ECLI:NL:RBGEL:2024:1298

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
C/05/421204 / HZ ZA 23-195
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wilsbekwaamheid erflaatster en de nietigheid van een aanvullend testament

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 28 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de wilsbekwaamheid van erflaatster en de geldigheid van een aanvullend testament. De eiser, een erfgenaam van de erflaatster, vorderde onder andere de nietigheid van het testament dat op 20 april 2021 was opgemaakt, omdat hij stelde dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het testament niet wilsbekwaam was als gevolg van een geestelijke stoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflaatster op het moment van het opmaken van het testament niet leed aan een geestelijke stoornis die haar in staat stelde om een redelijke afweging te maken van de bij het testament betrokken belangen. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van de notaris en de medische informatie in overweging genomen. De vorderingen van de eiser zijn afgewezen, omdat niet is gebleken dat de erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament niet in staat was om haar wil te vormen. De rechtbank heeft ook de vordering tot inzage in het medisch dossier van erflaatster afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van de wet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/421204 / HZ ZA 23-195
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser] ERFGENAAM VAN [erflaatster],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.D. Mers te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ERFGENAAM VAN [erflaatster] ,

te [plaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde 1] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
2.
[gedaagde 2] ERFGENAAM VAN [erflaatster],
te [plaats 3] ,
advocaat: mr. M.J.P. Schipper te Alkmaar,
hierna te noemen: [gedaagde 2] ,
3.
[gedaagde 3] ERFGENAAM VAN [erflaatster],
te [plaats 4] ,
advocaat: mr. J.W. Damstra te Apeldoorn,
hierna te noemen: [gedaagde 3] ,
gedaagde partijen,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 14 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 7 maart 2018 is te [plaats 4] overleden de heer [erflater] (hierna: erflater). Op 12 juli 2021 is te [plaats 4] overleden mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster). Partijen zijn de kinderen van erflater en erflaatster.
2.2.
Erflaatster heeft op 20 december 2017 een levenstestament laten opstellen. Daarin heeft erflaatster een algemene volmacht om haar vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen verstrekt aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
2.3.
Eveneens op 20 december 2017 heeft erflaatster bij uiterste wilsbeschikking over haar nalatenschap beschikt. Hierbij heeft erflaatster, onder last van legaten, haar echtgenoot [erflater] en haar kinderen tot haar erfgenamen benoemd. Vanwege het vooroverlijden van erflater zijn partijen, voor gelijke delen, de enige erfgenamen van erflaatster. Verder heeft erflaatster de inbreng van giften uitgesloten.
2.4.
Erflaatster is in juni 2018 geplaatst op een gesloten afdeling in verpleeghuis [locatie] te [plaats 4] . Dit is een verpleeghuis van Vilente.
2.5.
Erflaatster had op 29 december 2020 in haar woning aan het [adres+plaats] een afspraak met notaris mr. P.H. Prummel waarbij een akte van schenking is gepasseerd.
2.6.
Bij uiterste wilsbeschikking van 20 april 2021 heeft erflaatster aanvullend over haar nalatenschap beschikt (hierna: het aanvullend testament). In dit aanvullend testament was de inbreng van giften niet langer uitgesloten. Verder is in het aanvullend testament een aantal legaten ten behoeve van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opgenomen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat –, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat (de uiterste wilsbeschikking in) het op 20 april 2021 voor notaris mr. P.H. Prummel verleden testament van erflaatster nietig is en geen effect sorteert,
II. te verklaren voor recht dat de nalatenschap van erflaatster dient te worden afgewikkeld conform het bepaalde in het testament dat zij op 20 december 2017 heeft laten verlijden voor notaris mr. S.A. Bijma als waarnemer van mr. D.G. Hoek, notaris te Wageningen,
III. gedaagden, althans [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , te veroordelen tot het verschaffen van een afschrift van de rapportage(s)/het diagnosedocument die/dat door een geriater/specialist/huisarts met betrekking tot erflaatster is/zijn opgesteld na het overlijden van erflater, waaruit de diagnose blijkt die erflaatster kreeg, althans op grond waarvan erflaatster een plek kreeg in verpleegtehuis [locatie] ,
IV. gedaagden te veroordelen tot het verlenen van medewerking in de vorm van het geven van toestemming aan Vilente om aan eiser inzage en/of afschrift te verstrekken van het medisch dossier van erflaatster en de met betrekking tot erflaatster opgemaakte dagrapportages (het zorgdossier) van het verplegend/verzorgend personeel, binnen 14 dagen na een verzoek daartoe, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat gedaagden met het voldoen hieraan in gebreke blijven,
V. de heer [betrokkene] als medisch deskundige te benoemen die als opdracht krijgt het medisch dossier en de dagrapportages (het zorgdossier) van erflaatster in te zien en de vraag te beantwoorden of erflaatster op of omstreeks 20 april 2021 leed aan een geestelijke stoornis en of het aannemelijk is dat die geestelijke stoornis een waardering van de bij de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen heeft belet of dat het aannemelijk is dat erflaatster de daaraan verbonden gevolgen niet heeft kunnen overzien, alsmede te bepalen dat de griffier een afschrift van de beschikking aan de benoemde deskundige zal toezenden, met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten,
VI. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, althans een door deze rechtbank vast te stellen bedrag,
VII. gedaagden te veroordelen in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de vorderingen van [eiser] . Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
[gedaagde 3] heeft de stellingen van [eiser] erkend. Hij conformeert zich aan de inhoud van de dagvaarding en de door [eiser] ingestelde vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Nietigheid aanvullend testament
4.1.
