ECLI:NL:RBGEL:2024:200

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
20/6
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling inzageverzoek persoonsgegevens onder de AVG door de Rechtbank Gelderland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden inzake zijn verzoek om inzage in persoonsgegevens, zoals bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Eiser had op 25 maart 2019 om inzage verzocht, waarna verweerder op 8 april 2019 een primair besluit nam. Dit besluit werd later door verweerder gewijzigd in bestreden besluit 1 en vervolgens in bestreden besluit 2. De rechtbank behandelt het beroep van eiser tegen deze besluiten, waarbij eiser stelt dat verweerder niet volledig aan zijn verzoek heeft voldaan.

De rechtbank constateert dat verweerder in zijn besluitvorming niet onzorgvuldig heeft gehandeld en dat hij voldoende informatie heeft verstrekt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er documenten zijn die onder verweerder berusten en die niet zijn verstrekt. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet verplicht is om gegevens uit andere systemen te verstrekken, omdat hij daar geen toegang toe heeft. Eiser heeft ook geen bewijs geleverd dat andere partijen toegang hebben gehad tot zijn persoonsgegevens.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af, verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond. Eiser krijgt geen schadevergoeding, maar wel een vergoeding voor proceskosten. De rechtbank concludeert dat verweerder volledig aan het verzoek van eiser heeft voldaan en dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 20/6

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het dagelijks bestuur van de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J. Roetert Steenbruggen-Hulshof).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder op zijn verzoek om inzage in zijn persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
1.1.
Bij besluit van 8 april 2019 (primair besluit) heeft verweerder beslist op dit verzoek. Bij besluit van 14 november 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep, samen met het beroep van eiser in een andere zaak [1] , op 20 januari 2021 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, [naam] namens verweerder, en mr. P. van Leeuwen als gemachtigde van verweerder.
1.3.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en verweerder opgedragen om een primair besluit te nemen op het bezwaar van eiser als bedoeld in artikel 21 van de AVG. Verder heeft de rechtbank het beroep voor verdere behandeling verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank en bepaald dat het onderzoek op de zitting op een nader te bepalen datum zal worden voortgezet.
1.4.
Bij besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder bestreden besluit 1 gewijzigd. Het beroep van eiser is ook gericht tegen dit besluit. [2]
1.5.
Bij besluit van 30 maart 2021 heeft verweerder een primair besluit genomen op het bezwaar van eiser als bedoeld in artikel 21 van de AVG. Bij besluit van 24 november 2021 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.6.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.7.
De meervoudige kamer van de rechtbank heeft het beroep, samen met de beroepen van eiser in de zaken ARN 19/6597 en ARN 21/4742, op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluitvorming

Achtergrond
2. Op 12 februari 2019 heeft het Centraal Meldpunt OGGZ (Openbare Geestelijke Gezondsheidszorg) van de GGD Gelderland-Midden, onderdeel van verweerder, een (versleutelde) e-mail van het Meldpunt Bijzondere Zorg van GGD Gelderland-Zuid, team Nijmegen, ontvangen. De e-mail bevat een melding van het Radboud universitair medisch centrum (Radboud umc). Volgens deze melding acht het Radboud umc het wenselijk dat er contact wordt gezocht met eiser om hem in zorg proberen te krijgen en een inschatting te maken van het gevaar op maatschappelijke of lichamelijke teloorgang. De melding bevat (bijzondere) persoonsgegevens van eiser, zoals informatie over de door hem geuite zorgbehoefte, (de achtergrond van) zijn woonsituatie, zijn woonadres, geslacht, telefoonnummers en geboortedatum. De GGD Gelderland-Zuid vraagt verweerder om de melding in behandeling te nemen, omdat eiser in het werkgebied van verweerder woonachtig is.
2.1.
