ECLI:NL:RBGEL:2024:187

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
16 januari 2024
Zaaknummer
22_506 ea
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over Wob-verzoeken en misbruik van recht door de gemeente Montferland

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Montferland, meerdere verzoeken ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) aan de burgemeester van Montferland. De verzoeken betroffen onder andere informatie over presentaties en trainingen van de Nationale ombudsman, gedragsregels opgelegd aan inwoners, en beëindiging van correspondentie met inwoners. Eiser heeft tegen het uitblijven van beslissingen op deze verzoeken bezwaarschriften ingediend, die door de burgemeester en het college niet-ontvankelijk zijn verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, wat heeft geleid tot een rechtszaak bij de rechtbank Gelderland.

De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2023 behandeld. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester en het college de bezwaren tegen het niet tijdig nemen van beslissingen ten onrechte niet-ontvankelijk hadden verklaard, omdat artikel 15a van de Wob in dit geval van toepassing was. Dit artikel biedt de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen het niet tijdig beslissen, voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank vernietigde de besluiten van de burgemeester en het college en verklaarde de beroepen gegrond.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat het college ten onrechte had gesteld dat er sprake was van misbruik van recht. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken van eiser niet disproportioneel waren en dat er geen bewijs was dat eiser de Wob-verzoeken had ingediend met de intentie om proceskostenvergoedingen te verkrijgen. De rechtbank heeft het college opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 22/506, 22/4121, 23/4033 en 23/4049
uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: G. Heres Hoogerkamp),
en
de burgemeester van Montferland en het college van burgemeester en wethouders van Montferland
(gemachtigde: mr. M.J.W. Gorissen).
Inleiding
1. Eiser heeft op 10 november 2021 (verzoek 1) via het e-mailadres burgemeester@montferland.info aan de burgemeester met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht of medewerkers van de gemeente Montferland sinds 1 januari 2019 een presentatie, lezing, cursus, training, workshop of daarop gelijkende werkvorm van de Nationale ombudsman hebben bijgewoond over klachtbehandeling en/of daarmee samenhangende onderwerpen als conflicthantering en lastig (of complex) klaaggedrag, en zo ja, in kopie te doen toekomen alle materialen - Powerpoint-presentaties, hand-outs, voorbeelden, oefeningen, modelbrieven, enzovoorts - die in dit verband zijn uitgereikt.
1.1. Eiser heeft op 15 november 2021 (verzoek 2) via het e-mailadres burgemeester@montferland.info aan de burgemeester met een beroep op de Wob verzocht of de gemeente Montferland sinds 1 januari 2017 op enig moment eenzijdig een of meerdere gedragsregels heeft opgelegd aan dan wel anderszins het contact heeft beperkt met een al dan niet voormalige inwoner die een of meerdere klachten in de zin van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij de burgemeester had ingediend of op een andere manier zijn of haar onvrede had geuit over het functioneren van de gemeente Montferland en/of dat van een of meerdere aan de gemeente Montferland verbonden ambtsdragers en/of ambtenaren, en zo ja, hem in kopie te doen toekomen alle documenten die op deze gedragsregels en/of contactbeperking betrekking hebben.
