ECLI:NL:RBGEL:2024:2136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
AWB - 23 _ 7932
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar tegen besluit van het CBR

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar gericht tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had op 15 november 2023 het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar te laat was ingediend. Eiseres had het bezwaar op 30 september 2023 ondertekend, maar het was pas op 13 november 2023 op de post gedaan, waardoor het CBR het bezwaar op 14 november 2023 ontving, na de termijn van zes weken die eindigde op 18 oktober 2023.

De rechtbank oordeelt dat de te late indiening van het bezwaar verschoonbaar is. Eiseres had persoonlijke omstandigheden, waaronder ziekenhuisopnames van zowel haarzelf als haar zoon, die haar in staat stelden om tijdig bezwaar in te dienen. De rechtbank concludeert dat het CBR onvoldoende regie heeft gevoerd in de beoordeling van de omstandigheden van eiseres en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt het besluit van het CBR en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van persoonlijke omstandigheden bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren. De rechtbank stelt dat het CBR niet voldoende heeft doorgevraagd naar de redenen voor de te late indiening en dat de omstandigheden van eiseres niet aan haar kunnen worden toegerekend. De rechtbank bevestigt dat eiseres het bezwaar heeft ingediend zodra zij weer over de hulp van haar zoon kon beschikken, wat de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding ondersteunt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7932

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] uit [woonplaats], eiseres,

en

de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar gericht tegen het besluit van 6 september 2023. Met het bestreden besluit van 15 november 2023 heeft het CBR het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.1.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres met haar zoon en de gemachtigde van het CBR.

