[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) liep op 2 september 2023 met zijn vriend [slachtoffer 1] vanuit café Vrijdag naar de stad in Arnhem. Ter hoogte van Musis was een ruzie gaande. [slachtoffer 2] sprong ertussen. Vervolgens kreeg hij klappen en stopt zijn herinnering aan het voorval.
In de nacht van 2 september 2023 was er een camera van cameratoezicht gericht op het fietspad dat de Velperbinnensingel in Arnhem verbindt met de Steenstraat. Op de beelden die met deze camera zijn opgenomen tussen 2.14:17 uur en 2.21:35 uur (hierna: de camerabeelden) is te zien dat een groep van zeven mannen onderling wat duwt en trekt. Even later slaan en schoppen leden van deze groep twee mannen die eerder niet bij de groep hoorden. De camerabeelden zijn door de politie veilig gesteld ten behoeve van het onderzoek.
De politie heeft onderzoek gedaan naar de personen die op de camerabeelden te zien zijn. Deze personen zijn genummerd met de nummers 1 tot en met 10. De volgende personen zijn herkend:
- Persoon 1 is herkend als [persoon 1] ;
- Persoon 2 is herkend als [persoon 2] ;
- Persoon 3 is herkend als [persoon 3] ;
- Persoon 6 is herkend als [persoon 4] ;
- Persoon 7 is herkend als [verdachte] ;
- Persoon 8 is herkend als [persoon 5] ;
- Persoon 9 is herkend als [slachtoffer 1] ;
- Persoon 10 is herkend als [slachtoffer 2] .
Op een later moment heeft de politie persoon 5 herkend als [persoon 6] .
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een zware mishandeling van [slachtoffer 2] , nu verdachte met kracht met geschoeide voet [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd heeft getrapt terwijl hij op de grond lag en het geweld in vereniging met anderen werd uitgevoerd. Van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] dient verdachte naar het standpunt van de officier van justitie te worden vrijgesproken. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde ten aanzien van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] bewezen kan worden, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid, nu onduidelijk is door welke verdachte het letsel is toegebracht. Specifiek met betrekking tot [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat het door verdachte jegens hem gepleegde geweld zich heeft geconcentreerd op het lichaam in plaats van op het hoofd, waar het letsel zich voornamelijk bevindt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken met betrekking tot beide slachtoffers. In de eerste plaats heeft verdachte geen opzet gehad op het doden van een persoon. In de tweede plaats heeft verdachte één trap op het hoofd van [slachtoffer 2] gegeven. Deze trap van verdachte werd niet met een harde beweging gemaakt, zodat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood (of zwaar lichamelijk letsel) bij [slachtoffer 2] . Verder heeft verdachte een schoppende beweging richting [slachtoffer 1] gemaakt, maar hij heeft [slachtoffer 1] kennelijk niet geraakt. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van beide slachtoffers, omdat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is. Evenmin kan opzet op zware mishandeling worden bewezen, zodat ook voor het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal eerst per verdachte, in de volgorde van de nummering van de politie, vaststellen welke gedragingen door deze specifieke verdachte zijn verricht. Vervolgens zal de rechtbank in de volgorde van de tenlastelegging ingaan op de vraag of en zo ja, in hoeverre de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Verdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 1] [slachtoffer 1] op de grond duwde en zelf ook op de grond belandde. Op enig moment wist [persoon 1] op te staan. Vervolgens gaf hij met zijn linkerknie een knietje rond het buikgedeelte van [slachtoffer 1] .
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 1] grijs/witte schoenen.
Verdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 2] een trap gaf op de rug van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf hij met kracht met zijn linkerbeen een schop tegen het gezicht van [slachtoffer 2] . Hierna duwde [persoon 2] [slachtoffer 2] naar de grond, waarna hij achter elkaar vijf vuistslagen gaf op het gezicht van [slachtoffer 2] . Vervolgens gaf [persoon 2] twee trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] , gevolgd door nog een schop tegen het hoofd, een trap en een vuistslag. Daarna liep [persoon 2] naar [slachtoffer 1] en gaf hem drie slagen aan zijn rechterzijkant, gevolgd door een schop met zijn rechtervoet aan de linkerzijkant van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf [persoon 2] nog twee schoppen en een trap tegen de rug van [slachtoffer 1] .