Tussen partijen is in geschil of erflaatster ten tijde van het passeren van het aanvullend testament als gevolg van een geestelijke stoornis al dan niet in staat was haar wil (in vrijheid) te vormen. Artikel 3:33 BW bepaalt dat een rechtshandeling, waaronder (het laten opstellen van) een testament, een met elkaar overeenstemmende wil en verklaring vereist. Wanneer sprake is van een geestelijke stoornis, dan wordt op grond van artikel 3:34 BW de voor de rechtshandeling vereiste wil geacht te ontbreken (i) indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen belette, of (ii) indien de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. De wil wordt dus vermoed te hebben ontbroken als een stoornis aanwezig is en één van deze twee omstandigheden zich heeft voorgedaan. Op grond van artikel 3:34 lid 2 BW is een testament dan nietig. De stelplicht en bewijslast van de stelling dat de erflaatster die haar testament heeft gewijzigd, als gevolg van een geestelijke stoornis niet in staat was haar wil (in vrijheid) te vormen, rusten op degene die deze stelling aanvoert, in dit geval [eiser] . Daarbij kunnen ook feiten en omstandigheden die zijn voorafgegaan aan of gevolgd op het passeren van het testament van belang zijn.
i)
Geestelijke stoornis
4.2.
Partijen verschillen van mening over de vraag of erflaatster ten tijde van het opmaken van haar aanvullend testament op 20 april 2021 een geestelijke stoornis had. [eiser] meent dat dit het geval was en voert ter onderbouwing hiervan aan dat erflaatster ten tijde van het opstellen van het aanvullend testament al meerdere jaren verbleef op een gesloten afdeling van [locatie] . Verder voert [eiser] aan dat erflaatster leed aan dementie en dat zij in een ernstig verwarde toestand verkeerde. Erflaatster was daarom volgens [eiser] niet in staat haar wil te bepalen. [eiser] heeft in dit kader verwezen naar diverse verklaringen van familieleden (productie 4 t/m 9), WhatsAppberichten van onder andere [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (productie 10B), foto’s van erflaatster (productie 11), een overdracht verpleegkunde van 21 mei 2019 (productie 13) en een e-mail van Vilente van 27 augustus 2019 (productie 25).
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat erflaatster ten tijde van het verlijden van het aanvullend testament een geestelijke stoornis had. Zij betwisten dat erflaatster leed aan dementie. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat erflaatster weliswaar een periode verward is geweest, maar dit had volgens hen steeds duidelijk andere oorzaken. Zo was erflaatster verward na het overlijden van erflater, heeft zij een tijd lang een verkeerde dosis antidepressiva gehad en is zij twee keer met hart-, long- en leverfalen in het ziekenhuis opgenomen waar zij tweemaal een delier heeft gehad. Nadat deze oorzaken niet meer speelden, verkeerde erflaatster niet langer in verwarde toestand, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Voornoemde klachten waren ook de reden dat erflaatster op een gesloten afdeling verbleef. Nadat de klachten – en daarmee de verwarde toestand van erflaatster – verdwenen, kreeg erflaatster meer zelfstandigheid.
4.4.
