ECLI:NL:RBGEL:2024:1535

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
05-221267-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in vereniging met zware mishandeling en poging tot doodslag

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig voorval op 2 september 2023 in Arnhem. De verdachte werd beschuldigd van openlijke geweldpleging in vereniging en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging tegen twee slachtoffers, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte weliswaar geweld had gebruikt, maar dat dit niet onder zodanige omstandigheden was dat het als poging tot doodslag of zware mishandeling kon worden gekwalificeerd. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 160 dagen, waarvan 22 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de slachtoffers. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact ervan op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/221267-23
Datum uitspraak : 31 januari 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. D. Coskun, advocaat in Duiven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
8 november 2023 en 17 januari 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op de grond lag(en), (met geschoeide voet) (met kracht) meermalen, althans éénmaal tegen het gezicht, althans tegen/op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aan [slachtoffer 1] een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen en/of aan [slachtoffer 2] een zware hersenschudding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2]
terwijl ze op de grond lag(en), meermalen, althans éénmaal (met geschoeide voet) (met kracht) op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag(en), (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , heeft geschopt en/of getrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem, openlijk, te weten op het fietspad gelegen aan de Velperbinnensingel, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen (een) perso(o)n(en), te weten
[slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door éénmaal of meermalen,
- op/tegen het lichaam te duwen en/of aan het lichaam trekken en/of
- op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) op/tegen het (achter)hoofd te slaan en/of
- in de zij, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan, en/of
- tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
- op/tegen het lichaam te duwen en/of te trappen en/of te schoppen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen ( [slachtoffer 1] ) en/of een zware hersenschudding( [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) liep op zaterdag 2 september 2023 rond 2.15 uur samen met zijn vriend [slachtoffer 2] vanaf de Steenstraat richting het centrum van Arnhem. Zij liepen langs een groep mensen die ruzie hadden. Opeens werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit het niets aangevallen. [slachtoffer 2] kreeg meerdere klappen en [slachtoffer 1] wilde ertussen springen en voelde dat hij toen ook klappen kreeg over zijn gehele lichaam. [2]
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) liep op 2 september 2023 met zijn vriend [slachtoffer 1] vanuit café Vrijdag naar de stad in Arnhem. Ter hoogte van Musis was een ruzie gaande. [slachtoffer 2] sprong ertussen. Vervolgens kreeg hij klappen en stopt zijn herinnering aan het voorval. [3]
In de nacht van 2 september 2023 was er een camera van cameratoezicht gericht op het fietspad dat de Velperbinnensingel in Arnhem verbindt met de Steenstraat. Op de beelden die met deze camera zijn opgenomen tussen 2.14:17 uur en 2.21:35 uur (hierna: de camerabeelden) is te zien dat een groep van zeven mannen onderling wat duwt en trekt. Even later slaan en schoppen leden van deze groep twee mannen die eerder niet bij de groep hoorden. De camerabeelden zijn door de politie veilig gesteld ten behoeve van het onderzoek. [4]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de personen die op de camerabeelden te zien zijn. Deze personen zijn genummerd met de nummers 1 tot en met 10. De volgende personen zijn herkend:
  • Persoon 1 is herkend als [persoon 1] ;
  • Persoon 2 is herkend als [persoon 2] ;
  • Persoon 3 is herkend als [persoon 3] ;
  • Persoon 6 is herkend als [persoon 4] ;
  • Persoon 7 is herkend als [verdachte] ;
  • Persoon 8 is herkend als [persoon 5] ;
  • Persoon 9 is herkend als [slachtoffer 1] ;
  • Persoon 10 is herkend als [slachtoffer 2] .
