand gewezen. Ook in het geval dat de relatie geen stand zou houden, is hij ervan uitgegaan dat de vrouw zich aan haar woord zou houden en zijn investering in de woning zou terugbetalen, zoals zij meerdere malen heeft toegezegd. Hij had het bedrag dat hij aan de vrouw heeft overgemaakt niet ter vrije beschikking op zijn bankrekening staan. Hij heeft dat bedrag geleend en is nog steeds bezig met afbetalen van de hypothecaire lening. De vrouw woont daarentegen met haar kinderen en haar nieuwe partner in een compleet gerenoveerde woning. Hij heeft de renovatie bekostigd, terwijl hij geen aandeel in de woning heeft nu de vrouw daaraan niet wilde meewerken. Dit is een uiterst oneerlijke situatie indien men bedenkt dat hij zijn kinderen een woning met verhoogde schuldenlast nalaat, terwijl de vrouw haar kinderen een zeer luxe monumentale woning nalaat, aldus de man.
4.36.
Zoals hiervoor reeds is overwogen is in rechte niet komen vast te staan dat de vrouw de man heeft beloofd aan hem zijn investering terug te zullen betalen indien hun relatie geen stand zou houden. Evenmin is komen vast te staan dat de vrouw door de investering van de man is verrijkt.
4.37.
De man betwist niet dat hij vanaf september 2011 tot 2015, toen partijen hun intrek in de woning namen, gebruik heeft mogen maken van het appartement van de vrouw in [plaats] (minstens 18 weken per jaar), zonder dat hij daarvoor aan de vrouw een vergoeding diende te betalen. De man bestrijdt niet dat hij zich daarmee op jaarbasis minimaal € 15.000,00 aan huurkosten heeft bespaard. De man betwist ook niet dat de voor rekening van de vrouw (dan wel haar onderneming) komende kosten van het appartement in die periode € 129.841,93 hebben bedragen. De man bestrijdt voorts niet dat hij tijdens zijn verblijf in Nederland gebruik heeft mogen maken van de auto van de vrouw, een Mercedes, zonder dat hij daarvoor aan de vrouw een vergoeding behoefde te betalen. De kosten voor de huur van een auto heeft de man zich dus eveneens kunnen besparen. Evenmin betwist de man dat de vaste lasten van de woning te [woonplaats] volledig voor rekening van de vrouw zijn gekomen en dat hij daaraan nimmer heeft meebetaald. De vrouw stelt -onbetwist- dat met betaling van rente en aflossing van de hypothecaire geldlening een bedrag was gemoeid van ruim € 50.000,00 per jaar.
4.38.
De man stelt dat de vrouw er niet van had mogen uitgaan dat de kosten die hij ten behoeve van de renovatie van de woning heeft gemaakt kunnen worden gezien als compensatie voor de kosten die de vrouw ten behoeve van haar appartement in [plaats] , dan wel de woning in [woonplaats] heeft gemaakt.
4.39.
Dit betoog van de man overtuigt niet. De man stelt immers dat de vrouw hem nimmer heeft gevraagd om te betalen voor zijn verblijf in het appartement en de woning. Dit biedt eerder steun aan de stelling van de vrouw dat de man door het bekostigen van (een gedeelte van) de renovatie van de woning zijn financiële verantwoordelijkheid heeft genomen voor hun relatie. In dit licht moet ook worden gezien de stelling van de man dat als hij in Nederland verbleef de boodschappen betaalde, de schoonmaker betaalde en de kosten van een dak reparatie heeft betaald. Dit nog daargelaten dat de vrouw betwist dat de man altijd de boodschappen betaalde en dat hij de kosten van de schoonmaker heeft betaald.
4.40.
De man voert ter zitting nog aan dat hij benzine, diners en entertainment betaalde. Daarnaast stelt de man dat hij voor de couples coaching, hotels, lunches, taxi’s en vluchten betaalde alsmede voor Wimbledon tickets en andere ATP tennistickets en de bij behorende hotelovernachtingen en vluchten.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de man aan deze stellingen geen valide argument ontlenen om jegens de vrouw aanspraak te kunnen maken op terugbetaling van zijn “investering in de woning.” Dit nog daargelaten dat de vrouw ter zitting gemotiveerd aanvoert dat zij bedoelde uitgaven met haar creditcard heeft betaald en de man daartegenover geen bewijsstukken van de gestelde betalingen in het geding heeft gebracht, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen en hij ter zitting ook niet heeft aangeboden om die bewijsstukken alsnog te overleggen.
4.41.
De stelling van de man dat de vrouw wist dat hij hoge uitgaven had in [woonplaats] ten behoeve van de voormalige gezinswoning en het onderhoud van zijn kinderen en hij daarnaast nog de kosten van zijn eigen appartement had, legt in deze onvoldoende gewicht in de schaal. De man was immers desondanks in staat om substantieel bij te dragen in de kosten van de renovatie van de woning. De man bestrijdt niet dat hij het appartement in [woonplaats] heeft gekocht, nadat hij substantieel had bijgedragen in de kosten van renovatie van de woning.
4.42.
Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om op grond van de redelijkheid en billijkheid tot een vergoedingsrecht van de man te komen.
4.43.
De meer subsidiair aangevoerde grondslag van zijn vordering is door de man dan ook tevergeefs voorgedragen.
de kosten van deze procedure
4.44.
Gelet op het feit dat tussen partijen een affectieve relatie heeft bestaan en de vordering van de man voortvloeit uit het beëindigen van die relatie zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van de man af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2024.