ECLI:NL:RBGEL:2024:1433

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
05-224495-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijke geweldpleging in Arnhem met meerdere verdachten

Op 31 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadig voorval op 2 september 2023 in Arnhem. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op twee slachtoffers, alsook openlijke geweldpleging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met anderen, meermalen met kracht tegen het hoofd van de slachtoffers had getrapt en geslagen, terwijl deze op de grond lagen. De feiten werden ondersteund door camerabeelden die het geweld documenteerden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij het opzet op de dood van de slachtoffers in voorwaardelijke zin bewezen werd geacht. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een alcoholverbod. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers, die materiële schade en smartengeld vorderden. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, maar benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/224495-23
Datum uitspraak : 31 januari 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. Arnhem.
Raadsman: mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van
8 november 2023 en 17 januari 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag(en), (met geschoeide voet) (met kracht) meermalen, althans éénmaal tegen het gezicht, althans tegen/op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten aan [slachtoffer 1] een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen en/of aan [slachtoffer 2] een zware hersenschudding, heeft toegebracht, door die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] terwijl hij/ze op de grond lag(en), meermalen, althans éénmaal (met geschoeide voet) (met kracht) op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] en van die [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op de grond lag(en), (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het gezicht, althans het hoofd, van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij of omstreeks 2 september 2023 te Arnhem, openlijk, te weten op het fietspad gelegen aan de [locatie] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , door éénmaal of meermalen,
- op/tegen het lichaam van [slachtoffer 2] te duwen (waardoor [slachtoffer 2] ten val kwam) en/of
- in de zij, althans tegen het lichaam van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan/stompen (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op grond lag(en)) en/of
- met (gebalde) vuisten op het gezicht van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan/stompen (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op grond lag(en)) en/of
- met geschoeide voet op het hoofd van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te trappen (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op grond lag(en)) en/of
- met (gebalde) vuisten op/tegen het gezicht/hoofd van [slachtoffer 2] te slaan/stompen (waardoor [slachtoffer 2] bewusteloos op grond is gevallen) en/of
- tegen/op het lichaam te duwen en/of te slaan en/of schoppen, terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen ( [slachtoffer 1] ) en/of een zware hersenschudding ( [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) liep op zaterdag 2 september 2023 rond 2.15 uur samen met zijn vriend [slachtoffer 2] vanaf de Steenstraat richting het centrum van Arnhem. Zij liepen langs een groep mensen die ruzie hadden. Opeens werden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit het niets aangevallen. [slachtoffer 2] kreeg meerdere klappen en [slachtoffer 1] wilde ertussen springen en voelde dat hij toen ook klappen kreeg over zijn gehele lichaam. [2]
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) liep op 2 september 2023 met zijn vriend [slachtoffer 1] vanuit café Vrijdag naar de stad in Arnhem. Ter hoogte van Musis was een ruzie gaande. [slachtoffer 2] sprong ertussen. Vervolgens kreeg hij klappen en stopt zijn herinnering aan het voorval. [3]
In de nacht van 2 september 2023 was er een camera van cameratoezicht gericht op het fietspad dat de [locatie] in Arnhem verbindt met de Steenstraat. Op de beelden die met deze camera zijn opgenomen tussen 2.14:17 uur en 2.21:35 uur (hierna: de camerabeelden) is te zien dat een groep van zeven mannen onderling wat duwt en trekt. Even later slaan en schoppen leden van deze groep twee mannen die eerder niet bij de groep hoorden. De camerabeelden zijn door de politie veilig gesteld ten behoeve van het onderzoek. [4]
De politie heeft onderzoek gedaan naar de personen die op de camerabeelden te zien zijn. Deze personen zijn genummerd met de nummers 1 tot en met 10. De volgende personen zijn herkend:
  • Persoon 1 is herkend als [persoon 1] ;
  • Persoon 2 is herkend als [persoon 2] ;
  • Persoon 3 is herkend als [persoon 3] ;
  • Persoon 6 is herkend als [persoon 4] ;
  • Persoon 7 is herkend als [persoon 5] ;
  • Persoon 8 is herkend als [persoon 6] ;
  • Persoon 9 is herkend als [slachtoffer 1] ;
  • Persoon 10 is herkend als [slachtoffer 2] .