Op 8 maart 2019 heeft een regisseur OGGZ van het Centraal Meldpunt in het Cliënt Volg Systeem (CVS) van verweerder een dossier over eiser aangemaakt. In dit dossier zijn persoonsgegevens zoals de naam, adres, woonplaats, geboortedatum en burgerservicenummer van eiser opgenomen. Op diezelfde datum heeft de regisseur OGGZ in het CVS het traject ‘melding onverzekerden’ gestart. De regisseur heeft de melding dat eiser niet verzekerd is bij VECOZO (Veilige Communicatie in de Zorg) gecontroleerd en deze melding vervolgens doorgegeven aan een contactpersoon bij de gemeente waarin eiser woont (gemeente [gemeente] ).
2.2.
Op 14 maart 2019 heeft de regisseur OGGZ in het CVS het traject ‘bemoeizorg’ gestart. De inhoud van de melding van het Radboud umc is in het CVS opgenomen en door de regisseur OGGZ mondeling besproken tijdens het periodieke OGGZ-overleg van het Lokaal Zorgnetwerk [gemeente] . Bij dit overleg waren onder meer de regisseur OGGZ, een medewerker van de politie Gelderland-Midden en zorgmedewerkers van diverse zorginstellingen, zoals RIBW Arnhem & Veluwe Vallei (RIBW) aanwezig. Zoals bij dit overleg is afgesproken, is een zorgmedewerker van RIBW bij eiser op bezoek geweest en deze heeft eiser uitgelegd dat er een melding over hem van het Radboud umc is ontvangen. Eiser gaf aan dat hij geen prijs stelde op hulp. Tijdens het volgende OGGZ-overleg is een mondelinge terugkoppeling gegeven. Op 11 april 2019 is vervolgens het dossier van eiser gesloten.
Het verzoek en het bezwaar
3. Op 25 maart 2019 heeft eiser op grond van de artikel 15 van de AVG om de volgende informatie verzocht:
een afschrift van het besluit dat voortvloeit uit de aanmelding van 12 februari 2019;
een kopie van zijn volledige dossier dat te relateren is aan de aanmelding (inclusief loggegevens en gegevens die aan derden zijn verstrekt);
een volledig overzicht van de gegevens die door verweerder worden verwerkt (inclusief loggegevens).
3.1.
Verder heeft eiser op 25 maart 2019 bezwaar gemaakt tegen de verwerking van zijn persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 21 van de AVG.
De besluitvorming
4. Bij het primaire besluit van 8 april 2019 heeft verweerder als volgt gereageerd op het verzoek van eiser:
de aanmelding is een feitelijke handeling en hieraan ligt geen besluit ten grondslag;
verweerder heeft de ‘gegevensverwerking [zorginstelling]’ verstrekt, waarin het doel van de verwerking, de categorieën personen van wie gegevens worden verwerkt, de categorieën persoonsgegevens, de ontvangers van persoonsgegevens, en de bewaartermijn staan vermeld;
verweerder heeft een kopie verstrekt van de persoonsgegevens van eiser die in het CVS van de [zorginstelling] worden verwerkt, inclusief de loggegevens.
4.1.
Naar aanleiding van aanvullende verzoeken om informatie van eiser in bezwaar, heeft verweerder op respectievelijk 25 juli en 20 augustus 2019 de volgende informatie verstrekt:
 een afschrift van de aanmelding van 12 februari 2019 en de notitie ‘Handreiking lokale zorgnetwerken SRAN Noord’. Het door eiser verzochte overzicht van de processen in het systeem van de [zorginstelling] is volgens verweerder niet beschikbaar;
 een loggingoverzicht op functieniveau.
4.2.
Bij bestreden besluit 1 heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft de motivering gewijzigd, omdat in het primaire besluit ten onrechte staat vermeld dat eiser in het Radboud umc een toestemmingsformulier voor het verstrekken van gegevens heeft ondertekend. Verder heeft verweerder eiser een afschrift verstrekt van de nog ontbrekende loggegevens op functieniveau van 14, 18 en 21 maart 2019.
4.3.
Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder bestreden besluit 1 gewijzigd. Volgens verweerder heeft hij nog niet volledig aan het verzoek van eiser voldaan, omdat alleen loggegevens aan eiser zijn verstrekt en eiser niet een (volledige) kopie van zijn persoonsgegevens uit het CVS heeft ontvangen. Verweerder heeft daarom bepaald dat aan eiser een kopie zal worden overhandigd van zijn volledige dossier, waaronder óók een overkoepelend loggingoverzicht op functieniveau is begrepen. Volgens verweerder is dit loggingoverzicht (grotendeels) in het primaire besluit op organisatieniveau verstrekt en daarna op verschillende momenten aangevuld op functieniveau. Voor de begrijpelijkheid wordt aan eiser nu alsnog/nogmaals één begrijpelijk en goed leesbaar overzicht verstrekt. Verder heeft verweerder ten onrechte niet eerder de informatie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, f, g en h, van de AVG verstrekt. Daarom heeft verweerder dit in bestreden besluit 2 alsnog gedaan.
5. Bij besluit van 30 maart 2021 heeft verweerder beslist op het bezwaar van eiser als bedoeld in artikel 21 van de AVG. Bij besluit van 24 november 2021 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

6. De voor de beoordeling van belang zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Wat beoordeelt de rechtbank?
7. Op de zitting is met partijen vastgesteld dat in deze procedure het onder 5 genoemde besluit van 24 november 2021 niet ter beoordeling voorligt. Eiser heeft tegen dit besluit namelijk (nog) geen beroep ingesteld. Eiser heeft bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een bemiddelingsverzoek ingediend. Uit artikel 36 van de Uitvoeringswet AVG volgt dat in een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat om uiterlijk zes weken na ontvangst van het bericht van de AP dat de behandeling van de zaak is beëindigd, alsnog beroep in te stellen.
7.1.
De rechtbank stelt verder vast dat bestreden besluit 1 met bestreden besluit 2 is gewijzigd. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van bestreden besluit 1. Het beroep, voor zover daartegen gericht, is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2. Zij doet dat aan de hand van beroepsgronden van eiser die op dit besluit betrekking hebben.
Het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 15 van de AVG
8. Tussen partijen is in geschil of verweerder volledig aan het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 15 van de AVG tegemoet is gekomen.
9. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [3]
Moet verweerder gegevens uit andere systemen dan het CVS verstrekken?
10. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen (log)gegevens heeft verstrekt van bronnen/gegevensbestanden waar verweerder toegang toe heeft (gehad), zoals bijvoorbeeld SBV-Z, VECOZO, de politie, het databuffet van het Meldpunt Onverzekerden Zorg van GGD GHOR Nederland, het CAK, en andere ‘samenwerkingspartners’. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014 [4] , waarin is geoordeeld dat toegang tot andere gegevensbestanden als een verwerking moet worden gezien.
10.1.
Verweerder heeft toegelicht dat hij geen toegang heeft tot de systemen van
SVB-Z, de politie, het CAK en andere ‘samenwerkingspartners’. Verder heeft verweerder weliswaar de mogelijkheid (gehad) van toegang tot het systeem van VECOZO en de database van het Meldpunt onverzekerden zorg van GGD GHOR Nederland, maar dit kan niet als verwerking worden aangemerkt. Verweerder kan de in deze systemen opgenomen gegevens namelijk niet wijzigen, verwijderen, of anderszins muteren. Bovendien heeft verweerder geen enkele juridische of feitelijke invloed op de wijze waarop deze systemen door VECOZO en de GGD GHOR Nederland zijn ingericht of worden gebruikt. VECOZO en de GGD GHOR Nederland zijn de enige verwerkingsverantwoordelijke van deze systemen en daarmee is volgens verweerder sprake van een andere situatie dan in de door eiser genoemde uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2014.
10.2.