Op een later moment heeft de politie persoon 5 herkend als [persoon 6] . [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplegen van een zware mishandeling van [slachtoffer 2] , nu verdachte met kracht met geschoeide voet [slachtoffer 2] tegen zijn hoofd heeft getrapt terwijl hij op de grond lag en het geweld in vereniging met anderen werd uitgevoerd. Van het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] dient verdachte naar het standpunt van de officier van justitie te worden vrijgesproken. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde ten aanzien van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] bewezen kan worden, met uitzondering van de strafverzwarende omstandigheid, nu onduidelijk is door welke verdachte het letsel is toegebracht. Specifiek met betrekking tot [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie aangevoerd dat het door verdachte jegens hem gepleegde geweld zich heeft geconcentreerd op het lichaam in plaats van op het hoofd, waar het letsel zich voornamelijk bevindt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken met betrekking tot beide slachtoffers. In de eerste plaats heeft verdachte geen opzet gehad op het doden van een persoon. In de tweede plaats heeft verdachte één trap op het hoofd van [slachtoffer 2] gegeven. Deze trap van verdachte werd niet met een harde beweging gemaakt, zodat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op de dood (of zwaar lichamelijk letsel) bij [slachtoffer 2] . Verder heeft verdachte een schoppende beweging richting [slachtoffer 1] gemaakt, maar hij heeft [slachtoffer 1] kennelijk niet geraakt. Verdachte dient ook te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van beide slachtoffers, omdat van zwaar lichamelijk letsel geen sprake is. Evenmin kan opzet op zware mishandeling worden bewezen, zodat ook voor het meer subsidiair ten laste gelegde vrijspraak dient te volgen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal eerst per verdachte, in de volgorde van de nummering van de politie, vaststellen welke gedragingen door deze specifieke verdachte zijn verricht. Vervolgens zal de rechtbank in de volgorde van de tenlastelegging ingaan op de vraag of en zo ja, in hoeverre de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Verdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 1] [slachtoffer 1] op de grond duwde en zelf ook op de grond belandde. Op enig moment wist [persoon 1] op te staan. Vervolgens gaf hij met zijn linkerknie een knietje rond het buikgedeelte van [slachtoffer 1] . [7]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 1] grijs/witte schoenen. [8]
Verdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 2] een trap gaf op de rug van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf hij met kracht met zijn linkerbeen een schop tegen het gezicht van [slachtoffer 2] . Hierna duwde [persoon 2] [slachtoffer 2] naar de grond, waarna hij achter elkaar vijf vuistslagen gaf op het gezicht van [slachtoffer 2] . Vervolgens gaf [persoon 2] twee trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] , gevolgd door nog een schop tegen het hoofd, een trap en een vuistslag. Daarna liep [persoon 2] naar [slachtoffer 1] en gaf hem drie slagen aan zijn rechterzijkant, gevolgd door een schop met zijn rechtervoet aan de linkerzijkant van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf [persoon 2] nog twee schoppen en een trap tegen de rug van [slachtoffer 1] . [9]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 2] witte sneakers. [10]
Verdachte [persoon 3] (hierna: [persoon 3] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [slachtoffer 1] in worsteling was met de persoon met volgnummer 1 (de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ) en op de grond lag. [persoon 3] haalde met zijn rechterbeen uit naar [slachtoffer 1] en raakte hem op zijn linkerbil. Vervolgens plaatste [persoon 3] met kracht nog een trap op de linkerbil van [slachtoffer 1] . Hierna wist [slachtoffer 1] op te staan. Op dat moment trekt [persoon 3] aan [slachtoffer 1] . [11]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 3] [slachtoffer 1] achterover trekt op het moment dat [slachtoffer 1] probeert overeind te komen, nadat [persoon 3] [slachtoffer 1] twee keer tegen zijn linkerbil heeft getrapt. [12]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 3] zwarte schoenen. [13]