1.2. Op 18 november 2021 (verzoek 3) heeft eiser via het e-mailadres burgemeester@montferland.info met een beroep op de Wob verzocht hem te laten weten of de gemeente Montferland sinds 1 januari 2017 op enig moment de correspondentie (inclusief e-mails en andere vormen van digitale communicatie) met een al dan niet voormalige inwoner, anders dan in de gevallen waarop het Wob-verzoek ziet dat eiser op 15 november 2021 aan de burgemeester heeft voorgelegd, in die zin heeft beëindigd of beperkt dat op enigerlei wijze is aangegeven dat in casu op verdere correspondentie niet meer of alleen nog met een ontvangstbevestiging dan wel alleen nog wanneer er aan een of meerdere voorwaarden zou zijn voldaan zou worden gereageerd, en zo ja, hem in kopie te doen toekomen alle documenten waarin een dergelijke beëindiging of beperking is neergelegd.
1.3. Op 19 november 2021 (verzoek 4) heeft eiser via het e-mailadres burgemeester@montferland.info met een beroep op de Wob verzocht hem te laten weten of medewerkers van de gemeente Montferland sinds 1 januari 2017 op enig moment in vergadering bijeen zijn geweest - online bijeenkomsten daarin inbegrepen - met een of meerdere medewerkers van de Nationale ombudsman, en zo ja, hem in kopie te doen toekomen de agenda’s en de verslagen van alle vergaderingen waarin naast meer algemene ontwikkelingen ook een of meerdere verzoeken in de zin van artikel 9:18, eerste lid, van de Awb - in de volksmond ook wel ‘klachten’ genoemd - inhoudelijk zijn besproken.
1.4. Tegen het uitblijven van beslissingen op de verzoeken 1 tot en met 3 heeft eiser op 22 december 2021 via het e-mailadres burgemeester@montferland.info drie afzonderlijke bezwaarschriften ingediend bij de burgemeester.
1.5. Bij besluit van 25 januari 2022 (besluit 1) hebben de burgemeester en het college de bezwaren van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
1.6. Tegen dit besluit heeft eiser op 27 januari 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 22/506.
1.7. Op 28/29 december 2021 hebben de burgemeester en het college beslist op de Wob-verzoeken 1 tot en met 4 en een brief met onderwerp ‘opschorten dienstverlening’ van 17 december 2019 deels openbaar gemaakt (besluit 2).
1.8. Tegen dit besluit heeft eiser op 31 januari 2022 bezwaar gemaakt bij de burgemeester.
1.9. Op 12 april 2022 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van
29 december 2021 niet-ontvankelijk verklaard (besluit 3).
1.10. Tegen dit besluit heeft eiser op 2 mei 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer 23/4049.
1.11. Op 11 maart 2022 (verzoek 5) heeft eiser via het e-mailadres burgemeester@montferland.info met een beroep op de Wob de burgemeester verzocht hem te laten weten of de burgemeester en of een ander lid van het college en/of een of meerdere medewerkers van de gemeente Montferland contact hebben (heeft) gehad met [naam] zelf over of anderszins naar aanleiding van een of meerdere van de Wob-verzoeken die de burgemeester van eiser in de maand november 2021 heeft ontvangen, en zo ja, hem in kopie te doen toekomen alle documenten die van deze contacten getuigen.
1.12. Tegen het uitblijven van een beslissing op verzoek 5 heeft eiser op 14 april 2022 bezwaar gemaakt bij de burgemeester.
1.13. Op 5 juli 2022 hebben de burgemeester en het college beslist op verzoek 5 en
e-mailverkeer tussen de gemeente Montferland en de Nationale ombudsman van 1 en 7 februari 2022 deels openbaar gemaakt (besluit 4). Ook hebben de burgemeester en het college het bezwaar van eiser van 14 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard (besluit 5).
1.14. Tegen besluit 4 heeft eiser op 4 augustus 2022 bezwaar gemaakt.
1.15. Op 11 augustus 2022 heeft het college dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard (besluit 6).
1.16. Tegen de besluiten 5 en 6 heeft eiser op 15 augustus 2022 beroep ingesteld. Het beroep tegen besluit 5 is geregistreerd onder zaaknummer 23/4033. Het beroep tegen besluit 6 is geregistreerd onder zaaknummer 22/4121.
1.17. Het college heeft in alle zaken op de beroepen gereageerd met een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift.
1.18. De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de burgemeester en het college, bijgestaan door [naam] en [naam] .
Beoordeling door de rechtbank