Gelet op deze toelichting komt het standpunt van verweerder dat hij niet over de gevraagde gegevens beschikt of had behoren te beschikken, naar het oordeel van de rechtbank, niet ongeloofwaardig voor. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van eiser slaagt niet.
Moet verweerder een autorisatietabel, een procesoverzicht, bekostigingsgegevens en een afwegingskader verstrekken?
11. Eiser betoogt dat verweerder ten onrechte geen autorisatietabel, geen procesoverzicht dat behoort bij de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, geen bekostigingsgegevens én geen afwegingskader waaruit blijkt hoe verweerder tot de afweging is gekomen om RIBW in te zetten, heeft verstrekt.
11.1.
Verweerder heeft toegelicht dat een autorisatietabel, een procesoverzicht en een afwegingskader geen persoonsgegevens (van eiser) bevatten. Verder heeft verweerder toegelicht dat bekostigingsgegevens mogelijk wel persoonsgegevens van eiser bevatten, maar dat hij dergelijke gegevens niet heeft verwerkt. Verweerder heeft enkel in het CVS het traject ‘melding onverzekerden’ gestart en in dat verband telefonisch contact opgenomen met een contactpersoon van de gemeente [gemeente] . Hiervan is ook een aantekening gemaakt in het CVS. Verder heeft verweerder geen persoonsgegevens van eiser verwerkt in het kader van de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat een autorisatietabel, een procesoverzicht dat behoort bij de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden en een afwegingskader geen persoonsgegevens bevatten die zien op eiser. Dat is mogelijk anders voor de gevraagde bekostigingsgegevens, maar verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat het dergelijke gegevens ten aanzien van eiser niet heeft verwerkt. De gegeven toelichting komt de rechtbank niet ongeloofwaardig voor en eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van eiser slaagt niet.
Heeft verweerder een volledig loggingoverzicht verstrekt?
12. Eiser betoogt dat verweerder geen volledig loggingoverzicht heeft verstrekt, omdat de loggegevens over de periode vanaf het moment van aanmelding van eiser bij het Centraal Meldpunt tot het moment van het periodieke OGGZ-overleg van het Lokaal Zorgnetwerk [gemeente] ontbreken. Volgens eiser zijn er namelijk 40 deelnemers aan het overleg en deze hebben daaraan voorafgaand toegang gehad tot het systeem van verweerder.
12.1.
Verweerder heeft toegelicht dat bij bestreden besluit 2 een uitdraai van het CVS is overgelegd. Hieruit blijkt dat de regisseur OGGZ in de door eiser genoemde periode de trajecten ‘melding onverzekerden’ en ‘bemoeizorg’ heeft gestart en de uitgezette acties heeft geregistreerd. Uit het eveneens bij bestreden besluit 2 overgelegde loggingoverzicht blijkt ook dat de regisseur OGGZ op 8 en 14 maart 2019 informatie aan het dossier heeft toegevoegd. Uit dit overzicht volgt eveneens dat er in deze periode niemand anders dan de regisseur OGGZ toegang heeft gehad tot het dossier van eiser. Dit komt overeen met het destijds geldende privacybeleid dat, totdat een casus was besproken tijdens het OGGZ-overleg, geen enkele andere persoon of partij toegang had tot een dossier dan de betrokken regisseur OGGZ van verweerder.
12.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder een loggingoverzicht van de door eiser genoemde periode heeft verstrekt. Daarmee is duidelijk wie bepaalde informatie in het dossier heeft ingezien, toegevoegd, gewijzigd of verwijderd, en op welke datum dit is geweest. Eiser heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat dit overzicht niet volledig is en dat anderen dan de in het loggingoverzicht genoemde personen toegang hebben gehad tot het dossier van eiser en dit hebben ingezien. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van eiser dat andere deelnemers aan het OGGZ-overleg voorafgaand aan het OGGZ-overleg toegang hebben gehad tot het CVS, is daarvoor onvoldoende. Zoals gezegd volgt dit in ieder geval niet uit het verstrekte loggingoverzicht.