Op een later moment heeft de politie persoon 5 herkend als [verdachte] . [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde ten aanzien van [slachtoffer 2] . Het onder 1 primair ten laste gelegde kan met betrekking tot [slachtoffer 1] niet worden bewezen zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde kan ten aanzien van [slachtoffer 1] wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het onder 2 ten laste gelegde kan ten aanzien van beide slachtoffers wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte dient ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde wel te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid, nu onduidelijk is door welke verdachte het letsel is toegebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte zacht schoeisel droeg, waardoor de kans op overlijden door een trap tegen het hoofd minder groot is dan bij hard schoeisel. Verder kan uit het bij de slachtoffers ontstane letsel niet worden afgeleid dat door het geweld een aanmerkelijke kans op overlijden in het leven is geroepen. Aldus is geen sprake geweest van een aanmerkelijke kans op de dood. Mocht de rechtbank deze aanmerkelijke kans wel aanwezig achten, dan geldt dat verdachte deze niet bewust heeft aanvaard. Verdachte dient derhalve van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor het onder 1 subsidiair ten laste gelegde voor zover dit ziet op [slachtoffer 2] , nu geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde met betrekking tot [slachtoffer 1] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde met betrekking tot [slachtoffer 2] en het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank zal eerst per verdachte, in de volgorde van de nummering van de politie, vaststellen welke gedragingen door deze specifieke verdachte zijn verricht. Vervolgens zal de rechtbank in de volgorde van de tenlastelegging ingaan op de vraag of en zo ja, in hoeverre de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Verdachte [persoon 1] (hierna: [persoon 1] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 1] [slachtoffer 1] op de grond duwde en zelf ook op de grond belandde. Op enig moment wist [persoon 1] op te staan. Vervolgens gaf hij met zijn linkerknie een knietje rond het buikgedeelte van [slachtoffer 1] . [7]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 1] grijs/witte schoenen. [8]
Verdachte [persoon 2] (hierna: [persoon 2] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 2] een trap gaf op de rug van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf hij met kracht met zijn linkerbeen een schop tegen het gezicht van [slachtoffer 2] . Hierna duwde [persoon 2] [slachtoffer 2] naar de grond, waarna hij achter elkaar vijf vuistslagen gaf op het gezicht van [slachtoffer 2] . Vervolgens gaf [persoon 2] twee trappen tegen het hoofd van [slachtoffer 2] , gevolgd door nog een schop tegen het hoofd, een trap en een vuistslag. Daarna liep [persoon 2] naar [slachtoffer 1] en gaf hem drie slagen aan zijn rechterzijkant, gevolgd door een schop met zijn rechtervoet aan de linkerzijkant van [slachtoffer 1] . Vervolgens gaf [persoon 2] nog twee schoppen en een trap tegen de rug van [slachtoffer 1] . [9]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 2] witte sneakers. [10]
Verdachte [persoon 3] (hierna: [persoon 3] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [slachtoffer 1] in worsteling was met de persoon met volgnummer 1 (de rechtbank begrijpt: [persoon 1] ) en op de grond lag. [persoon 3] haalde met zijn rechterbeen uit naar [slachtoffer 1] en raakte hem op zijn linkerbil. Vervolgens plaatste [persoon 3] met kracht nog een trap op de linkerbil van [slachtoffer 1] . Hierna wist [slachtoffer 1] op te staan. Op dat moment trekt [persoon 3] aan [slachtoffer 1] . [11]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 3] [slachtoffer 1] achterover trekt op het moment dat [slachtoffer 1] probeert overeind te komen, nadat [persoon 3] [slachtoffer 1] twee keer tegen zijn linkerbil heeft getrapt. [12]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 3] zwarte schoenen. [13]
Verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [verdachte] achter [slachtoffer 2] aan rende. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag en in gevecht was met meerdere personen, ging [slachtoffer 2] hem mogelijk helpen. Op dat moment gaf [verdachte] [slachtoffer 2] met zijn rechterhand met kracht een duw in het gezicht, waardoor [slachtoffer 2] over het been van [slachtoffer 1] struikelde en ten val kwam. [verdachte] rende naar [slachtoffer 2] toe en begon hem meteen stompen met snelheid toe te dienen ter hoogte van zijn hoofd. [verdachte] bleef met zijn beide vuisten met snelheid zwaaien op het hoofd van [slachtoffer 2] , wat de indruk gaf dat de stompen met kracht werden gegeven. Hierna gaf [verdachte] met snelheid een trap op het hoofd van [slachtoffer 2] . [verdachte] bleef [slachtoffer 2] stompen ter hoogte van de zijkant van het lichaam toedienen, gevolgd door een trap met snelheid tegen het hoofd. Kort hierna liep [verdachte] weg van [slachtoffer 2] en benaderde hij [slachtoffer 1] . Terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag en anderen hem sloegen en schopten, gaf [verdachte] een snelle trap op het hoofd van [slachtoffer 1] . [verdachte] ging vervolgens in een andere positie staan en gaf [slachtoffer 1] wederom een snelle trap op het hoofd, waarna hij met snelheid stompen en vuistslagen op het hoofd van [slachtoffer 1] bleef toedienen. Toen [slachtoffer 2] vervolgens probeerde [slachtoffer 1] te helpen, liep [verdachte] naar hem toe en zwaaide met snelheid met zijn vuist twee keer richting het gezicht van [slachtoffer 2] . De eerste zwaai was mis, maar de tweede raakte het gezicht van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] viel vervolgens op de grond en bleef stil liggen. [14]
Ten tijde van het geweld droeg [verdachte] sneakers met een witte zool. [15]
Verdachte [persoon 4] (hierna: [persoon 4] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 4] probeerde [slachtoffer 1] los te krijgen van [persoon 1] toen zij samen op de grond lagen. Doordat [slachtoffer 2] probeerde de andere personen van [slachtoffer 1] af te krijgen, kwam [persoon 4] ten val bovenop [slachtoffer 1] . Nadat [persoon 4] was opgestaan, trok hij aan de jas van [slachtoffer 1] . Hij probeerde [slachtoffer 1] weg te duwen van [persoon 1] . Nadat dit gelukt was, hield hij [persoon 1] in bedwang en voorkwam hij dat [persoon 1] [slachtoffer 1] een schop kon geven. Daarna probeerde [persoon 4] verschillende personen weg te duwen bij [slachtoffer 1] .
