ECLI:NL:RBGEL:2024:1505

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
ARN 24/1353
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen tijdelijke opvang van statushouders en asielzoeker in strijd met omgevingsplan

Op 8 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers een voorlopige voorziening vroegen tegen de tijdelijke opvang van 25 statushouders en 1 asielzoeker in een paviljoengebouw in de gemeente Brummen. De gemeente had op 5 maart 2024 besloten om deze opvang te realiseren, maar verzoekers stelden dat dit in strijd was met het tijdelijke deel van het omgevingsplan, dat enkel gezondheid- en welzijnszorg toestaat op de betreffende locatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld en geconcludeerd dat verzoeker 1 als belanghebbende kan worden aangemerkt, terwijl verzoeker 2 dat niet is. De voorzieningenrechter heeft de belangen van de gemeente, die een groot maatschappelijk belang bij de opvang heeft, zwaarder laten wegen dan de bezwaren van verzoekers. Ondanks twijfels over de rechtmatigheid van de opvang, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, met de overweging dat de opvang van statushouders en de asielzoeker noodzakelijk is in het kader van de opvangcrisis. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat er veiligheidsmaatregelen worden genomen en dat het om een beperkte periode gaat. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/1353 OWHAND
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 maart 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker 1](verzoeker 1),
[verzoeker 2](verzoeker 2) en
[verzoekster](verzoekster), allen uit [plaats], hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers
(gemachtigde: mr. J.H. Hermsen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Brummen, het college
(gemachtigden: mr. J.H. Meier en [naam gemachtigde]).

Zitting

1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 maart 2024 op zitting behandeld. Verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van het college hebben deelgenomen aan de zitting.
2. Na afloop van de behandeling van de zaak op zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die mondelinge uitspraak luidt zakelijk weergegeven als volgt.