De vraag of op 21 april 2021 sprake was van een geestelijke stoornis bij erflaatster moet worden beantwoord aan de hand van medische informatie. Deze vraag behelst namelijk een medische beoordeling. Uit de door [eiser] in het geding gebrachte stukken blijkt niet dat erflaatster tijdens haar leven is gediagnosticeerd met dementie of een andere geestelijke stoornis. Dat erflaatster verbleef op een gesloten afdeling van een verzorgingstehuis is onvoldoende om tot deze conclusie te komen, gelet op de verklaring die [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hiervoor hebben gegeven. Uit de door [eiser] overgelegde verklaringen van familieleden kan evenmin een diagnose worden afgeleid. Voor zover in deze verklaringen wordt gesproken over de geestelijke toestand van erflaatster, gaat dit met name over door familieleden waargenomen gedragingen van erflaatster waaraan conclusies worden verbonden. Een geestelijke stoornis blijkt daaruit niet. Ook uit de door [eiser] overgelegde WhatsAppberichten en foto’s van erflaatster blijkt dit niet. In de door [eiser] overgelegde overdracht verpleegkunde wordt weliswaar opgetekend dat erflaatster verward en angstig was, maar daaruit blijkt niet dat hieraan een geestelijke stoornis ten grondslag lag. In deze overdracht wordt evenmin een diagnose gesteld. Ten slotte blijkt ook uit de e-mail van Vilente van 27 augustus 2019 niet dat erflaatster leed aan een geestelijke stoornis. Voor zover relevant is in die e-mail geschreven:

Beste heer [eiser] ,
Meestal is een ziekenhuisopname bij mensen met dementie zeer belastend.
Ik had het idee dat uw moeder mijn vragen goed begreep, ook al is ze dementerend. Ze kon zich m.i. nog goed verwoorden op dat punt. Maar misschien twijfelt uw moeder erg, dat kan.
De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn stelling dat op basis van bovenstaand citaat vaststaat dat erflaatster leed aan dementie. Uit dit citaat blijkt immers niet of de opmerking over dementie is gebaseerd op waarnemingen van een arts of een diagnose, of dat aan de schrijver van de e-mail is voorgehouden dat erflaatster dementerend is en dat zij op basis van die informatie antwoordt. Verder blijkt uit de e-mail niet of de afzender gespecialiseerd is om een diagnose te stellen. Uit het citaat blijkt bovendien juist dat erflaatster zich nog goed kon verwoorden en vragen goed begreep. Verder is geen informatie beschikbaar over de gezondheidstoestand van erflaatster in april 2021. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat erflaatster ten tijde van het opmaken van het testament op 21 april 2021 leed aan een geestelijke stoornis.
ii)
Ontbrekende wil
4.5.
De rechtbank overweegt dat ook indien zou komen vast te staan dat erflaatster leed aan een geestelijke stoornis als bedoeld in artikel 3:34 BW, hieruit nog niet volgt dat bij haar ook sprake was van een stoornis die haar bij het opmaken van het testament belette om een redelijke afweging te maken van de bij dat testament betrokken belangen of dat de wilsverklaring onder invloed van de stoornis is gedaan. De notaris, aan wie het in de eerste plaats is te beoordelen of een testateur wilsonbekwaam is, heeft geen reden gezien voor twijfel aan het vermogen van erflaatster om een uiterste wil te maken. Volgens [eiser] had de notaris nader onderzoek moeten doen naar de geestestoestand van erflaatster gelet op de indicatoren genoemd in het voor de notariaat geldende Stappenplan beoordeling wilsbekwaamheid ten behoeve van de notariële dienstverlening (hierna: het Stappenplan). Hij wijst in dit verband op de volgende omstandigheden: erflaatster had een hoge leeftijd, beheerde niet haar eigen administratie en woonde niet meer zelfstandig, maar in een zorginstelling. Verder heeft [eiser] aangevoerd dat het initiatief tot wijziging van het testament van erflaatster kwam vanuit [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
4.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben betwist dat erflaatster ten tijde van het passeren van het aanvullend testament niet in staat was haar belangen te waarderen en (dus) onbekwaam was om haar wil over de wijziging van het testament te bepalen en de gevolgen van de wijzing van haar testament te overzien. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ter onderbouwing hiervan verwezen naar de door [eiser] overgelegde brieven en e-mails van de notaris die het aanvullend testament heeft opgesteld. Daaruit blijkt het volgende. Na afloop van de afspraak waarbij de akte van schenking is gepasseerd op 29 december 2020 begon erflaatster uit eigen beweging over het opstellen van een aanvullend testament. De notaris heeft vervolgens één op één met erflaatster gesproken over de inhoud van het testament. Op basis van de wensen van erflaatster heeft de notaris een concept voor het aanvullend testament opgesteld. De benodigde cijfers werden op verzoek van erflaatster door een van haar dochters aangeleverd. Dit concept is per post aan erflaatster voorgelegd. De notaris was ermee bekend dat erflaatster verbleef in verpleeghuis [locatie] . De notaris heeft middels videobellen contact gehad met erflaatster, waarbij een datum voor het passeren van het aanvullend testament is afgesproken. Het aanvullend testament is uiteindelijk op 20 april 2021 gepasseerd op het kantoor van de notaris in Emmeloord. Met betrekking tot de wilsbekwaamheid van erflaatster heeft de notaris geschreven dat hij bij afspraken met cliënten van rond de 80 jaar standaard het Stappenplan bij zich heeft, zo ook bij de afspraken met erflaatster. Hij geeft aan het Stappenplan bij ieder contact met erflaatster te hebben langsgelopen. Naar aanleiding van de door erflaatster gegeven antwoorden op de vragen uit het stappenplan heeft de notaris geen enkele twijfel gehad over de wilsbekwaamheid van erflaatster.