Verdachte [persoon 5] (hierna: [persoon 5] )
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 5] op enig moment naast [slachtoffer 2] was gaan staan. Hij trok zijn rechterknie op en strekte met enige snelheid zijn been uit naar het hoofd van [slachtoffer 2] . Hij raakte het hoofd van [slachtoffer 2] ook. Hierna liep [persoon 5] naar [slachtoffer 1] . Hij tilde zijn rechterknie op en maakte een snelle beweging neerwaarts. Deze beweging leek op een schop, maar op de camerabeelden is niet te zien of [persoon 5] iets raakte. Vervolgens liep [persoon 5] weer naar [slachtoffer 2] . Met zijn voet gaf hij een lichte duw tegen de linkerheup van [slachtoffer 2] , die ten gevolge daarvan op zijn rechterzij terecht kwam. Hierna liep [persoon 5] weer naar [slachtoffer 1] . Hij leek een schoppende beweging te maken richting het hoofd van [slachtoffer 1] . [16]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat de trap van [persoon 5] in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] een neerwaartse trap met enige kracht is. Op dat moment zit [slachtoffer 2] op zijn handen en knieën op de grond. Zijn hoofd hangt in de lucht, op ruime afstand van de grond. De voet van [persoon 5] schampt het achterhoofd van [slachtoffer 2] . Nadat [persoon 5] naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank hem niet één, maar twee trappende bewegingen maken in de richting van de plek waar [slachtoffer 1] dan op de grond lijkt te liggen. Niet te zien is of [persoon 5] [slachtoffer 1] ook raakt. Nadat [persoon 5] [slachtoffer 2] , die op de grond lag, met zijn voet een duw tegen de linkerheup heeft gegeven en hij weer naar [slachtoffer 1] is gelopen, ziet de rechtbank dat hij met enige kracht een trappende beweging maakt in de richting van [slachtoffer 1] . De rechtbank ziet niet waar de trap [slachtoffer 1] precies raakt, maar – anders dan de politie – wel dat deze trap [slachtoffer 1] raakt, ergens op zijn bovenlichaam, dichtbij het hoofd c.q. de schouders. Hierna distantieert [persoon 5] zich van het geweld en probeert hij [slachtoffer 2] – die inmiddels overeind is gekomen – weg te trekken van de groep die geweld op [slachtoffer 1] toepast. [17]
Ten tijde van het geweld droeg [persoon 5] zwarte sneakers. [18]
Verdachte [persoon 6] (hierna: [persoon 6] )
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden onder andere waargenomen dat [persoon 6] met kracht een trap met zijn rechterbeen tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gaf, die op dat moment op de grond lag. Vervolgens gaf [persoon 6] ook voor een tweede en derde keer met kracht een trap tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Op enig moment wist [slachtoffer 1] op te staan terwijl de jongens hem bleven duwen, trekken en slaan en verdween hij, al worstelend, uit beeld. [persoon 6] liep daarop in de richting van [slachtoffer 1] . Het lijkt erop dat [slachtoffer 1] vervolgens wederom op de grond viel en dat de jongens hem bleven slaan. [persoon 6] trok [slachtoffer 1] , terwijl hij op de grond lag, aan zijn jas, terwijl anderen hem bleven slaan. Hierna trapte [persoon 6] vier keer achter elkaar met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] , om vervolgens met beide voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] te gaan staan. Daarna deelde [persoon 6] meerdere stompen uit op het hoofd van [slachtoffer 1] , die nog altijd op de grond lag. Vervolgens duwde [persoon 6] de andere jongens weg bij [slachtoffer 1] , waarna hij wederom met kracht een trap op het hoofd van [slachtoffer 1] gaf. [19]
Op de camerabeelden heeft de rechtbank waargenomen dat [persoon 6] met twee voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] is gaan staan, zich afzet en van het hoofd afspringt en vervolgens nog twee keer met kracht op het hoofd van [slachtoffer 1] trapt, nog voordat hij – zoals de politie heeft beschreven – meerdere stompen op het hoofd van [slachtoffer 1] geeft. Ook trekt hij opnieuw aan de kleding van [slachtoffer 1] voordat hij de beschreven stompen geeft. Verder geeft hij, nadat hij de andere jongens heeft weggeduwd, niet één, maar twee trappen op het hoofd van [slachtoffer 1] . Verdachte droeg schoenen ten tijde van de beschreven gedragingen. [20]
Tussenconclusie
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat [verdachte] [slachtoffer 2] tegen zijn lichaam heeft geduwd, waardoor hij ten val kwam. [verdachte] heeft [slachtoffer 2] vervolgens meermalen met gebalde vuisten met kracht op zijn hoofd en tegen de zijkant van zijn bovenlichaam geslagen en gestompt en meermalen met kracht en met geschoeide voet tegen zijn hoofd getrapt. Dit gebeurde terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag. Daarnaast heeft [verdachte] , nadat [slachtoffer 2] overeind was gekomen en probeerde [slachtoffer 1] te helpen, [slachtoffer 2] met gebalde vuist tegen zijn gezicht geslagen, waardoor [slachtoffer 2] bewusteloos op de grond viel. Verder heeft [verdachte] [slachtoffer 1] meermalen met snelheid met geschoeide voet op zijn hoofd getrapt en vervolgens met snelheid met gebalde vuist op zijn hoofd gestompt en geslagen. Dit gebeurde terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag.