22.506

2. De burgemeester en het college hebben de bezwaren tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op verzoeken 1 tot en met 3 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het rechtsmiddel van bezwaar niet openstaat bij overschrijding van de beslistermijn.
2.1.
Eiser betoogt dat de burgemeester en het college daarmee voorbijgaan aan artikel 15a van de Wob waarin een specifieke regel is neergelegd voor gevallen waarin een beslissing op een verzoek in de zin van die wet niet tijdig is genomen. Deze regel houdt in dat degene aan wie in een dergelijk geval het recht is toegekend beroep bij de bestuursrechter in te stellen alvorens beroep in te stellen bezwaar kan maken. De door de burgemeester en het college gegeven motivering kan besluit 1 daarmee niet dragen, aldus eiser.
2.2.
Niet in geschil is dat in deze zaak de Wob van toepassing is.
Artikel 15a, eerste lid, van de Wob luidt : “In afwijking van artikel 7:1, eerste lid, onderdeel f, van de Awb kan degene aan wie het recht is toegekend beroep bij de bestuursrechter in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van deze wet, alvorens beroep in te stellen bezwaar maken.” Dit betekent dat de burgemeester en het college de bezwaren tegen het niet tijdig beslissen ten onrechte niet-ontvankelijk hebben verklaard. Het college heeft dit in het verweerschrift ook erkend. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Op grond van artikel 15a, derde lid, van de Wob in samenhang met artikel 6:20, derde lid, van de Awb hadden de bezwaren tegen het niet tijdig beslissen mede betrekking op het alsnog genomen besluit 2, aangezien dit besluit niet geheel aan de bezwaren van eiser tegemoet kwam. De burgemeester en het college hebben daarmee in besluit 1 niet volledig beslist op de bezwaarschriften van eiser. De rechtbank vernietigt besluit 1.
2.3.
Nu de burgemeester en het college op 29 december 2021 een beslissing hebben genomen op de verzoeken 1 tot en met 3, had eiser op dat moment in zoverre geen belang meer bij een beslissing op zijn bezwaren tegen het niet tijdig beslissen. De burgemeester en het college hoeven dan ook geen nieuw besluit te nemen.
2.4.
Eiser heeft in bezwaar verzocht om vergoeding van zijn kosten. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de vergoeding van kosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb achterwege dient te blijven omdat het uitblijven van een tijdig besluit een kennelijk gevolg is van de wijze van indiening van de verzoeken door eiser. Volgens het college is van belang dat op de website van de gemeente Montferland specifiek stond vermeld dat Wob-verzoeken per e-mail konden worden verzonden naar gemeente@montferland.info. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb was het dus mogelijk om via elektronische weg een Wob-verzoek in te dienen. Eiser heeft echter hiervan afgeweken door de Wob-verzoeken te mailen naar burgemeester@montferland.info . Volgens het college volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat iemand er dan niet vanuit mag gaan dat het Wob-verzoek op deze wijze ingediend had kunnen worden. Het college wijst op een uitspraak van de Afdeling van 6 februari 2019 [1] .
2.5.
Artikel 15a, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wob luidt: “De vergoeding van kosten op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb blijft achterwege, indien het niet tijdig nemen van een besluit kennelijk het gevolg is van de wijze van indiening van het verzoek.” De professionele gemachtigde van eiser heeft de Wob-verzoeken naar het
e-mailadres van de burgemeester gezonden en niet naar het op de website vermelde
e-mailadres. Hij mocht er dan ook niet van uitgaan dat hij de Wob-verzoeken op deze wijze kon indienen. Nu het niet tijdig nemen van een besluit het gevolg is van de onjuiste wijze van indiening van het verzoek, behoeven de burgemeester en het college de kosten voor de behandeling van de bezwaren niet aan eiser te vergoeden.