4.7.
Als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, bij testament uiterste wilsbeschikkingen kan maken. Een notaris is in beginsel verplicht daaraan zijn medewerking te verlenen en moet op verlangen van een testateur doen wat is vereist om diens uiterste wilsbeschikkingen in een testament vast te leggen. Zoals bij elke akte moet de notaris de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan biedt hiervoor een handreiking. In het Stappenplan staan indicatoren vermeld die aanleiding kunnen zijn voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Indien een notaris – ook al heeft hij kennis van het bestaan van één of meer indicatoren – geen aanleiding behoeft te hebben om te twijfelen aan de wilsbekwaamheid van een cliënt, dan hoeft hij het Stappenplan niet te volgen. Van belang hierbij is onder meer de indruk die een cliënt in een gesprek maakt. Ook als achteraf uit een rapport van een deskundige of getuigenverklaringen valt af te leiden dat een cliënt op het moment van een bespreking of passeren van de akte (mogelijk) niet als wilsbekwaam kon worden aangemerkt, betekent dit nog niet zonder meer dat dit ook aan de notaris duidelijk had moeten zijn geweest. Of dit zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval (Hof Amsterdam 10 april 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1201). Uit de e-mails van de notaris volgt dat hij in het voortraject en ten tijde van het passeren van het aanvullend testament voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van erflaatster en dat hij geen aanleiding had om daaraan te twijfelen. Primair mag worden uitgegaan van deze eigen waarneming van de notaris. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding geven om vraagtekens te plaatsen bij de juistheid van de verklaring van de notaris omtrent deze gang van zaken en zijn waarnemingen.
iii)
Conclusie wilsbekwaamheid
4.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet is gebleken dat erflaatster op 20 april 2021 als gevolg van een geestelijke stoornis niet in staat was bij het opstellen en passeren van het aanvullend testament een redelijke afweging te maken van de bij dat aanvullend testament betrokken belangen. Evenmin is gebleken dat de wilsverklaring onder invloed van een geestelijke stoornis is gedaan. In het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] – en in het bijzonder de verklaring van de notaris – heeft [eiser] zijn stellingen op dit punt onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat het aanvullend testament nietig is zal daarom worden afgewezen. Aangezien het aanvullend testament niet nietig is, zal ook de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht dat de nalatenschap van erflaatster moet worden afgewikkeld conform haar testament van 20 december 2017 worden afgewezen.
Inzage stukken
4.9.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot het verschaffen van een afschrift van – samengevat – het document dat ten grondslag ligt aan de opname van erflaatster in het [locatie] . [eiser] meent dat uit dit document zal blijken dat en waarmee erflaatster is gediagnosticeerd.
4.10.
Op grond van artikel 843a Rv kan een partij inzage of overlegging van stukken vorderen van een andere partij. Voor toewijzing van een dergelijke vordering gelden volgens het artikel vier cumulatieve voorwaarden: 1) degene die de vordering instelt moet daarbij een rechtmatig belang hebben; 2) de vordering moet zien op bepaalde bescheiden; 3) de bescheiden moeten een rechtsbetrekking betreffen waarbij degene die afschrift of inzage vordert partij is en 4) degene van wie de bescheiden worden gevraagd moet deze te zijner beschikking of onder zijn berusting hebben.
4.11.