Ten aanzien van feit 1
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of [verdachte] zich – gelet op de hiervoor vastgestelde gedragingen – schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Om tot een bewezenverklaring te komen van een poging tot doodslag moet sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer. Voor het voorwaardelijk opzet geldt dat bewezen zal moeten worden dat de verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans op het gevolg die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden waaronder de gedragingen zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een (zeer) kwetsbaar lichaamsdeel is. Door met geschoeide voet en met kracht te trappen/schoppen tegen dit kwetsbare lichaamsdeel wordt naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer door fataal (schedel- en hersen)letsel in het leven geroepen. Zeker indien, zoals in dit geval, meermalen tegen het hoofd wordt getrapt en het slachtoffer weerloos op de grond ligt. Uit het feit dat het letsel bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] niet potentieel dodelijk was, kan niet worden afgeleid dat geen sprake was van aanmerkelijke kans op een fatale afloop. Nu het voorgaande een algemene ervaringsregel betreft, moet ook [verdachte] geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. De hiervoor beschreven aaneenschakeling van geweldshandelingen van [verdachte] moet naar de uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zijnde zozeer gericht op de dood van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] dat het naar het oordeel van de rechtbank niet anders kan dan dat [verdachte] de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat [verdachte] die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken. Het opzet van [verdachte] is dan ook minst genomen in voorwaardelijke zin op die fatale afloop bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] gericht geweest.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of [verdachte] de poging tot doodslag op beide slachtoffers in vereniging heeft gepleegd, zoals ten laste is gelegd. Zoals uit de eerder aangehaalde bewijsmiddelen blijkt, hebben zowel [verdachte] als [persoon 6] [slachtoffer 1] meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen zijn hoofd geschopt en getrapt. Ook heeft [persoon 6] meermalen met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen en gestompt en met twee geschoeide voeten op het hoofd van [slachtoffer 1] gestaan.
Op de camerabeelden heeft de rechtbank, in aanvulling op de waarnemingen van de politie, waargenomen dat [persoon 6] zich vasthoudt aan – onder meer – [verdachte] op het moment dat hij [slachtoffer 1] vier keer kort na elkaar op zijn hoofd trapt. Tegelijkertijd trapt en stompt [verdachte] ook tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . [verdachte] en [persoon 6] wisselen hun geweldshandelingen op het hoofd van [slachtoffer 1] deels af, maar verrichten deze deels ook tegelijkertijd. De geweldshandelingen van hen beiden zijn duidelijk op het hoofd van [slachtoffer 1] gericht. [21]
Verder blijkt uit de eerder aangehaalde bewijsmiddelen dat, naast [verdachte] , ook [persoon 2] [slachtoffer 2] meermalen met geschoeide voet en met kracht tegen het gezicht en het hoofd heeft geschopt en getrapt. Daarnaast heeft ook [persoon 2] meermalen vuistslagen tegen het gezicht en het hoofd van [slachtoffer 2] gegeven terwijl [slachtoffer 2] op de grond lag.
Op de camerabeelden heeft de rechtbank, in aanvulling op de waarnemingen van de politie, waargenomen dat [verdachte] en [persoon 2] hun geweldshandelingen, bestaande uit vuistslagen/stompen en schoppen/trappen in de richting van [slachtoffer 2] , afwisselen. De geweldshandelingen van hen beiden zijn duidelijk op het hoofd van [slachtoffer 2] gericht. Zij stoppen ook tegelijkertijd met hun geweldshandelingen, om zich vervolgens in de richting van [slachtoffer 1] te verplaatsen. [22]
Gelet op de hiervoor omschreven handelingen van [verdachte] en [persoon 6] jegens [slachtoffer 1] en van [verdachte] en [persoon 2] jegens [slachtoffer 2] , stelt de rechtbank vast dat [verdachte] in wisselende samenstellingen zodanig nauw en bewust met zowel [persoon 6] als met [persoon 2] heeft samengewerkt dat zij tezamen en in vereniging hebben gepoogd [slachtoffer 1] c.q. [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Ook [persoon 6] en [persoon 2] hebben, gelet op het hiervoor geschetste beoordelingskader en gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van hun handelen, minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] c.q. [slachtoffer 2] aanvaard.
Conclusie ten aanzien van feit 1
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van een poging tot doodslag van zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
Voor bewezenverklaring van openlijke geweldpleging moet sprake zijn van het in vereniging plegen van geweld. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat van het “in vereniging” plegen van geweld sprake is in het geval van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijke geweld. In dat kader dient de rechtbank te beoordelen of [verdachte] een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd. Die bijdrage behoeft overigens niet van gewelddadige aard te zijn.
Gelet op de hierboven aangehaalde bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van geweldshandelingen van verschillende verdachten die jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn verricht en die kunnen worden gezien als een aaneengesloten samenstel van handelingen die in één en dezelfde vechtpartij zijn verricht. Hieraan hebben de hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , een significante en wezenlijke bijdrage geleverd door zich te mengen in het geweld dat tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] plaatsvond en door ook zelf geweld toe te passen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld welke handelingen [verdachte] in dit verband heeft verricht waaruit zijn significante en wezenlijke bijdrage blijkt. Verdachte heeft zowel jegens [slachtoffer 1] als jegens [slachtoffer 2] geweldshandelingen verricht die een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld opleveren. Geen van de verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , heeft de-escalerend opgetreden of zich van het geweld gedistantieerd. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het voorgaande dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Alle hierboven genoemde verdachten, met uitzondering van [persoon 4] , hebben zich daarmee schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging.