Moest verweerder een loggingoverzicht op persoonsniveau verstrekken?
13. Eiser betoogt (in beroep) dat verweerder ten onrechte alleen een loggingoverzicht op functieniveau heeft verstrekt, en niet op persoonsniveau. Volgens eiser handelt verweerder niet overeenkomstig NEN 7513 en wordt hij hierdoor onnodig beperkt in het effectueren van zijn rechten, vrijheden en belangen om onrechtmatige gedragingen effectief teniet te doen en kan hij geen passende maatregelen nemen tegen de personen die gegevens hebben verwerkt.
13.1.
Verweerder heeft (in het verweerschrift) toegelicht dat uit NEN 7513, de NEN-norm die ziet op het registreren en verstrekken van logging in de zorg, volgt dat de informatie over medewerkers in loggingoverzichten in eerste instantie beperkt mag blijven tot vermelding van de functie van de betreffende medewerker. Als een betrokkene echter een specifiek met redenen omkleed verzoek doet, moet de verwerkingsverantwoordelijke de belangen van de medewerker en de betrokkene tegen elkaar afwegen en in voorkomende (uitzonderings)gevallen in het overzicht de naam van de medewerker vermelden. Volgens verweerder zijn de door eiser genoemde redenen voor een overzicht op persoonsniveau minder zwaarwegend dan het privacybelang van de betreffende medewerkers. Deze medewerkers vallen namelijk onder de verantwoordelijkheid van verweerder en eiser moet zich voor het nemen van ‘passende maatregelen’ dan ook tot verweerder wenden. Er moet worden voorkomen dat deze medewerkers worden betrokken in een juridische procedure. Verweerder acht bij zijn afweging om geen overzicht op persoonsniveau te verstrekken ook nog van belang dat medewerkers van het Centraal Meldpunt in algemene zin, gelet op hun taken op het gebied van onder meer bemoeizorg, risico’s lopen. Zij werken namelijk met een risicodoelgroep die bestaat uit veelal verwarde, kwetsbare personen met psychische problematiek die in crisis zijn of dreigen te komen en in dit kader onvoorspelbaar in de richting van medewerkers van het Centraal Meldpunt zouden kunnen handelen.
13.2.
De rechtbank volgt verweerder in deze toelichting en is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser genoemde redenen voor een overzicht op persoonsniveau minder zwaarwegend zijn dan het privacybelang van de betreffende medewerkers. Het betoog van eiser slaagt niet.
Heeft verweerder de informatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c, d, g en h, van de AVG aan eiser verstrekt?
14. Eiser betoogt, samengevat, dat verweerder ten onrechte niet de informatie als bedoeld in artikel 15, tweede lid, onder c (de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt), d (de bewaartermijn), g (de bronnen waar gegevens zijn verzameld) en h (het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming), van de AVG heeft verstrekt.
14.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze informatie op verschillende momenten aan eiser is verstrekt. Via het bij het primaire besluit verstrekte ‘Gegevensverwerking Cliënt volgsysteem [zorginstelling]’ heeft verweerder eiser geïnformeerd over de ontvangers aan wie persoonsgegevens van hem kunnen worden verstrekt. Dit zijn de deelnemers aan het periodieke OGGZ-overleg. Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder dit aangevuld door overlegging van een afschrift (inclusief logging) van het dossier van eiser uit het CVS. Hieruit blijkt dat ook informatie is verstrekt aan een contactpersoon bij de gemeente [gemeente] . Bij bestreden besluit 2 heeft verweerder eiser verder informatie verstrekt over de bronnen waar verweerder gegevens over eiser heeft verzameld. Weliswaar heeft verweerder in bestreden besluit 2 niet expliciet benoemd dat hij informatie heeft ontvangen van VECOZO en de politie, maar dit volgt uit de bij dit besluit verstrekte stukken, namelijk het afschrift van het dossier van eiser uit het CVS. Tot slot heeft verweerder eiser bij bestreden besluit 2 meegedeeld dat er geen sprake is (geweest) van geautomatiseerde besluitvorming/profilering.