23.4049

3. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 van het Burgerlijk Wetboek. De diverse verzoeken en de wijze van indiening van de verzoeken dienen te worden aangemerkt als oneigenlijk gebruik van wetgeving en is niet gericht op het verkrijgen van een inhoudelijk antwoord. De verzoeken zijn daarmee niet in overeenstemming met de bedoeling van de wet. Er zijn meerdere verzoeken ingediend terwijl dat goed in één verzoek vervat had kunnen worden. Bovendien zijn bij elk verzoek meerdere stukken ingediend, hetgeen de overzichtelijkheid niet ten goede komt. Verder is het zeer ongebruikelijk dat de verzoeken zijn gericht aan het e-mailadres van de burgemeester. Ook bestaat de stichting ‘ [naam] ’ niet langer meer, maar worden de diverse verzoeken wel namens deze stichting ingediend. Ten slotte bleek tijdens de hoorzitting dat de gemachtigde van eiser de door het college gestuurde stukken (en door de gemachtigde van eiser opgevraagd) niet doorgenomen had. Gezien alle voornoemde omstandigheden acht het college het in dit geval zeer aannemelijk dat de diverse verzoeken en het bezwaarschrift enkel zijn gericht op het verdienen van geld door middel van inning van proceskosten.
Het college heeft in besluit 3 een aanvullende motivering opgenomen. Volgens het college heeft het geen presentaties en/of workshops gehad van de Nationale ombudsman in 2019 (dit e-mailbericht is reeds eerder aan eiser verstrekt). In 2019 is er enkel een kennismakingsgesprek geweest met de Nationale ombudsman in verband met een nieuwe collega in de gemeente Montferland. In dit kennismakingsgesprek zijn brochures (behoorlijkheidswijzer, beslissingswijzer, bezwaarwijzer) overgelegd die reeds openbaar zijn gemaakt op www.nationaleombudsman.nl. In juli 2021 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de Nationale ombudsman en een medewerker van de gemeente aangaande veelschrijvers/veelklagers. Op verzoek van de medewerker van de gemeente Montferland zijn toen door de Nationale ombudsman modelbrieven en een interne routekaart voor complex klaaggedrag verstrekt. Deze stukken zijn reeds aan eiser verstrekt voorafgaand aan de hoorzitting, aldus het college.
3.1.
Eiser betoogt dat het college heeft moeten erkennen dat het in besluit 2 ten onrechte het bestaan had ontkend van een aantal documenten waarvan eiser openbaarmaking had verzocht. Normaliter zou dat tot een gegrondverklaring van het bezwaar hebben geleid. Verder betoogt eiser uitvoerig dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat sprake is van misbruik van recht.
3.2.
Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 27 december 2018 [2] kan op grond van artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst. Ze bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn als rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw.
3.3.
Zoals de Afdeling verder heeft geoordeeld in de uitspraak van 27 december 2018, laat artikel 3, derde lid, van de Wob, op grond van welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen als deze bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek toch relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
3.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde beroep wegens misbruik van recht.
Hierbij wordt overwogen dat eiser in een viertal verzoeken per verzoek slechts om een beperkt aantal documenten heeft verzocht over één onderwerp. Dit aantal verzoeken kan niet als disproportioneel worden aangemerkt en vergt geen onevenredig grote inspanning van het college om op die verzoeken te reageren.
In het beroepschrift en op de zitting heeft de gemachtigde van eiser toegelicht dat de verzoeken 1 tot en met 4 deel uitmaken van een gedegen onderzoek dat in opdracht van eiser wordt uitgevoerd naar het functioneren van de Nationale ombudsman.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat de rechten en bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven. Van misbruik van recht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
3.5.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaren van eiser, op een onjuiste grondslag berust nu geen sprake is van misbruik van recht door het maken van bezwaar. De beroepsgrond slaagt en het beroep is gegrond. Besluit 3 moet worden vernietigd. De rechtbank zal bezien of zij zelf in de zaak kan voorzien.
3.6.
De rechtbank stelt vast dat het college in besluit 3 naar aanleiding van de bezwaargronden ook een aanvullende motivering van besluit 2 heeft opgenomen. De rechtbank stelt ook vast dat eiser in beroep niet naar voren heeft gebracht waarom deze aanvullende motivering niet juist dan wel onvolledig zou zijn. Gelet hierop zal de rechtbank het bezwaar van eiseres tegen besluit 2 ongegrond verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit 3.

23.4033

4. De burgemeester en het college hebben het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de Wet open overheid (Woo) niet voorziet in de mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen het niet tijdig besluiten zoals dat eerder wel het geval was onder de Wob.
4.1.
Eiser betoogt dat de burgemeester en het college uit het oog verliezen dat de vraag of het bezwaar kon worden ontvangen niet dient te worden beantwoord op basis van de datum waarop zij besluit 5 hebben genomen maar op basis van de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend. Nu de burgemeester en het college het bezwaarschrift op
14 april 2022 hebben ontvangen staat vast dat het bezwaar hen heeft bereikt voordat de Wob is komen te vervallen, op een moment dus waarop het wel degelijk ontvankelijk was. Zou de benadering waarvoor de burgemeester en het college hebben gekozen worden geaccepteerd dan heeft dit tot gevolg dat er een maandenlang vacuüm wordt gecreëerd waarin bestuursorganen de behandeling van een bezwaar ex artikel 15a van de Wob, naar believen voor zich uit hebben kunnen schuiven. De genoemde bepaling zou daarmee feitelijk al vele maanden voor de inwerkingtreding van de Woo zijn afgeschaft, iets wat door de wetgever geenszins is beoogd.
4.2.
Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaatsvindt. Als uitgangspunt daarbij geldt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dit wordt wel een “ex nunc” beoordeling genoemd. “Ex nunc” beoordelen in bezwaar houdt in dat het bestuursorgaan de heroverweging in beginsel moet laten plaatsvinden aan de hand van het op het moment van de beslissing op bezwaar geldende recht en feiten en omstandigheden. Op 1 mei 2022 is de Woo (Staatsblad 2021, 499), zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo (Staatsblad 2021, 500), in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt dus ook voor besluiten op bezwaar of besluiten die worden genomen na een bestuurlijke of judiciële lus. Het besluit op bezwaar dat in deze zaak ter beoordeling staat, is genomen op 5 juli 2022, dus na 1 mei 2022. Dat betekent dat in dit geding de Woo van toepassing is. Op grond van de Woo kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit uitsluitend beroep worden ingesteld. De Woo voorziet, anders dan de Wob, niet in de mogelijkheid een bezwaarschrift vanwege niet tijdig beslissen in te dienen. Nu het college gehouden is ex-nunc op het bezwaar te beslissen, heeft het college het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing op verzoek 5 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dit is nu eenmaal de consequentie van de onmiddellijke inwerkingtreding van de Woo. Het college hoeft de kosten in bezwaar niet te vergoeden.
4.3.
Het beroep tegen besluit 5 is ongegrond. Eiser krijgt daarom in deze zaak geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