Conclusie ten aanzien van feit 2
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging in vereniging tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen. Nu de rechtbank niet kan vaststellen door welke specifieke verdachte het bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geconstateerde letsel is toegebracht, zal zij [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken. Immers, volgens de Hoge Raad hebben de strafverzwarende omstandigheden genoemd in het tweede lid van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) uitsluitend betrekking op de dader ten aanzien van wie kan worden vastgesteld dat deze het gevolg heeft veroorzaakt.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks2 september 2023 te Arnhem,
tezamen en in vereniging met een
of meeranderen,
althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, terwijl die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] op de grond lag
(en
),
(met geschoeide voet
) (met kracht
)meermalen
, althans éénmaal tegen het gezicht, althanstegen/op het hoofd van die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft
geschopt en/ofgetrapt en
/ofgeslagen en
/ofgestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij
opof omstreeks2 september 2023 te Arnhem, openlijk, te weten op het fietspad gelegen aan de [locatie] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een persoonpersonen, te weten [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] ,door éénmaal of meermalen,
-
op/tegen het lichaam van [slachtoffer 2] te duwen
(waardoor [slachtoffer 2] ten val kwam
)en
/of
- in de zij
, althans tegen het lichaamvan
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2]
te schoppen en/of te trappen en/ofte slaan/stompen
(terwijl
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] op grond lag
(en))en
/of
- met (gebalde) vuisten op het gezicht van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te slaan/stompen (terwijl [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] op grond lag(en)) en/of
- met geschoeide voet op het hoofd van [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te trappen
(terwijl [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] op grond lag
(en
))en
/of
- met
(gebalde
)vuist
en op/tegen het gezicht
/hoofdvan [slachtoffer 2] te slaan
/stompen (waardoor [slachtoffer 2] bewusteloos op grond is gevallen
) en/of
- tegen/op het lichaam te duwen en/of te slaan en/of schoppen,

terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een gebroken en/of beschadigde oogkas en/of gekneusde oogbollen ( [slachtoffer 1] ) en/of een zware hersenschudding ( [slachtoffer 2] ) ten gevolge heeft gehad;

Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
de eendaadse samenloop van
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd
en
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte voor de duur van 3 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd op grond van artikel 38v Sr, inhoudende dat hij geen contact mag opnemen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en dat hij zich niet in een door de officier van justitie afgebakend gebied mag begeven, met een vervangende hechtenis van 5 dagen per overtreding met een maximum van 3 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte – gelet op de rapportage van de psycholoog – enigszins verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden verklaard, waarmee in strafmatigende zin rekening moet worden gehouden. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast, nu gelet op het wegingskader de meeste contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht niet van toepassing zijn. Er zijn veel indicaties om het jeugdstrafrecht juist wel toe te passen. Bovendien heeft de reclassering geen informatie ingewonnen bij de Raad voor de Kinderbescherming, hetgeen op grond van de ‘Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten’ wel had gemoeten.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met het feit dat onderhavig geval een ‘randgeval’ is. De raadsman heeft voorgesteld aan verdachte een gevangenisstraf c.q. jeugddetentie op te leggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarnaast kan de rechtbank – indien zij dat noodzakelijk acht – aan verdachte een taakstraf opleggen. Omdat het van groot belang is dat verdachte zo spoedig mogelijk begint met de behandeling en begeleiding, dient geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf c.q. jeugddetentie aan hem te worden opgelegd dan voor de tijd die hij reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 77c Sr ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doet overeenkomstig de artikelen 77g Sr tot en met 77gg Sr.
In het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog drs. [deskundige] van 7 december 2023 is beschreven dat de psycholoog beoordeeld heeft of toepassing van het adolescentenstrafrecht in deze zaak naar haar oordeel passend zou zijn. De psycholoog heeft hierbij gebruik gemaakt van de wegingslijst adolescentenstrafrecht. De psycholoog heeft aangegeven dat verdachte het meest gebaat lijkt bij toepassing van het meerderjarigenstrafrecht omdat een pedagogische beïnvloeding of een gezinsgerichte behandeling (of een groepsgericht leefklimaat) niet passend is. Er moet vooral rekening worden gehouden met de cultuur van verdachte. Dat is goed mogelijk binnen het volwassenenstrafrecht.
In het reclasseringsadvies van 8 januari 2024 is beschreven dat er een adolescentenstrafrecht wegingskader is afgenomen. Op basis van de handelingsvaardigheden van verdachte zijn er enkele indicaties die aansturen op afdoening onder het jeugdstrafrecht. Zo functioneert verdachte op een laagbegaafd niveau, schat hij risico’s slecht in en laat hij zich (in relatie tot delictgedrag) beïnvloeden door anderen. Anderzijds kan hij zijn eigen gedrag en handelen in het dagelijks leven redelijk organiseren. Wat betreft de pedagogische mogelijkheden komt naar voren dat er geen gezinsgerichte hulpverlening of groepsgericht leefklimaat noodzakelijk is. Evenmin is continuering van de scholing noodzakelijk. Ten slotte zijn er geen interventies geïndiceerd die alleen toepasbaar zijn in het jeugdstrafrecht. Alle overwegingen in acht genomen, adviseert de reclassering het volwassenenstrafrecht toe te passen.
Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte stond op afstand van de vechtpartij die ontstond. Hij is er vervolgens naar toegelopen en heeft zeer agressief gedrag vertoond. Op de camerabeelden is niet te zien dat dit gedrag door anderen werd aangemoedigd. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het een bewuste keuze van verdachte is geweest zich in het geweld te mengen.
Gezien de adviezen van de psycholoog en van de reclassering, die in dit kader door de rechtbank als bij uitstek deskundig worden beschouwd, omtrent de persoonlijkheid van de verdachte en hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld omtrent de omstandigheden waaronder het feit is begaan, ziet de rechtbank geen grond toepassing te geven aan artikel 77c Sr en zal het volwassenstrafrecht worden toegepast.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat het onderzoek van de reclassering niet zodanig onvolledig is geweest, dat de behandeling van de zaak voor nader onderzoek naar de toepassing van het adolescentenstrafrecht dient te worden aangehouden. Weliswaar schrijft de door de raadsman genoemde richtlijn van het Openbaar Ministerie voor dat de reclassering bij een advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht informatie inwint bij de Raad voor de Kinderbescherming, maar de rechtbank heeft op grond van artikel 77c Sr een zelfstandige bevoegdheid te bepalen of al dan niet recht wordt gedaan op grond van het jeugdstrafrecht. De rechtbank is hierbij niet gebonden aan de beleidsregels van het Openbaar Ministerie. Gelet op hetgeen de rechtbank reeds heeft overwogen, acht zij zich op grond van de rapporten van de psycholoog en van de reclassering voldoende voorgelicht om tot een oordeel te komen.
Mate van toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij verdachte gesproken [slachtoffer 1] worden van een stoornis in het gebruik van alcohol (licht van ernst) en van een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. Daarnaast functioneert verdachte op een laag begaafd intelligentieniveau. Deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde aanwezig en beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment. Verdachte kon de gevolgen van zijn handelen door zijn laag begaafde intelligentieniveau minder goed overzien. Daarnaast heeft hij moeite om gedragsalternatieven te bedenken en was hij door zijn ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis minder vrij om de alcohol te laten staan. Om deze redenen adviseert de psycholoog verdachte de ten laste gelegde feiten enigszins verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundige drs. [deskundige] in dit kader over en legt die mede aan haar beslissing ten grondslag. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in enigszins verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee in enige mate in strafmatigende zin rekening houden.
Nadere strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich met vijf anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van uitgaansgeweld. Op het fietspad aan de [locatie] in Arnhem ontstond een woordenwisseling tussen enkele medeverdachten en een passerende fietser. Verdachte mengde zich in deze woordenwisseling. In eerste instantie trad verdachte de-escalerend op door meerdere personen bij de fietser weg te houden en door de fietser mee te nemen, weg van de situatie. Toen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op enig moment voorbij liepen en probeerden de groep van verdachte tot kalmte te manen, ontaardde dit vrijwel direct in een vechtpartij vanuit de groep van verdachte die niet anders kan worden omschreven dan als een geweldsexplosie. Verdachte stond op afstand van deze vechtpartij, maar koos ervoor zich niettemin – al rennend – in de richting van het geweld te begeven. Verdachte speelde een grote rol bij het geweld. Verdachte heeft [slachtoffer 2] naar de grond geduwd, om hem vervolgens meerdere vuistslagen en trappen toe te dienen tegen zijn hoofd. Toen [slachtoffer 2] uitgeteld op de grond lag, is verdachte naar [slachtoffer 1] gelopen, om hem ook meermalen op zijn hoofd te trappen en te slaan. Toen [slachtoffer 2] weer overeind was gekomen, sloeg verdachte hem met een vuistslag bewusteloos tegen de vlakte. Het geweld van verdachte was duidelijk gericht op het hoofd van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] . Verdachte is als een beest tekeergegaan. Op geen enkel moment is op de camerabeelden te zien dat verdachte zich inhield. Hij bleef maar doorgaan. Verdachte wist van geen ophouden. Pas toen [slachtoffer 2] (opnieuw) uitgeteld op de grond lag, staakte verdachte zijn geweldshandelingen. Het geweld dat verdachte heeft toegepast, is ronduit schokkend. [slachtoffer 2] heeft ter zitting verteld over de impact van deze geweldsexplosie op hem. Dit soort uitgaansgeweld heeft ook een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid en intolerantie neemt hierdoor steeds grotere vormen aan. Uitgaansgeweld heeft in de afgelopen jaren al veel dodelijke slachtoffers veroorzaakt. Verdachte mag zich gelukkig prijzen dat in dit geval het daadwerkelijke letsel van de slachtoffers betrekkelijk beperkt is gebleven, want gelet op de mate van geweld hadden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ook dood kunnen zijn.
De rechtbank neemt verder in overweging dat sprake is van relevante recidive. Verdachte is in 2021 ook veroordeeld wegens uitgaansgeweld (twee mishandelingen en openlijk geweld). Verdachte heeft van deze veroordeling kennelijk onvoldoende geleerd, nu hij opnieuw in de fout is gegaan, en deze keer zelfs nog heftiger.