Verdachte [persoon 6] (hierna: [persoon 6] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 6] achter [slachtoffer 2] aan rende. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag en in gevecht was met meerdere personen, ging [slachtoffer 2] hem mogelijk helpen. Op dat moment gaf [persoon 6] [slachtoffer 2] met zijn rechterhand met kracht een duw in het gezicht, waardoor [slachtoffer 2] over het been van [slachtoffer 1] struikelde en ten val kwam. [persoon 6] rende naar [slachtoffer 2] toe en begon hem meteen stompen met snelheid toe te dienen ter hoogte van zijn hoofd. [persoon 6] bleef met zijn beide vuisten met snelheid zwaaien op het hoofd van [slachtoffer 2] , wat de indruk gaf dat de stompen met kracht werden gegeven. Hierna gaf [persoon 6] met snelheid een trap op het hoofd van [slachtoffer 2] . [persoon 6] bleef [slachtoffer 2] stompen ter hoogte van de zijkant van het lichaam toedienen, gevolgd door een trap met snelheid tegen het hoofd. Kort hierna liep [persoon 6] weg van [slachtoffer 2] en benaderde hij [slachtoffer 1] . Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en anderen hem sloegen en schopten, gaf [persoon 6] een snelle trap op het hoofd van [slachtoffer 1] . [persoon 6] ging vervolgens in een andere positie staan en gaf [slachtoffer 1] wederom een snelle trap op het hoofd, waarna hij met snelheid stompen en vuistslagen op het hoofd van [slachtoffer 1] bleef toedienen. Toen [slachtoffer 2] vervolgens probeerde [slachtoffer 1] te helpen, liep [persoon 6] naar hem toe en zwaaide met snelheid met zijn vuist twee keer richting het gezicht van [slachtoffer 2] . De eerste zwaai was mis, maar de tweede raakte het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] viel vervolgens op de grond en bleef stil liggen. [14]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 6] sneakers met een witte zool. [15]
Verdachte [persoon 4] (hierna: [persoon 4] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 4] probeerde [slachtoffer 1] los te krijgen van [persoon 1] toen zij samen op de grond lagen. Doordat [slachtoffer 2] probeerde de andere personen van [slachtoffer 1] af te krijgen, kwam [persoon 4] ten val bovenop [slachtoffer 1] . Nadat [persoon 4] was opgestaan, trok hij aan de jas van [slachtoffer 1] . Hij probeerde [slachtoffer 1] weg te duwen van [persoon 1] . Nadat dit gelukt was, hield hij [persoon 1] in bedwang en voorkwam hij dat [persoon 1] [slachtoffer 1] een schop kon geven. Daarna probeerde [persoon 4] verschillende personen weg te duwen bij [slachtoffer 1] .
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [verdachte] op enig moment naast [slachtoffer 2] was gaan staan. Hij trok zijn rechterknie op en strekte met enige snelheid zijn been uit naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Hij raakte het hoofd van [slachtoffer 2] ook. Hierna liep [verdachte] naar [slachtoffer 1] . Hij tilde zijn rechterknie op en maakte een snelle beweging neerwaarts. Deze beweging leek op een schop, maar op de camerabeelden is niet te zien of [verdachte] iets raakte. Vervolgens liep [verdachte] weer naar [slachtoffer 2] . Met zijn voet gaf hij een lichte duw tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] , die ten gevolge daarvan op zijn rechterzij terecht kwam. Hierna liep [verdachte] weer naar [slachtoffer 1] . Hij leek een schoppende beweging te maken richting het hoofd van [slachtoffer 1] . [16]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat de trap van [verdachte] in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] een neerwaartse trap met enige kracht is. Op dat moment zit [slachtoffer 2] op zijn handen en knieën op de grond. Zijn hoofd hangt in de lucht, op ruime afstand van de grond. De voet van [verdachte] schampt het achterhoofd van [slachtoffer 2] . Nadat [verdachte] naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank hem niet één, maar twee trappende bewegingen maken in de richting van de plek waar [slachtoffer 1] dan op de grond lijkt te liggen. Niet te zien is of [verdachte] [slachtoffer 1] ook raakt. Nadat [verdachte] [slachtoffer 2] , die op de grond lag, met zijn voet een duw tegen de linkerheup heeft gegeven en hij weer naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank dat hij met enige kracht een trappende beweging maakt in de richting van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet niet waar de trap [slachtoffer 1] precies raakt, maar – anders dan de politie – wel dat deze trap [slachtoffer 1] raakt, ergens op zijn bovenlichaam, dichtbij het hoofd c.q. de schouders. Hierna distantieert [verdachte] zich van het geweld en probeert hij [slachtoffer 2] – die inmiddels overeind is gekomen – weg te trekken van de groep die geweld op [slachtoffer 1] toepast. [17]
Ten tijde van het geweld droeg [verdachte] zwarte sneakers. [18]