Uit een door [eiser] overgelegde e-mail van Vilente van 13 september 2023 (productie 32) blijkt dat met betrekking tot erflaatster een indicatiebesluit bestaat van 30 april 2018. Uit deze e-mail volgt verder dat dit indicatiebesluit is aangevraagd toen erflaatster in het verpleeghuis [locatie] ging wonen. De rechtbank gaat ervan uit dat dit indicatiebesluit het document is waarvan [eiser] een afschrift verlangt. [eiser] heeft immers geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat er nog andere documenten aan de opname van erflaatster in het [locatie] ten grondslag liggen. Uit voornoemde e-mail van Vilente blijkt niet dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beschikken over het indicatiebesluit. [eiser] heeft ook niet (expliciet) gesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over het indicatiebesluit beschikken. Hij heeft slechts aangevoerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over medische informatie beschikken en dat zij het indicatiebesluit zullen hebben aangevraagd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet betwist dat mogelijk een document bestaat dat ten grondslag ligt aan de opname van erflaatster in het [locatie] . Zij hebben echter aangevoerd dat zij niet over een dergelijk document beschikken, zodat zij geen afschrift daarvan kunnen verschaffen. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn vordering op dit punt onvoldoende heeft onderbouwd. Het had op zijn weg gelegen om te stellen en te onderbouwen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] beschikken over het indicatiebesluit. Nu hij dit niet heeft gedaan, kan niet worden vastgesteld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] over dit document beschikken. Daarom is niet voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv. De vordering van [eiser] tot het verschaffen van een afschrift zal gelet op het voorgaande worden afgewezen.
Inzage in medisch dossier erflaatster
4.12.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan [eiser] , dan wel het geven van toestemming aan Vilente, om inzage te krijgen in het medisch dossier van erflaatster. [eiser] baseert deze vordering op de redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 2 jo. 6:2 BW) in combinatie met artikel 7:458a lid 1 sub c BW. Voordat wordt beoordeeld of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gehouden zijn tot het verlenen van medewerking, moet eerst worden beoordeeld of [eiser] recht heeft op inzage in het medisch dossier.
4.13.
Als hoofdregel geldt dat een medisch hulpverlener geen inzage of afschrift van het medisch dossier aan anderen dan de patiënt mag verstrekken, behalve als de patiënt hiervoor toestemming geeft (artikel 7:457 lid 1 BW). Dit medisch beroepsgeheim geldt ook na de dood van de patiënt. [eiser] heeft niet betwist dat erflaatster voornoemde toestemming niet heeft gegeven voorafgaand aan haar overlijden.
4.14.
[eiser] doet een beroep op de uitzondering van artikel 7:458a lid 1 sub c BW. Daarin staat dat – in afwijking van artikel 7:457 BW – de hulpverlener desgevraagd inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier van een overleden patiënt verstrekt aan een ieder die een zwaarwegend belang heeft en aannemelijk maakt dat dit belang mogelijk wordt geschaad, en dat inzage in of afschrift van gegevens uit het dossier noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang. Voor een geslaagd beroep op deze doorbrekingsgrond moet volgens de parlementaire geschiedenis (
Kamerstukken II2017/18, 34994, nr. 3) aan twee cumulatieve criteria zijn voldaan: a) degene die stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft, moet met voldoende concrete aanwijzingen aannemelijk maken dat dit belang mogelijk wordt geschaad en b) diegene moet aannemelijk maken dat inzage noodzakelijk is voor de behartiging van dit belang.
4.15.
[eiser] stelt dat hij een zwaarwegend belang heeft bij inzage van het medisch dossier. Dit zwaarwegend belang is volgens hem gelegen in het feit dat hij als gevolg van het aanvullend testament minder uit de nalatenschap van erflaatster verkrijgt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat sprake is van een zwaarwegend belang aan de zijde van [eiser] . Een financieel belang is daarvoor volgens hen onvoldoende. De rechtbank overweegt als volgt. Een zwaarwegend belang kan volgens de wetsgeschiedenis zijn gelegen in de wens om een testament te laten vernietigen ingeval een persoon, anders dan verwacht, minder of niets uit de nalatenschap van de erflaatster verkrijgt. De nabestaande kan dit aannemelijk maken aan de hand van een afwijking van de erflaatster van de wettelijke verdeling inzake de nalatenschap, of aan de hand van een wijziging van een eerder testament (
Kamerstukken II, 2017-2018, 34 994, nr. 3, p. 11-14). Tussen partijen is niet in geschil dat erflaatster haar testament van 2017 in 2021 heeft gewijzigd en dat [eiser] als gevolg daarvan minder uit de nalatenschap van erflaatster zal verkrijgen. Het belang van [eiser] bij inzage in het medisch dossier van erflaatster kwalificeert gelet op het voorgaande als zwaarwegend belang in de zin van artikel 7:458a BW.