Uit het advies van de reclassering komt naar voren dat problematiek op het gebied van psychosociaal functioneren, middelengebruik en sociaal netwerk in samenhang tot het delictgedrag hebben geleid. Verdachte heeft te kampen met traumatische ervaringen die zijn ontstaan bij zijn vlucht van Eritrea naar Nederland. Hij probeert emoties te dempen door het drinken van alcohol. Onder invloed van alcohol vervagen de grenzen van verdachte. Verder heeft verdachte zijn leven redelijk in orde. Hij heeft een vast woonadres bij zijn ouders en hij had voorafgaand aan zijn detentie werk en een structureel inkomen. Verdachte stelt zich coöperatief op en staat open voor interventies. Hij ziet in dat hij behandeling nodig heeft en staat daar positief tegenover. De reclassering adviseert – net als de psycholoog – aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en een alcoholverbod met middelencontrole.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de recidive, alsook de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen en de eendaadse samenloop van de beide feiten. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding om rekening te houden met het aandeel van verdachte in de verschillende feiten. Verdachte is een van de personen geweest die het meest heftige geweld heeft toegepast door herhaaldelijk tegen het hoofd van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] te schoppen. Verdachte heeft zich, als enige, schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag ten aanzien van beide slachtoffers. De rechtbank houdt hier rekening mee bij het bepalen van de strafmaat. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet anders kan worden volstaan dan met een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht ruimschoots overstijgt.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren in deze zaak passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd, nu zij van oordeel is dat de eis van de officier van justitie niet in overeenstemming is met de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank, gelet op de nadrukkelijke wens van de slachtoffers, aan verdachte een contactverbod opleggen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding om dit contactverbod in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v Sr aan verdachte op te leggen en is van oordeel dat met dit contactverbod als bijzondere voorwaarde bij het voorwaardelijke strafdeel kan worden volstaan. Verder vindt de rechtbank een locatieverbod voor – kort gezegd – het centrum van Arnhem onevenredig vrijheidsbeperkend voor verdachte en is zij van oordeel dat het beoogde doel ook kan worden bereikt door enkel een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan verdachte op te leggen.
De rechtbank koppelt aan het voorwaardelijke strafdeel een langere proeftijd dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat verdachte langdurig behandeld en begeleid kan worden, gelet op het zeer excessieve geweld dat hij heeft gebruikt en de omstandigheid dat het niet de eerste keer is dat verdachte voor een geweldsdelict wordt veroordeeld. Daarnaast dient het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer tot dergelijk gewelddadige daden komt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.441,47 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • Ambulancekosten (€ 499,91);
  • Kosten tandarts (€ 117,32);
  • Kosten oogdruppels (€ 44,84) en
  • Beschadigde kleding (€ 472,99).
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde inkomstenderving (€ 278,69) niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij heeft gesteld dat de uren die in september niet zijn gewerkt in oktober zijn verrekend en het verschil in salaris tussen de maanden oktober en november 2023 als materiële schade opgevoerd. De rechtbank ziet de gestelde schade niet terug in de bij de vordering gevoegde salarisspecificaties. In de salarisspecificatie van oktober 2023 staat een post “Verm. salaris (Uit wachtdag uren)”, maar het bedrag van deze post (€ 127,82) is lager dan de gevorderde schade. Verder blijkt uit de salarisspecificatie niet dat dit gaat om uren die in september niet zijn gewerkt, nu de salarisspecificatie ziet op de periode van 1 oktober 2023 tot en met 31 oktober 2023. Dat het salaris in oktober 2023 lager was dan het salaris in november 2023, ziet de rechtbank, maar dat dit het gevolg is van niet gewerkte uren als rechtstreeks gevolg van het tenlastegelegde, blijkt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit de onderbouwing die de benadeelde partij heeft gegeven. De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Met betrekking tot de gevorderde reiskosten overweegt de rechtbank dat de reiskosten voor bezoeken aan de advocaat, het Openbaar Ministerie en de rechtbank proceskosten betreffen. Deze kosten komen niet op grond van artikel 532 Sv voor vergoeding in aanmerking. De civiele proceskostenregeling, die is vastgelegd in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), geeft immers een (in beginsel) exclusieve en limitatieve regeling voor de proceskostenvergoeding en deze regeling is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad van overeenkomstige toepassing op de vordering van de benadeelde partij in het strafgeding. Uit artikel 238 Rv volgt dat (alleen) een in persoon procederende partij reis- en aanverwante kosten als proceskosten vergoed kan krijgen. Procedeert de benadeelde partij met een gemachtigde, dan komen slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking, en dus niet ook de in artikel 238 lid 1 Rv bedoelde kosten van de benadeelde partij (Hoge Raad 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, r.o. 2.4.1 – 2.4.2). Nu de benadeelde partij in deze zaak procedeert met een gemachtigde komen deze opgevoerde reiskosten niet voor vergoeding in aanmerking. Dit is anders voor de gevorderde reiskosten voor bezoeken aan het ziekenhuis en de praktijkondersteuner van de huisarts. Deze komen wel als rechtstreekse schade voor vergoeding in aanmerking. Het gaat in totaal om 57 kilometer tegen een kilometervergoeding van € 0,33 op grond van de Richtlijn Kilometervergoeding van De Letselschade Raad en dus om een totaalbedrag van € 18,81.