Verdachte [persoon 5] (hierna: [persoon 5] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 5] met kracht een trap met zijn rechterbeen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gaf, die op dat moment op de grond lag. Vervolgens gaf [persoon 5] ook voor een tweede en derde keer met kracht een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Op enig moment wist [slachtoffer 1] op te staan terwijl de jongens hem bleven duwen, trekken en slaan en verdween hij, al worstelend, uit beeld. [persoon 5] liep daarop in de richting van [slachtoffer 1] . Het lijkt erop dat [slachtoffer 1] vervolgens wederom op de grond viel en dat de jongens hem bleven slaan. [persoon 5] trok [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas, terwijl anderen hem bleven slaan. Hierna trapte Mebrahton vier keer achter elkaar met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , om vervolgens met beide voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] te gaan staan. Daarna deelde [persoon 5] meerdere stompen uit op het hoofd van [slachtoffer 1] , die nog altijd op de grond lag. Vervolgens duwde [persoon 5] de andere jongens weg bij [slachtoffer 1] , waarna hij wederom met kracht een trap op het hoofd van [slachtoffer 1] gaf. [19]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 5] met twee voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] is gaan staan, zich afzet en van het hoofd afspringt en vervolgens nog twee keer met kracht op het hoofd van [slachtoffer 1] trapt, nog voordat hij – zoals de politie heeft beschreven – meerdere stompen op het hoofd van [slachtoffer 1] geeft. Ook trekt hij opnieuw aan de kleding van [slachtoffer 1] voordat hij de beschreven stompen geeft. Verder geeft hij, nadat hij de andere jongens heeft weggeduwd, niet één, maar twee trappen op het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte droeg schoenen ten tijde van de beschreven gedragingen. [20]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] met enige kracht met geschoeide voet een neerwaartse trap heeft gegeven tegen het achterhoofd van [slachtoffer 2] . Verder heeft hij met zijn voet een duw gegeven tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] . Daarnaast heeft [verdachte] meerdere trappende bewegingen gemaakt in de richting van [slachtoffer 1] . Bij twee bewegingen is onduidelijk of hij [slachtoffer 1] ook heeft geraakt, maar bij de derde beweging kan de rechtbank wel vaststellen dat hij [slachtoffer 1] ergens op zijn bovenlichaam heeft geraakt. Het trekken aan het lichaam van [slachtoffer 2] ziet de rechtbank – anders dan de officier van justitie – niet als een gewelddadige handeling. Op dat moment probeerde [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank juist te voorkomen dat [slachtoffer 2] opnieuw in de vechtpartij zou belanden.
Ten aanzien van feit 1
Nu op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] [slachtoffer 1] tegen zijn gezicht/hoofd heeft geschopt/getrapt, zoals onder feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd, en evenmin kan worden bewezen dat ten aanzien van deze ten laste gelegde feiten sprake is van medeplegen, is de rechtbank – met de officier van justitie en de verdediging – van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 1] niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal [verdachte] hiervan dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van [slachtoffer 2] geldt dat [verdachte] hem wel één keer met geschoeide voet met enige kracht tegen zijn (achter)hoofd heeft getrapt, zoals onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste is gelegd. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze trap niet met zodanige kracht en onder zodanige omstandigheden is gegeven dat hierdoor een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 2] is ontstaan. De rechtbank weegt hierbij mee dat sprake is van een neerwaartse trap op het achterhoofd, terwijl het hoofd van [slachtoffer 2] niet dichtbij de grond was, en dat de trap van [verdachte] bovendien het hoofd van [slachtoffer 2] enkel schampte. De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden, is of [verdachte] zich – gelet op de hiervoor vastgestelde gedragingen – schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling (in vereniging) van [slachtoffer 2] , zoals door de officier van justitie is gesteld. Hoewel [slachtoffer 2] ernstig letsel heeft opgelopen, moet de rechtbank deze vraag ontkennend beantwoorden. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer 2] zoals omschreven in het rapport ‘Forensisch geneeskundig onderzoek’ van het NFI van 29 december 2023, niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De rechtbank heeft daarbij onder meer acht geslagen op de aard van het letsel, de aard van het medisch ingrijpen en de geschatte duur van de genezing. Uit de overige bewijsmiddelen die medische informatie bevatten, waaronder de geneeskundige verklaring van de huisarts, waarin wordt gesproken over een geschatte genezingsduur van twee weken, blijkt ook niet dat dit anders is. De rechtbank zal verdachte derhalve eveneens vrijspreken van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank toe aan een bespreking van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling (in vereniging) van [slachtoffer 2] .