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 2] witte sneakers.
Verdachte [persoon 3] (hierna: [persoon 3] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [slachtoffer 1] in worsteling was met de persoon met volgnummer 1 (de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ) en op de grond lag. [persoon 3] haalde met zijn rechterbeen uit naar [slachtoffer 1] en raakte hem op zijn linkerbil. Vervolgens plaatste [persoon 3] met kracht nog een trap op de linkerbil van [slachtoffer 1] . Hierna wist [slachtoffer 1] op te staan. Op dat moment trekt [persoon 3] aan [slachtoffer 1] .
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 3] [slachtoffer 1] achterover trekt op het moment dat [slachtoffer 1] probeert overeind te komen, nadat [persoon 3] [slachtoffer 1] twee keer tegen zijn linkerbil heeft getrapt.
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 3] zwarte schoenen.
Verdachte [persoon 6] (hierna: [persoon 6] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 6] achter [slachtoffer 2] aan rende. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag en in gevecht was met meerdere personen, ging [slachtoffer 2] hem mogelijk helpen. Op dat moment gaf [persoon 6] [slachtoffer 2] met zijn rechterhand met kracht een duw in het gezicht, waardoor [slachtoffer 2] over het been van [slachtoffer 1] struikelde en ten val kwam. [persoon 6] rende naar [slachtoffer 2] toe en begon hem meteen stompen met snelheid toe te dienen ter hoogte van zijn hoofd. [persoon 6] bleef met zijn beide vuisten met snelheid zwaaien op het hoofd van [slachtoffer 2] , wat de indruk gaf dat de stompen met kracht werden gegeven. Hierna gaf [persoon 6] met snelheid een trap op het hoofd van [slachtoffer 2] . [persoon 6] bleef [slachtoffer 2] stompen ter hoogte van de zijkant van het lichaam toedienen, gevolgd door een trap met snelheid tegen het hoofd. Kort hierna liep [persoon 6] weg van [slachtoffer 2] en benaderde hij [slachtoffer 1] . Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en anderen hem sloegen en schopten, gaf [persoon 6] een snelle trap op het hoofd van [slachtoffer 1] . [persoon 6] ging vervolgens in een andere positie staan en gaf [slachtoffer 1] wederom een snelle trap op het hoofd, waarna hij met snelheid stompen en vuistslagen op het hoofd van [slachtoffer 1] bleef toedienen. Toen [slachtoffer 2] vervolgens probeerde [slachtoffer 1] te helpen, liep [persoon 6] naar hem toe en zwaaide met snelheid met zijn vuist twee keer richting het gezicht van [slachtoffer 2] . De eerste zwaai was mis, maar de tweede raakte het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] viel vervolgens op de grond en bleef stil liggen.
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 6] sneakers met een witte zool.
Verdachte [persoon 4] (hierna: [persoon 4] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 4] probeerde [slachtoffer 1] los te krijgen van [persoon 1] toen zij samen op de grond lagen. Doordat [slachtoffer 2] probeerde de andere personen van [slachtoffer 1] af te krijgen, kwam [persoon 4] ten val bovenop [slachtoffer 1] . Nadat [persoon 4] was opgestaan, trok hij aan de jas van [slachtoffer 1] . Hij probeerde [slachtoffer 1] weg te duwen van [persoon 1] . Nadat dit gelukt was, hield hij [persoon 1] in bedwang en voorkwam hij dat [persoon 1] [slachtoffer 1] een schop kon geven. Daarna probeerde [persoon 4] verschillende personen weg te duwen bij [slachtoffer 1] .