14.2.
Gelet op deze toelichting van verweerder komt het standpunt van verweerder dat hij alle informatie heeft verstrekt niet ongeloofwaardig voor. Eiser heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt. Het betoog van eiser op zitting dat de bewaartermijn van de gegevens nog altijd onduidelijk is, volgt de rechtbank niet. Uit het bij het primaire besluit verstrekte ‘Gegevensverwerking Cliënt volgsysteem [zorginstelling]’ volgt namelijk dat de bewaartermijn van de persoonsgegevens vijf jaar is. Op zitting heeft verweerder dit nogmaals bevestigd. Zoals op zitting is besproken, en zoals ook blijkt uit de besluitvorming over het bezwaar van eiser als bedoeld in artikel 21 van de AVG, is deze termijn op verzoek van eiser bevroren. Het betoog van eiser dat verweerder in bestreden besluit 2 ten onrechte geen volledig overzicht heeft gegeven van de bronnen van de persoonsgegevens van eiser kan, wat daar ook van zij, niet leiden tot het daarmee door eiser beoogde resultaat. Nu verweerder deze bronnen wel in de bij bestreden besluit 2 verstrekte stukken heeft genoemd, is eiser door de gang van zaken niet in zijn belangen geschaad. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van geautomatiseerde besluitvorming/profilering. De enkele stelling dat de Subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden onderdeel is van de Aanpak verward gedrag, die weer onderdeel is van de Aanpak kwetsbare personen, en dat dit algoritme automatisch leidt tot profilering en verwerking van persoonsgegevens in andere aanpakken, is in dit verband onvoldoende.
Conclusie
15. Uit het voorgaande volgt dat verweerder volledig aan het verzoek van eiser als bedoeld in artikel 15 van de AVG tegemoet is gekomen.
De algemene beginselen van behoorlijk bestuur
16. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder heeft gehandeld in strijd met een aantal algemene beginselen van behoorlijk bestuur, namelijk het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel, het beginsel van fair play en het beginsel van détournement de pouvoir. Eiser heeft zijn betoog namelijk niet concreet onderbouwd en uit het voorgaande is niet gebleken dat verweerder deze beginselen bij de besluitvorming niet in acht heeft genomen.
Het verzoek om schadevergoeding
17. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding.
17.1.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit. Op grond van artikel 82, eerste lid, van de AVG heeft een ieder die schade heeft geleden ten gevolge van een inbreuk op de AVG het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker schadevergoeding te ontvangen voor de geleden schade. In het licht van die bepaling kan op grond artikel 8:88 van de Awb de bestuursrechter worden verzocht om een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die is geleden als gevolg van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Artikel 8:88 van de Awb moet daarbij zo worden uitgelegd dat er wel een verband moet zijn met een besluit op een inzageverzoek of ander verzoek op grond van de AVG, maar dat dat besluit als zodanig niet onrechtmatig hoeft te zijn. [5]
17.2.
De rechtbank wijst het verzoek af, omdat eiser zijn verzoek op geen enkele wijze concreet heeft onderbouwd.
Het verzoek om verweerder een dwangsom op te leggen
18. Eiser verzoekt de rechtbank om verweerder een dwangsom op te leggen.
18.1.
Op grond van artikel 8:72, zesde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De rechtbank ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan dit artikellid. Uit al het voorgaande volgt namelijk dat verweerder geen nieuw besluit op bezwaar hoeft te nemen. De rechtbank wijst het verzoek van eiser daarom af.
Overige gronden
19. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie.
19.1.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden in afwachting van het door eiser bij de GGD GHOR Nederland ingediende verzoek als bedoelde in artikel 15 van de AVG, en het bij de AP ingediende bemiddelingsverzoek. Anders dan eiser stelt, kan de uitkomst van deze verzoeken geen invloed hebben op de uitkomst van de onderhavige procedure.