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot zware mishandeling moet onder meer sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat de trap die [verdachte] tegen het achterhoofd van [slachtoffer 2] heeft gegeven geen aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Nu het hoofd van [slachtoffer 2] niet dichtbij de grond was, verdachte niet met veel kracht trapte en verdachte bovendien het achterhoofd van [slachtoffer 2] enkel schampte, en dus niet vol raakte, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gesproken van een kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 2] die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is verder, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat verdachte niet in vereniging met anderen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] heeft getrapt. Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 2] en [persoon 6] samen geweld aan het uitoefenen zijn op het hoofd van [slachtoffer 2] , nog voordat [verdachte] erbij komt staan. [verdachte] deelt, nadat hij erbij is komen te staan een trap uit en distantieert zich vervolgens direct van de situatie door in de richting van [slachtoffer 1] te lopen. Als [verdachte] vervolgens weer terugloopt naar [slachtoffer 2] , zijn [persoon 2] en [persoon 6] nog steeds geweld op hem aan het toepassen. [verdachte] geeft dan met zijn voet een duw tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] en loopt vervolgens meteen weer weg, richting [slachtoffer 1] . Doordat [verdachte] slechts twee keer kortstondig een gewelddadige handeling verricht in de richting van [slachtoffer 2] , en hij verder niet samen lijkt te werken met [persoon 2] en [persoon 6] , is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van de voor de kwalificatie medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de andere verdachten bij het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] .
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
Voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet sprake zijn van het in vereniging plegen van geweld. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is in het geval van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijke geweld. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Die bijdrage behoeft overigens niet van gewelddadige aard te zijn.
Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van geweldshandelingen van verschillende verdachten die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht en die kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht. Hieraan hebben de hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zich te mengen in het geweld dat tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] plaatsvond en door ook zelf geweld toe te passen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld welke handelingen [verdachte] in dit verband heeft verricht waaruit zijn significante en wezenlijke bijdrage blijkt. Verdachte heeft zowel jegens [slachtoffer 2] als jegens [slachtoffer 1] geweldshandelingen verricht die een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld opleveren. Geen van de verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , heeft de-escalerend opgetreden of zich van het geweld gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Alle hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank niet kan vaststellen door welke specifieke verdachte het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel is toegebracht, zal zij [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Immers, volgens de Hoge Raad hebben de strafverzwarende omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 141 Sr uitsluitend betrekking op de dader ten aanzien van wie kan worden vastgesteld dat deze het gevolg heeft veroorzaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
2
hij
opof omstreeks2 september 2023 te Arnhem, openlijk, te weten op het fietspad gelegen aan de Velperbinnensingel,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(een
)perso
(o
)n
(en), te weten
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] , door éénmaal
of meermalen,
- op/tegen het lichaam te duwen en/of aan het lichaam trekken en/of
- op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd te slaan en/of
- in de zij, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan, en/of
- tegen
het gezicht, althanshet hoofd
, althans het lichaam te schoppen en/ofte trappen en
/of
-
op/tegen het lichaam te duwen en
/ofte trappen
en/of te schoppen,

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen ( [slachtoffer 1] ) en/of een zware hersenschudding( [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad.

en
hij
opof omstreeks2 september 2023 te Arnhem, openlijk, te weten op het fietspad gelegen aan de Velperbinnensingel,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
(een
)perso
(o
)n
(en), te weten [slachtoffer 1]
en/of [slachtoffer 2], door éénmaal
of meermalen,
- op/tegen het lichaam te duwen en/of aan het lichaam trekken en/of
- op/tegen het gezicht, althans het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) op/tegen het (achter)hoofd te slaan en/of
- in de zij, althans tegen het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of te slaan, en/of
- tegen het gezicht, althans het hoofd, althans het lichaam te schoppen en/of te trappen en/of
-
op/tegen het lichaam
te duwen en/ofte trappen
en/of te schoppen,

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen ( [slachtoffer 1] ) en/of een zware hersenschudding( [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad.