4.16.
[eiser] heeft de vordering tot inzage/afgifte van het medisch dossier slechts summier onderbouwd. Hij heeft aangevoerd dat deze vordering wordt ingesteld voor zover de rechtbank op basis van de door hem ingenomen stellingen en overgelegde stukken niet kan concluderen dat erflaatster wilsonbekwaam was en dat het aanvullend testament daardoor nietig is. De rechtbank begrijpt [eiser] aldus dat hij hiermee bedoelt dat hij in voornoemd zwaarwegend belang zal worden geschaad indien hij geen inzage/afschrift krijgt in het medisch dossier van erflaatster. Zoals in 4.1 overwogen rust de stelplicht en de bewijslast met betrekking tot de wilsonbekwaamheid van erflaatster op [eiser] . Volgens de Hoge Raad voldoet een partij in de regel aan zijn stelplicht door een voldoende onderbouwde medische verklaring in het geding te brengen die zijn stelling ondersteunt (HR 9 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2047). Gelet hierop is voldoende aannemelijk dat het zwaarwegend belang van [eiser] zal worden geschaad als hij geen voldoende onderbouwde medische verklaring ter zake de wilsbekwaamheid van erflaatster kan overleggen.
4.17.
Ten slotte moet worden beoordeeld of inzage noodzakelijk is voor de behartiging van voornoemd zwaarwegend belang van [eiser] . Hiervoor is ten minste nodig dat sprake is van concrete aanwijzingen dat erflaatster ten tijde van het passeren van het aanvullend testament wilsonbekwaam was. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aan dit vereiste voldaan. [eiser] heeft ten aanzien van de noodzaak van inzage slechts aangevoerd dat uit het medisch dossier zal blijken dat erflaatster aan dementie (dan wel een andere geestelijke stoornis) leed. Zelfs als dit het geval is, betekent dat niet zonder meer dat erflaatster op 20 april 2021 bij het passeren van haar testament wilsonbekwaam was. Zoals de rechtbank onder 4.5 tot en met 4.8 heeft overwogen, was van wilsonbekwaamheid bij erflaatster ten tijde van het passeren van het aanvullend testament geen sprake. Andere redenen waarom inzage in het medisch dossier van erflaatster noodzakelijk zou zijn, zijn door [eiser] niet gesteld en deze blijken evenmin uit de door hem overgelegde stukken.
4.18.
Gelet op het voorgaande is niet voldaan aan de cumulatieve eisen van artikel 7:458a lid 1 sub c BW. De vordering van [eiser] om [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te veroordelen tot het verlenen van medewerking om inzage te krijgen in het medisch dossier zal daarom worden afgewezen.
Benoeming deskundige
4.19.
[eiser] vordert dat de heer [betrokkene] wordt benoemd als medisch deskundige om het medisch dossier van erflaatster in te zien. De rechtbank stelt voorop dat bij inzage van een medisch dossier door een medisch deskundige de eisen van artikel 7:457 en artikel 7:458a BW onverkort van toepassing zijn. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.12 tot en met 4.18 heeft [eiser] geen recht op inzage dan wel afschrift van het medisch dossier van erflaatster. Gesteld noch gebleken is waarom dit anders zou zijn indien op verzoek van [eiser] een deskundige wordt benoemd. Deze vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.20.
[eiser] vordert dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering zal worden afgewezen, aangezien [eiser] niet aan de op hem rustende stelplicht heeft voldaan. De rechtbank overweegt in dit kader dat artikel 6:96 lid 2 sub c BW geen zelfstandige grondslag voor de vergoeding van de in dit artikel bedoelde kosten biedt, maar veronderstelt dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Gesteld noch gebleken is dat een wettelijke verplichting tot schadevergoeding bestaat. Verder heeft [eiser] gevorderd dat de buitengerechtelijke incassokosten moeten worden toegewezen conform het tarief zoals bepaald in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het besluit). [eiser] heeft echter niet gesteld over welk bedrag het in het besluit bepaalde tarief volgens hem moeten worden berekend. Ten slotte is gesteld noch gebleken dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in verzuim zijn komen te verkeren en dat daarna aan hen een aanmaning is gestuurd in de zin van artikel 6:96 lid 6 BW.
Proceskosten
4.21.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
RG/FB