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [verdachte] op enig moment naast [slachtoffer 2] was gaan staan. Hij trok zijn rechterknie op en strekte met enige snelheid zijn been uit naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Hij raakte het hoofd van [slachtoffer 2] ook. Hierna liep [verdachte] naar [slachtoffer 1] . Hij tilde zijn rechterknie op en maakte een snelle beweging neerwaarts. Deze beweging leek op een schop, maar op de camerabeelden is niet te zien of [verdachte] iets raakte. Vervolgens liep [verdachte] weer naar [slachtoffer 2] . Met zijn voet gaf hij een lichte duw tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] , die ten gevolge daarvan op zijn rechterzij terecht kwam. Hierna liep [verdachte] weer naar [slachtoffer 1] . Hij leek een schoppende beweging te maken richting het hoofd van [slachtoffer 1] .
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat de trap van [verdachte] in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] een neerwaartse trap met enige kracht is. Op dat moment zit [slachtoffer 2] op zijn handen en knieën op de grond. Zijn hoofd hangt in de lucht, op ruime afstand van de grond. De voet van [verdachte] schampt het achterhoofd van [slachtoffer 2] . Nadat [verdachte] naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank hem niet één, maar twee trappende bewegingen maken in de richting van de plek waar [slachtoffer 1] dan op de grond lijkt te liggen. Niet te zien is of [verdachte] [slachtoffer 1] ook raakt. Nadat [verdachte] [slachtoffer 2] , die op de grond lag, met zijn voet een duw tegen de linkerheup heeft gegeven en hij weer naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank dat hij met enige kracht een trappende beweging maakt in de richting van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet niet waar de trap [slachtoffer 1] precies raakt, maar – anders dan de politie – wel dat deze trap [slachtoffer 1] raakt, ergens op zijn bovenlichaam, dichtbij het hoofd c.q. de schouders. Hierna distantieert [verdachte] zich van het geweld en probeert hij [slachtoffer 2] – die inmiddels overeind is gekomen – weg te trekken van de groep die geweld op [slachtoffer 1] toepast.
Ten tijde van het geweld droeg [verdachte] zwarte sneakers.
Verdachte [persoon 5] (hierna: [persoon 5] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 5] met kracht een trap met zijn rechterbeen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gaf, die op dat moment op de grond lag. Vervolgens gaf [persoon 5] ook voor een tweede en derde keer met kracht een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Op enig moment wist [slachtoffer 1] op te staan terwijl de jongens hem bleven duwen, trekken en slaan en verdween hij, al worstelend, uit beeld. [persoon 5] liep daarop in de richting van [slachtoffer 1] . Het lijkt erop dat [slachtoffer 1] vervolgens wederom op de grond viel en dat de jongens hem bleven slaan. [persoon 5] trok [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas, terwijl anderen hem bleven slaan. Hierna trapte Mebrahton vier keer achter elkaar met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , om vervolgens met beide voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] te gaan staan. Daarna deelde [persoon 5] meerdere stompen uit op het hoofd van [slachtoffer 1] , die nog altijd op de grond lag. Vervolgens duwde [persoon 5] de andere jongens weg bij [slachtoffer 1] , waarna hij wederom met kracht een trap op het hoofd van [slachtoffer 1] gaf.
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 5] met twee voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] is gaan staan, zich afzet en van het hoofd afspringt en vervolgens nog twee keer met kracht op het hoofd van [slachtoffer 1] trapt, nog voordat hij – zoals de politie heeft beschreven – meerdere stompen op het hoofd van [slachtoffer 1] geeft. Ook trekt hij opnieuw aan de kleding van [slachtoffer 1] voordat hij de beschreven stompen geeft. Verder geeft hij, nadat hij de andere jongens heeft weggeduwd, niet één, maar twee trappen op het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte droeg schoenen ten tijde van de beschreven gedragingen.
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] met enige kracht met geschoeide voet een neerwaartse trap heeft gegeven tegen het achterhoofd van [slachtoffer 2] . Verder heeft hij met zijn voet een duw gegeven tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft [verdachte] meerdere trappende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] . Bij twee bewegingen is onduidelijk of hij [slachtoffer 1] ook heeft geraakt, maar bij de derde beweging kan de rechtbank wel vaststellen dat hij [slachtoffer 1] ergens op zijn bovenlichaam heeft geraakt. Het trekken aan het lichaam van [slachtoffer 2] ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet als een gewelddadige handeling. Op dat moment probeerde [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank juist te voorkomen dat [slachtoffer 2] opnieuw in de vechtpartij zou belanden.