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke straf dient de bijzondere voorwaarde te worden gekoppeld die door de reclassering is geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte voor de duur van 3 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd op grond van artikel 38v Sr, inhoudende dat hij geen contact mag opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij zich niet in een door de officier van justitie afgebakend gebied mag begeven, met een vervangende hechtenis van 5 dagen per overtreding met een maximum van 3 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte een straf wordt opgelegd die gelijk is aan de tijd die hij reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich met vijf anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Op het fietspad aan de Velperbinnensingel in Arnhem ontstond een woordenwisseling tussen enkele medeverdachten en een passerende fietser. Verdachte mengde zich niet in deze woordenwisseling en trad in eerste instantie de-escalerend op door medeverdachte [persoon 5] bij de fietser weg te houden, maar toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op enig moment voorbij liepen en probeerden de groep van verdachte tot kalmte te manen, ontaardde dit vrijwel direct in een vechtpartij vanuit de groep van verdachte die niet anders kan worden omschreven dan als een geweldsexplosie. In eerste instantie speelde verdachte geen rol bij deze vechtpartij, maar op enig moment liep hij in de richting van [slachtoffer 2] en gaf hij hem een trap tegen zijn achterhoofd. Hierna liep verdachte naar [slachtoffer 1] en trapte hij twee maal – buiten beeld van de camera – in diens richting. Daarna liep verdachte weer naar [slachtoffer 2] en gaf hij hem met zijn voet een duw tegen zijn heup, om vervolgens weer naar [slachtoffer 1] te lopen en een trap te geven op zijn bovenlichaam. Verdachte heeft er daarmee op vier verschillende momenten voor gekozen geweldshandelingen te verrichten. Hij deed dit bovendien ten opzichte van beide slachtoffers. Pas toen [slachtoffer 2] weer overeind kwam en het geweld zich enkel nog richtte op [slachtoffer 1] , leek verdachte ervoor te kiezen zijn geweld te staken en [slachtoffer 2] weg te houden van het geweld. Het geweld dat door de groep waaraan verdachte deelnam is toegepast, is ronduit schokkend. [slachtoffer 2] heeft ter zitting verteld over de impact van deze geweldsexplosie op hem. Dit soort uitgaansgeweld heeft ook een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie neemt hierdoor steeds grotere vormen aan. Uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers veroorzaakt. Gelukkig is het in dit geval niet zover gekomen, maar het had ook anders kunnen aflopen.
Uit het advies van de reclassering komt naar voren dat verdachte zijn rol bij de verdenking blijft bagatelliseren en zijn gedrag afschuift op zijn alcoholgebruik. Verdachte lijkt zich erg nonchalant op te stellen ten opzichte van de ernst van de verdenking. Verdachte kan naar eigen zeggen na detentie bij zijn voormalige werkgever terecht, wil minder alcohol gaan drinken en wil niet meer met deze groep omgaan. De reclassering heeft een beperkt zicht op de risicofactoren en adviseert daarom aan verdachte een meldplicht op te leggen, evenals een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, alsook de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met het aandeel van verdachte in de verschillende feiten. Verdachte heeft ten opzichte van beide slachtoffers geweld gebruikt en bovendien één van de slachtoffers tegen het hoofd getrapt. Daarnaast heeft verdachte er tot vier keer toe voor gekozen geweldshandelingen verrichten, terwijl hij zich ook van het geweld had kunnen distantiëren. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet anders kan worden volstaan dan met de oplegging van een gevangenisstraf.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 160 dagen, waarvan 22 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren in deze zaak passend en geboden is. Dit betekent dat verdachte niet terug de gevangenis in hoeft, mits hij zich houdt aan de algemene en bijzondere voorwaarden. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu zij minder bewezen acht dan de officier van justitie. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd, namelijk een meldplicht en een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om dit contactverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen en is van oordeel dat met dit contactverbod als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijke strafdeel kan worden volstaan. Verder vindt de rechtbank een locatieverbod voor – kort gezegd – het centrum van Arnhem onevenredig vrijheidsbeperkend voor verdachte en is zij van oordeel dat het beoogde doel ook kan worden bereikt door enkel een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte op te leggen.
De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijke strafdeel een langere proeftijd dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat de reclassering meer zicht krijgt op de risicofactoren en dat verdachte langdurig door de reclassering begeleid kan worden, gelet op de nonchalante en bagatelliserende houding die verdachte ten aanzien van het feit lijkt aan te nemen. Daarnaast dient het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer tot dergelijk gewelddadige daden komt.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte reeds bij afzonderlijke beslissing van 18 januari 2024 opgeheven.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.441,47 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • Ambulancekosten (€ 499,91);
  • Kosten tandarts (€ 117,32);
  • Kosten oogdruppels (€ 44,84) en
  • Beschadigde kleding (€ 472,99).