Inleiding

3. Deze uitspraak gaat over de tijdelijke opvang van 25 statushouders en 1 asielzoeker in het paviljoengebouw [naam gebouw] op het terrein van de [naam terrein] aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het pand). Het pand wordt vanaf 11 maart 2024 in gebruik genomen als opvanglocatie.
3.1.
Het college heeft bij besluit van 5 maart 2024 besloten om een tijdelijke gemeentelijke opvang (TGO) van statushouders te realiseren in het pand en om een overeenkomst aan te gaan met het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en het ministerie van Justitie en Veiligheid om de gemaakte afspraken daarover te waarborgen. Verzoekers hebben op 7 maart 2024 tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en daarnaast hebben zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend om de opvang per 11 maart 2024 te voorkomen. Omdat het besluit van 5 maart 2024 geen besluit is waar bestuursrechtelijke rechtsbescherming tegen openstaat, [1] heeft het college het bezwaarschrift van 7 maart 2024 aangemerkt als verzoek om handhavend op te treden wegens het zonder omgevingsvergunning uitvoeren van een omgevingsplanactiviteit. [2] Bij besluit van 7 maart 2024 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen en het bezwaarschrift, dat oorspronkelijk gericht was tegen het besluit van 5 maart 2024, aangemerkt als bezwaarschrift gericht tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. Om die reden heeft ook de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening aangemerkt als zijnde gericht tegen het besluit van 7 maart 2024 (het bestreden besluit).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wel een inhoudelijke beoordeling van het verzoek
4. De voorzieningenrechter heeft zich allereerst afgevraagd of verzoekers belanghebbende [3] zijn bij het bestreden besluit. Om als belanghebbende aangemerkt te kunnen worden, moet er sprake zijn van een objectief, persoonlijk, eigen, rechtstreeks en actueel belang bij het besluit, waarmee de betreffende persoon zich onderscheidt van anderen. [4] Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn verzoekster en verzoeker 2 niet als belanghebbende aan te merken bij het bestreden besluit. Het minderjarig kind van verzoekster volgt onderwijs op een nabij de opvanglocatie gelegen school, maar de voorzieningenrechter acht dat op voorhand onvoldoende om van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang te spreken. Verzoeker 2 heeft op zitting toegelicht dat hij geen omwonende is, maar dat hij zich als inwoner van de gemeente Brummen nauw betrokken voelt bij ontwikkelingen in de gemeente. Ook dat is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om als belanghebbende aangemerkt te kunnen worden. Verzoeker 2 onderscheidt zich namelijk onvoldoende van willekeurige andere inwoners van de gemeente Brummen, waardoor er geen sprake is van een persoonlijk belang bij het besluit. Omdat in ieder geval verzoeker 1 naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter wel belanghebbende is bij het bestreden besluit, beslist de voorzieningenrechter inhoudelijk op het verzoek.
De inhoudelijke bezwaren van verzoekers
5. Verzoekers hebben zich in de kern op het standpunt gesteld dat de opvang van de statushouders en asielzoeker in strijd is met het tijdelijk deel van het omgevingsplan, omdat de opvang niet past binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’. Verzoekers beargumenteren dit door erop te wijzen dat er enkel gezondheid- en welzijnszorg is toegestaan op de betreffende locatie en dat de opvang van statushouders en een asielzoeker niet als zodanig kwalificeert. Het college daarentegen stelt -kort samengevat- dat de opvang wel past binnen het tijdelijk deel van het omgevingsplan, omdat er ter plaatse huisartsenzorg wordt verleend en daarnaast door de ‘[stichting]’ op locatie begeleiding plaatsvindt (zoals begeleiding bij het inburgeren). Volgens het college is de opvang daarom wel te kwalificeren als gezondheid- en welzijnszorg.
Geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel, wel een belangenafweging
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening is in de namiddag op 7 maart 2024 bij de voorzieningenrechter ingediend. De voorzieningenrechter heeft er zorg voor gedragen dat het verzoek op zeer korte termijn, namelijk op 8 maart 2024, op zitting behandeld kon worden met als doel dat de voorzieningenrechter nog vóórdat het pand op 11 maart 2024 in gebruik wordt genomen, duidelijkheid kan geven over of de opvang per die datum kan plaatsvinden. Vanwege de grote mate van spoed voert het te ver om de rechtmatigheid van het bestreden besluit volledig te beoordelen in het kader van deze procedure. De voorzieningenrechter volstaat daarom met een belangenafweging. In die belangenafweging weegt de voorzieningenrechter de belangen die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen die pleiten tegen het treffen daarvan tegen elkaar af. Zoals onder 4 is weergegeven, merkt de voorzieningenrechter enkel verzoeker 1 aan als belanghebbende. De voorzieningenrechter zal daarom enkel de belangen van verzoeker 1 betrekken in deze belangenafweging.
6.1.
Ondanks dat de voorzieningenrechter geen (volledig) voorlopig rechtmatigheidsoordeel geeft zal zij het inhoudelijke bezwaar, dat er in de kern op neerkomt dat de opvang in strijd is met het tijdelijke deel van het omgevingsplan, wel beperkt beoordelen en betrekken in het kader van de belangenafweging. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om, voordat zij belangen tegen elkaar afweegt, kort het wettelijk kader te schetsen.
Het wettelijk kader
7. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente. Dat omgevingsplan bestaat voor nu uit een tijdelijk deel, waarin onder meer alle bestemmingsplannen zijn opgenomen die vóór 1 januari 2024 golden. [5] Op het perceel waar de opvang gerealiseerd wordt, was vóór 1 januari 2024 het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2008’ van kracht. Dat bestemmingsplan maakt dus onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Brummen. Op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten. Onder een omgevingsplanactiviteit valt onder meer een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan. [6]
Belangenafweging
8. Niet in geschil is dat de gemeente niet beschikt over een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Het college stelt zich namelijk op het standpunt dat die omgevingsvergunning niet vereist is. De voorzieningenrechter overweegt dat zij ernstig twijfelt of de opvang zoals deze door de gemeente wordt gerealiseerd past binnen het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Het huisvesten van statushouders en een asielzoeker lijkt op voorhand namelijk niet primair gericht op het verlenen gezondheids- en/of welzijnszorg, maar eerder op huisvesting/bewoning. Bewoning van het pand is op grond van de planregels van het Bestemmingsplan Buitengebied 2008 in ieder geval niet toegestaan. Het is daarom op voorhand in zijn geheel niet uit te sluiten dat de gemeente artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet overtreedt. Dat aspect weegt de voorzieningenrechter daarom in het voordeel van verzoeker 1 mee.
8.1.
Verder heeft verzoeker 1 op zitting toegelicht dat hij vreest voor een onveilig gevoel in de buurt als de opvang wordt gerealiseerd. Verzoeker 1 heeft in dat kader aangegeven dat eerder arbeidsmigranten in het pand gehuisvest werden, waar hij overlast en een verminderd veiligheidsgevoel door heeft ervaren. Hij vreest hetzelfde als het pand gebruikt gaat worden voor de opvang van statushouders en asielzoekers. Ook dat belang weegt de voorzieningenrechter mee in het kader van de belangenafweging.
8.2.
Het college heeft op zitting toegelicht dat er een groot maatschappelijk belang is bij het opvangen van statushouders, gelet op de opvangcrisis. Dat belang erkent de voorzieningenrechter. Daarnaast gaat het naar het oordeel van de voorzieningenrechter om een beperkte en relatief geringe afwijking van het omgevingsplan, omdat bijvoorbeeld een verslavingsinstelling (voor dag en nachtopvang) wel mogelijk is op grond van dat plan. Ook gaat het om een (relatief) korte periode van 3 maanden. Na die termijn is de gemeente weliswaar van plan om in het pand een doorstroomlocatie voor statushouders te realiseren maar daarvoor wordt wel een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit aangevraagd. Daartegen kunnen rechtsmiddelen worden aangewend. Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat het om een relatief klein aantal gaat van 25 statushouders en 1 asielzoeker. Tot slot weegt mee dat er veiligheidsmaatregelen worden genomen. Zo zal er 24 uur per dag en 7 dagen per week toezicht zijn en is er een locatiemanager aangewezen, waarmee overlegd kan worden als er wel overlast of een onveilig gevoel ervaren zou worden.
8.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van de gemeente bij het per 11 maart 2024 opvangen van statushouders en een asielzoeker in dit specifieke geval zwaarder wegen. De voorzieningenrechter begrijpt de wens van verzoekers dat het college eerst de benodigde vergunning(en) moet verlenen, maar kent aan het grote maatschappelijk belang bij het (zo snel mogelijk) opvangen van statushouders in de gemeente een groter belang toe. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook in ogenschouw genomen dat het in dit geval om een relatief klein aantal op te vangen personen gaat, de opvang maar van beperkte duur is en het om een relatief beperkte afwijking van het omgevingsplan gaat. Het belang van verzoeker erkent de voorzieningenrechter wel maar kent daar, te meer omdat er veiligheidsmaatregelen worden genomen, minder gewicht aan toe.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling en een vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.
10. De voorzieningenrechter heeft medegedeeld dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 maart 2024 door mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:3, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is in strijd met artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet. Voor een uitgebreidere weergave van het wettelijk kader wordt verwezen naar rechtsoverweging 7.
3.Als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld ABRvS 27 november 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2174.
5.Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
6.Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.