22.4121

5. Het college heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van misbruik van recht. Volgens het college hebben eiser en zijn gemachtigde, al dan niet in verenigingsverband, in een samenwerking een project opgezet waarbij zij meerdere eensluidende Wob-verzoeken bij een groot aantal gemeenten hebben ingediend met de vooropgezette bedoeling om met procedures over die verzoeken zo veel mogelijk proceskostenvergoedingen te verkrijgen.
5.1.
Eiser betoogt dat ten onrechte door het college wordt gesteld, dat hij samen met zijn toenmalige rechtsbijstandverlener Wob-verzoeken heeft ingediend met de vooropgezette bedoeling om met procedures over die verzoeken zo veel mogelijk proceskostenvergoedingen te verkrijgen. Eiser is van mening dat hiervoor geen onderbouwing is gegeven door het college en verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2015 [3] .
5.2.
De rechtbank verwijst voor het toetsingskader naar de overwegingen 3.2 en 3.3 in de zaak 23/4049.
5.3.
Er is geen aanleiding om eiser niet-ontvankelijk te verklaren in beroep wegens misbruik van recht. Eiser heeft in één verzoek slechts om een beperkt aantal documenten verzocht over één onderwerp. Het vergt niet een onevenredig grote inspanning van het college om op dat verzoek te reageren. Dat eiser bij zes andere gemeenten vergelijkbare Wob-verzoeken heeft ingediend, betekent evenmin dat sprake is van misbruik van recht. In het beroepschrift is toegelicht dat de gemeente Montferland indertijd betrokken is geraakt in een onderzoek dat in opdracht van eiser wordt uitgevoerd naar het functioneren van de Nationale ombudsman. De reden daarvoor was dat de gemeente Montferland tezamen met een zestal andere gemeenten wordt genoemd in het jaarverslag van de ombudsman over 2019 als afnemer van een door die organisatie verzorgde presentatie of workshop. Eiser heeft indertijd eerst de Nationale ombudsman zelf benaderd om meer informatie over de inhoud van de presentatie of workshop te verkrijgen. Deze weigerde echter om die informatie te verschaffen waardoor eiser zich genoodzaakt zag om de betreffende informatie dan maar bij de betrokken gemeenten zelf te achterhalen. Gelet op deze toelichting is de rechtbank van oordeel dat hieruit niet blijkt dat de rechten en bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij zijn gegeven. Van misbruik van recht is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
5.4.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit, strekkende tot niet-ontvankelijk verklaring van de bezwaren van eiser op een onjuiste grondslag berust nu geen sprake is van misbruik van recht door het instellen van bezwaar. De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond. Besluit 6 moet worden vernietigd. Het college moet opnieuw beslissen op het door eiser gemaakte bezwaar met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal daarvoor een termijn stellen. Het college moet bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar beslissen over de vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten.
Proceskosten en griffierecht
6. Het college moet in de zaken 22/506, 23/4049 en 22/4121 de proceskosten voor de behandeling van de beroepen vergoeden. Omdat deze zaken op één zitting zijn behandeld, ziet de rechtbank aanleiding om voor het deelnemen aan de zitting € 875 en voor het indienen van de drie beroepschriften € 2.625 toe te kennen. Verder moet het college in de zaken 22/506, 23/4049 en 22/4121 het griffierecht aan eiser vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep in zaak 22/506 gegrond;
 vernietigt besluit 1;
 verklaart het beroep in zaak 23/4049 gegrond;
 vernietigt besluit 3;
 verklaart het bezwaar tegen besluit 2 ongegrond en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van besluit 3;
 verklaart het beroep in zaak 23/4033 ongegrond;
 verklaart het beroep in zaak 22/4121 gegrond;
 vernietigt besluit 6;
 draagt in zaak 22/4121 het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat het college in de zaken 22/506, 23/4049 en 22/4121 het griffierecht van driemaal € 184 (totaal € 552) aan eiser moet vergoeden;
 veroordeelt het college in de zaken 22/506, 23/4049 en 22/4121 tot betaling van in totaal € 3.500 proceskosten in beroep aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Rosmalen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.