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde inkomstenderving (€ 278,69) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft gesteld dat de uren die in september niet zijn gewerkt in oktober zijn verrekend en het verschil in salaris tussen de maanden oktober en november 2023 als materiële schade opgevoerd. De rechtbank ziet de gestelde schade niet terug in de bij de vordering gevoegde salarisspecificaties. In de salarisspecificatie van oktober 2023 staat een post “Verm. salaris (Uit wachtdag uren)”, maar het bedrag van deze post (€ 127,82) is lager dan de gevorderde schade. Verder blijkt uit de salarisspecificatie niet dat dit gaat om uren die in september niet zijn gewerkt, nu de salarisspecificatie ziet op de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023. Dat het salaris in oktober 2023 lager was dan het salaris in november 2023, ziet de rechtbank, maar dat dit het gevolg is van niet gewerkte uren als rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de onderbouwing die de benadeelde partij heeft gegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat de reiskosten voor bezoeken aan de advocaat, het Openbaar Ministerie en de rechtbank proceskosten betreffen. Deze kosten komen niet op grond van artikel 532 Sv voor vergoeding in aanmerking. De civiele proceskostenregeling, die is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geeft immers een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding en deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1 – 2.4.2). Nu de benadeelde partij in deze zaak procedeert met een gemachtigde komen deze opgevoerde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit is anders voor de gevorderde reiskosten voor bezoeken aan het ziekenhuis en de praktijkondersteuner van de huisarts. Deze komen wel als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking. Het gaat in totaal om 57 kilometer tegen een kilometervergoeding van € 0,33 op grond van de Richtlijn Kilometervergoeding van De Letselschade Raad en dus om een totaalbedrag van € 18,81.
Het totaalbedrag van de toe te wijzen materiële schade bedraagt hiermee € 1.153,87.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Smartengeld
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) valt. Door het groepsgeweld heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van meerdere huidbeschadigingen, meerdere bloeduitstortingen, letsel aan het rechteroog met zwelling en bloeduitstortingen in de oogkas, een kneuzing van het netvlies (Berlin’s oedeem), een geringe bloeding in de oogbol met prikkeling van de voorste oogkamer en gedeeltelijk losraken van de spalk in de onderkaak. Verder is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen de rechtbank afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, waaronder de omstandigheid dat hij meermalen naar de praktijkondersteuner van de huisarts is gemoeten om over de gevolgen van het voorval te spreken. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen. Gelet op het daadwerkelijk door de benadeelde partij opgelopen letsel, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag hoger is dan rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is:
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726).
Dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van de verdachten de bij de benadeelde partij ontstane schade heeft veroorzaakt, staat in het onderhavige geval niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Ten aanzien van verdachte is immers bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een delict waarbij hij en de medeplegers van dat delict verantwoordelijk én aansprakelijk zijn voor het geheel van de door de groep of groepen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. Verdachte is op grond van deze groepsaansprakelijkheid tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.009,25 aan materiële schade en € 5.000 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De verdediging heeft geen opmerkingen gemaakt over de vordering van de benadeelde partij.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • Eigen risico ambulancevervoer (€ 844,77) en kilometertarief ambulance (€ 14,49);
  • Beschadigde broek (€ 49,99) en
  • Beschadigde jas (€ 60,00).
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 969,25 kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft een totaalbedrag van € 1.009,25 gevorderd, maar die vordering berust vermoedelijk op een verkeerde cumulatie van de schadeposten, aangezien de rechtbank de gevorderde schadeposten integraal toewijst en tot een bedrag van € 969,25 komt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door het groepsgeweld heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van meerdere huidbeschadigingen, meerdere bloeduitstortingen, meerdere (onderhuidse) zwellingen en licht traumatisch hoofd-hersenletsel. Verder is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen de rechtbank afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, waaronder de omstandigheid dat hij meermalen naar de praktijkondersteuner van de huisarts is gemoeten om over de gevolgen van het voorval te spreken. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen. Gelet op het daadwerkelijk door de benadeelde partij opgelopen letsel, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag hoger is dan rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is:
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726).
Dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van de verdachten de bij de benadeelde partij ontstane schade heeft veroorzaakt, staat in het onderhavige geval niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Ten aanzien van verdachte is immers bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een delict waarbij hij en de medeplegers van dat delict verantwoordelijk én aansprakelijk zijn voor het geheel van de door de groep of groepen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. Verdachte is op grond van deze groepsaansprakelijkheid tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
160 (honderdzestig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
22 (tweeëntwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 in (6811 JB) Arnhem of op telefoonnummer 088-8041401. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1995 en met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1993, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.153,87 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.153,87 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 46 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 969,25 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 969,25 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 44 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en
mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, District Gelderland-Midden, Districtsrecherche opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023402792 (ON4R023088/Buizerd), gesloten op 25 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 51.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 106-107.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 45-46.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 167-171.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 253.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 206-207.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 169.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 211-215.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 198.
12.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 240-246.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 221-223.
17.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 186-192.
20.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.