Conclusie en gevolgen

20. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1, is niet ontvankelijk. Het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, is ongegrond. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat bestreden besluit 2 in stand blijft en dat eiser geen schadevergoeding krijgt. Voor het opleggen van een dwangsom bestaat geen aanleiding.
21. Omdat eiser, vanwege het gewijzigde bestreden besluit 1, terecht beroep heeft ingesteld, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Deze kosten worden bepaald aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser heeft recht op een vergoeding van de reiskosten voor het bijwonen van de twee zittingen. Voor vergoeding van deze kosten geldt op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb het tarief als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Dit laatste artikel schrijft de volgende tarieven voor: reiskosten openbaar vervoer, laagste klasse, of kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer als openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Niet is gebleken dat reizen met openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank stelt de vergoeding voor de reiskosten daarom vast op € 14,48 (vergoeding voor één persoon op basis van openbaar vervoer tweede klas, € 3,62 enkele reis). Van andere proceskosten die in aanmerking komen voor vergoeding is niet gebleken. Verweerder moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep, voor zover gericht tegen bestreden besluit 2, ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 wijst het verzoek om oplegging van een dwangsom af;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 14,48;
 bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 174 aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, voorzitter, mr. S.A. van Hoof en
mr. J.A.M. van Heijningen, rechters, in aanwezigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Artikel 8:72
[…].
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a.de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven, of
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
[…].
6. De bestuursrechter kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan aan een door hem aangewezen partij een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. […].
Artikel 8:88
1. De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 15
1. De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens en van de volgende informatie:
 de verwerkingsdoeleinden;
 de betrokken categorieën van persoonsgegevens;
 de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de persoonsgegevens zijn of zullen worden verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
 indien mogelijk, de periode gedurende welke de persoonsgegevens naar verwachting zullen worden opgeslagen, of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
 dat de betrokkene het recht heeft de verwerkingsverantwoordelijke te verzoeken dat persoonsgegevens worden gerectificeerd of gewist, of dat de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens wordt beperkt, alsmede het recht tegen die verwerking bezwaar te maken;
 dat de betrokkene het recht heeft klacht in te dienen bij een toezichthoudende autoriteit;
 wanneer de persoonsgegevens niet bij de betrokkene worden verzameld, alle beschikbare informatie over de bron van die gegevens;
 het bestaan van geautomatiseerde besluitvorming, met inbegrip van de in artikel 22, leden 1 en 4, bedoelde profilering, en, ten minste in die gevallen, nuttige informatie over de onderliggende logica, alsmede het belang en de verwachte gevolgen van die verwerking voor de betrokkene.
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 36
1. De belanghebbende kan zich ook binnen de termijn bepaald voor het instellen van beroep op grond van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel die, bedoeld in artikel 35, tweede lid, tot de Autoriteit persoonsgegevens wenden met het verzoek te bemiddelen of te adviseren in zijn geschil met de verwerkingsverantwoordelijke, dan wel gebruik maken van een geschillenbeslechtingsregeling als bedoeld in artikel 40, tweede lid, onderdeel k, van de verordening, op grond van een goedgekeurde gedragscode als bedoeld in artikel 40, vijfde lid, van de verordening. In dat geval kan het beroep in afwijking van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht nog worden ingesteld dan wel de procedure ingevolge artikel 35 nog aanhangig worden gemaakt nadat de belanghebbende van de Autoriteit persoonsgegevens bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd of ingevolge de geschillenbeslechtingsregeling, bericht heeft ontvangen dat de behandeling van de zaak is beëindigd, doch uiterlijk zes weken na dat tijdstip.

Voetnoten

1.Zaaknummer ARN 19/6597.
2.Dit volgt uit artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Zie bijvoorbeeld ABRvS, 4 augustus 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1743).
5.Zie ABRvS, 1 april 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:898), onder 12 tot en met 23.