Ten aanzien van feit 1
Nu op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] [slachtoffer 1] tegen zijn gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt, zoals onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, en evenmin kan worden bewezen dat ten aanzien van deze ten laste gelegde feiten sprake is van medeplegen, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal [verdachte] hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt dat [verdachte] hem wel één keer met geschoeide voet met enige kracht tegen zijn (achter)hoofd heeft getrapt, zoals onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze trap niet met zodanige kracht en onder zodanige omstandigheden is gegeven dat hierdoor een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] is ontstaan. De rechtbank weegt hierbij mee dat sprake is van een neerwaartse trap op het achterhoofd, terwijl het hoofd van [slachtoffer 2] niet dichtbij de grond was, en dat de trap van [verdachte] bovendien het hoofd van [slachtoffer 2] enkel schampte. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of [verdachte] zich – gelet op de hiervoor vastgestelde gedragingen – schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling (in vereniging) van [slachtoffer 2] , zoals door de officier van justitie is gesteld. Hoewel [slachtoffer 2] ernstig letsel heeft opgelopen, moet de rechtbank deze vraag ontkennend beantwoorden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] zoals omschreven in het rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek’ van het NFI van 29 december 2023, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank heeft daarbij onder meer acht geslagen op de aard van het letsel, de aard van het medisch ingrijpen en de geschatte duur van de genezing. Uit de overige bewijsmiddelen die medische informatie bevatten, waaronder de geneeskundige verklaring van de huisarts, waarin wordt gesproken over een geschatte genezingsduur van twee weken, blijkt ook niet dat dit anders is. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank toe aan een bespreking van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (in vereniging) van [slachtoffer 2] .
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de trap die [verdachte] tegen het achterhoofd van [slachtoffer 2] heeft gegeven geen aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Nu het hoofd van [slachtoffer 2] niet dichtbij de grond was, verdachte niet met veel kracht trapte en verdachte bovendien het achterhoofd van [slachtoffer 2] enkel schampte, en dus niet vol raakte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is verder, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte niet in vereniging met anderen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft getrapt. Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 2] en [persoon 6] samen geweld aan het uitoefenen zijn op het hoofd van [slachtoffer 2] , nog voordat [verdachte] erbij komt staan. [verdachte] deelt, nadat hij erbij is komen te staan een trap uit en distantieert zich vervolgens direct van de situatie door in de richting van [slachtoffer 1] te lopen. Als [verdachte] vervolgens weer terugloopt naar [slachtoffer 2] , zijn [persoon 2] en [persoon 6] nog steeds geweld op hem aan het toepassen. [verdachte] geeft dan met zijn voet een duw tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] en loopt vervolgens meteen weer weg, richting [slachtoffer 1] . Doordat [verdachte] slechts twee keer kortstondig een gewelddadige handeling verricht in de richting van [slachtoffer 2] , en hij verder niet samen lijkt te werken met [persoon 2] en [persoon 6] , is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de andere verdachten bij het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] .
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet sprake zijn van het in vereniging plegen van geweld. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is in het geval van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijke geweld. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Die bijdrage behoeft overigens niet van gewelddadige aard te zijn.
Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van geweldshandelingen van verschillende verdachten die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht en die kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht. Hieraan hebben de hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zich te mengen in het geweld dat tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] plaatsvond en door ook zelf geweld toe te passen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld welke handelingen [verdachte] in dit verband heeft verricht waaruit zijn significante en wezenlijke bijdrage blijkt. Verdachte heeft zowel jegens [slachtoffer 2] als jegens [slachtoffer 1] geweldshandelingen verricht die een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld opleveren. Geen van de verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , heeft de-escalerend opgetreden of zich van het geweld gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Alle hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank niet kan vaststellen door welke specifieke verdachte het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel is toegebracht, zal zij [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Immers, volgens de Hoge Raad hebben de strafverzwarende omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 141 Sr uitsluitend betrekking op de dader ten aanzien van wie kan worden vastgesteld dat deze het gevolg heeft veroorzaakt.