Beoordeling door de rechtbank

2. Het CBR heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet op tijd is ingediend en er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of het CBR het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het CBR het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat eiseres gelijk krijgt en het beroep van eiseres gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordelingskader
4. Voor het indienen van een bezwaar geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [2] Dat is in dit soort gevallen de dag na de dag waarop het besluit is toegezonden aan eiseres. Een bezwaar is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
4.1.
Wanneer het bezwaar (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [4] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook op tijd ingediend. [5] Die voorwaarden zijn dat het bezwaar voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het CBR is ontvangen. Als op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, neemt het CBR in beginsel aan dat het bezwaar op die dag op de post is gedaan. Van dit uitgangspunt wordt alleen afgeweken als de indiener van het bezwaar aannemelijk maakt dat het op een eerdere datum op de post is gedaan.
4.2.
Als iemand een bezwaar te laat indient, verklaart het CBR het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het te laat indienen van het bezwaar verschoonbaar is. Dat betekent dat eiseres een goede reden heeft waarom het bezwaar te laat is ingediend. Met andere woorden als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest dan laat het CBR niet-ontvankelijkverklaring op grond van de te late indiening achterwege. [6]
4.3.
In dit verband is een belangenafweging niet mogelijk, maar zijn wel twee aspecten van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet op tijd indienen van het bezwaar aan eiseres kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat een termijnoverschrijding niet kan worden toegerekend aan eiseres kan grond bestaan als de termijnoverschrijding het gevolg is van bijzondere omstandigheden die eiseres betreffen of de overschrijding te wijten is aan het handelen of nalaten van het CBR en mogelijk ook vanwege andere redenen. Als de termijnoverschrijding niet aan eiseres kan worden toegerekend zal in de tweede plaats moeten worden beoordeeld of het bezwaar nadat die omstandigheid zich niet langer voordeed, is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kan worden verlangd.
Is het bezwaar te laat ingediend?
5. Het besluit van het CBR van 6 september 2023 is op die datum aan eiseres verzonden. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaar eindigde op 18 oktober 2023.
5.1.
Eiseres heeft het bezwaar ondertekend op 30 september 2023, maar gelet op de poststempel op de envelop van 13 november 2023 is het pas die dag op de post gedaan. Het CBR heeft het bezwaar op 14 november 2023 ontvangen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij het bezwaar eerder op de post heeft gedaan. De verzending en ontvangst van het bezwaar zijn na afloop van de gestelde termijn van zes weken. Het bezwaar is dus te laat ingediend.
Is het te laat indienen van het bezwaar verschoonbaar?
6. Eiseres voert aan dat zij een tijdje in het ziekenhuis heeft gelegen en dat zij bij dit soort dingen de hulp van haar zoon nodig heeft. Vlak nadat eiseres het ziekenhuis uitkwam belandde haar zoon voor veertien dagen (van 28 september tot 14 oktober 2023) in het ziekenhuis. De zoon van eiseres had wel nog het bezwaar kunnen opstellen, maar nadat hij weer thuiskwam moest hij de eerste weken rust houden om (volledig) te kunnen herstellen. Daarom was het voor eiseres niet mogelijk om op tijd bezwaar in te dienen en kon zij het bezwaar pas voor het eerst op 13 november 2023 op de post doen.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt. Het is voorstelbaar dat de hiervoor genoemde persoonlijke omstandigheden en de omstandigheden van de zoon van eiseres zorgen voor overbelasting dan wel stress bij eiseres. Bovendien is de zoon van eiseres geen professionele rechtshulpverlener en moet gelet op de uitspraak van de grote kamer van het College voor Beroep van het bedrijfsleven (het CBb) [7] over de verschoonbare termijnoverschrijding dit getoetst worden aan dezelfde criteria als in de op het individuele geval gerichte, contextuele benadering voor het handelen of nalaten van eiseres zelf.
6.1.1.
De rechtbank weegt hierbij mee dat uit de handelswijze van het CBR onvoldoende valt af te leiden hoe eiseres daadwerkelijk is bevraagd naar eventuele bijzondere omstandigheden die maken dat het te laat indienen van het bezwaar niet aan eiseres kan worden toegerekend. Uit de stukken en het bestreden besluit volgt slechts dat op 15 november 2023 door de behandelaar van het bezwaar telefonisch contact is opgenomen met eiseres. Als reden voor het te laat indienen van het bezwaar heeft eiseres volgens het CBR aangegeven dat zij ziek was. Van dit telefoongesprek is echter geen telefoonnotitie of iets dergelijks terug te vinden. Voor de rechtbank is daarom onduidelijk wat er tijdens dit telefoongesprek precies is gevraagd en gezegd en of er bijvoorbeeld vanuit het CBR bijvoorbeeld nog is doorgevraagd naar het ziek zijn van eiseres.
6.1.2.
Gelet op de eerder aangehaalde uitspraak van de CBb had het CBR hierin meer regie kunnen – dan wel moeten – voeren. Bovendien blijkt uit de handelswijze van het CBR niet dat eiseres (echt) in de gelegenheid is gesteld om haar reden voor het te laat indienen van het bezwaar (verder) aannemelijk te maken. De ontvangstbevestiging van het bezwaar is namelijk op 14 november 2023 verzonden en op de dag van het telefoongesprek wordt ook het bestreden besluit genomen en verzonden en dat is op 15 november 2023. Daarnaast is op de zitting aan de gemachtigde van het CBR gevraagd of de hiervoor aangehaalde uitspraak van het CBb het standpunt van het CBR anders maakt, maar dat is niet het geval. Dit omdat volgens het CBR niet onomstotelijk vast is komen te staan dat eiseres zo ernstig ziek was dat zij buiten staat was om bezwaar in te dienen of om hulp te vragen. Dit standpunt volgt de rechtbank niet omdat juist de uitspraak van het CBb dit niet (langer) als lijn hanteert.
6.1.3.
Het geheel van omstandigheden hierboven maakt dat sprake is van een situatie waarvan het te laat indienen van het bezwaar niet aan eiseres kan worden toegerekend. Om die reden beoordeelt de rechtbank ook of eiseres het bezwaar heeft ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs van haar kan worden verlangd. Het is aannemelijk dat eiseres de hulp nodig heeft van haar zoon voor het indienen van het bezwaar en eiseres heeft het bezwaar ingediend zodra zij weer over de hulp van haar zoon kon beschikken. Het te laat indienen van het bezwaar is dan ook verschoonbaar. [8]
6.2.
Het CBR heeft geen andere reden gegeven waarom het bezwaar niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard. Zo’n andere reden is ook niet op andere wijze gebleken. Het CBR heeft het bezwaar dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Het CBR heeft het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat indienen van het bezwaar wel verschoonbaar is. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het CBR een nieuw (inhoudelijk) besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het CBR hiervoor zes weken.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het CBR het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiseres heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 15 november 2023;
  • draagt het CBR op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht van € 184 aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. K. Berends, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
7.CBb 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
8.De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in HR 5 april 2024, ECLI:NL:HR:2024:515.