Het totaalbedrag van de toe te wijzen materiële schade bedraagt hiermee € 1.153,87.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Smartengeld
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) valt. Door het groepsgeweld heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van meerdere huidbeschadigingen, meerdere bloeduitstortingen, letsel aan het rechteroog met zwelling en bloeduitstortingen in de oogkas, een kneuzing van het netvlies (Berlin’s oedeem), een geringe bloeding in de oogbol met prikkeling van de voorste oogkamer en gedeeltelijk losraken van de spalk in de onderkaak. Verder is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen de rechtbank afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, waaronder de omstandigheid dat hij meermalen naar de praktijkondersteuner van de huisarts is gemoeten om over de gevolgen van het voorval te spreken. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen. Gelet op het daadwerkelijk door de benadeelde partij opgelopen letsel, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag hoger is dan rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is:
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726).
Dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van de verdachten de bij de benadeelde partij ontstane schade heeft veroorzaakt, staat in het onderhavige geval niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Ten aanzien van verdachte is immers bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een delict waarbij hij en de medeplegers van dat delict verantwoordelijk én aansprakelijk zijn voor het geheel van de door de groep of groepen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. Verdachte is op grond van deze groepsaansprakelijkheid tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.009,25 aan materiële schade en € 5.000 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de vordering hoofdelijk toe te wijzen.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • Eigen risico ambulancevervoer (€ 844,77) en kilometertarief ambulance (€ 14,49);
  • Beschadigde broek (€ 49,99) en
  • Beschadigde jas (€ 60,00).
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 969,25 kan worden toegewezen. De benadeelde partij heeft een totaalbedrag van € 1.009,25 gevorderd, maar die vordering berust vermoedelijk op een verkeerde cumulatie van de schadeposten, aangezien de rechtbank de gevorderde schadeposten integraal toewijst en tot een bedrag van € 969,25 komt. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Smartengeld
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 BW. Door het groepsgeweld heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van meerdere huidbeschadigingen, meerdere bloeduitstortingen, meerdere (onderhuidse) zwellingen en licht traumatisch hoofd-hersenletsel. Verder is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen de rechtbank afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde, waaronder de omstandigheid dat hij meermalen naar de praktijkondersteuner van de huisarts is gemoeten om over de gevolgen van het voorval te spreken. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen. Gelet op het daadwerkelijk door de benadeelde partij opgelopen letsel, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag hoger is dan rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige dan ook niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is:
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Groepsaansprakelijkheid
Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De hoofdelijke aansprakelijkheid van de tot een groep behorende personen die deze bepaling in het leven roept, leidt ertoe dat de benadeelde die ten gevolge van een gedraging in groepsverband schade heeft geleden ter verkrijging van volledige vergoeding daarvan ermee kan volstaan één van de tot de desbetreffende groep behorende personen aan te spreken.
Blijkens de wetsgeschiedenis voorziet de regeling van artikel 6:166 BW in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. De mate van betrokkenheid van de afzonderlijke deelnemers bij het onrechtmatig handelen is niet van belang. Deze individuele aansprakelijkheid vindt haar rechtvaardiging in een ieders bijdrage aan het in het leven roepen van de kans dat zodanige schade zou ontstaan. Zij vindt haar begrenzing in de eis dat de kans op het aldus toebrengen van schade hen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband (Hoge Raad 3 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1726).
Dat de rechtbank niet kan vaststellen wie van de verdachten de bij de benadeelde partij ontstane schade heeft veroorzaakt, staat in het onderhavige geval niet aan toewijzing van de vordering van de benadeelde partij in de weg. Ten aanzien van verdachte is immers bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een delict waarbij hij en de medeplegers van dat delict verantwoordelijk én aansprakelijk zijn voor het geheel van de door de groep of groepen gepleegde geweld en de gevolgen daarvan. Verdachte is op grond van deze groepsaansprakelijkheid tot vergoeding van de hiervoor genoemde schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 60a, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van
26 (zesentwintig) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland via telefoonnummer 088-8041401. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verdachte zich laat behandelen door FPP Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek van verdachte kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- verdachte abstinentie van alcohol nastreeft, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaan verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact heeft of zoekt met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1995 en met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 1993, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
 stelt als overige voorwaarden dat:
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.153,87 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.153,87 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de ambulancekosten vanaf 3 november 2023;
  • over de kosten van de tandarts vanaf 12 september 2023;
  • over de kosten van de oogdruppels vanaf 30 oktober 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023;
  • over de reiskosten vanaf 11 januari 2024 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 46 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 969,25 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 969,25 aan materiële schade en een bedrag van € 2.500,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente:
  • over de ambulancekosten vanaf 28 december 2023;
  • over de beschadigde kleding vanaf 2 september 2023 en
  • over de immateriële schade vanaf 2 september 2023
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 44 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en
mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, District Gelderland-Midden, Districtsrecherche opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023402792 (ON4R023088/Buizerd), gesloten op 25 september 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 51.
3.Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , p. 106-107.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 45-46.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 167-171.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 253.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 206-207.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 169.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 211-215.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 198.
12.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 240-246.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
16.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 221-223.
17.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
18.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 170.
19.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 186-192.
20.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
21.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.
22.De eigen waarneming van de rechtbank gedaan in raadkamer.