ECLI:NL:RBGEL:2024:1162

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
5 maart 2024
Zaaknummer
23-020268 & 23-031677; 031673-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op medisch dossier in strafzaak tegen behandelaar privékliniek na aangifte door Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

Op 16 februari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak waarin beslag is gelegd op het medisch dossier van een overleden patiënte, [Patiënte], die op 18 december 2018 overleed aan complicaties van anorexia nervosa. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd had aangifte gedaan tegen de behandelend arts, [verdachte], die geen BIG-registratie had en de eigenaar was van [zorginstelling 1]. De rechtbank moest een belangenafweging maken tussen het medisch beroepsgeheim en het belang van waarheidsvinding in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de dood van [Patiënte]. De rechtbank oordeelde dat er zeer uitzonderlijke omstandigheden waren die een doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigden, gezien de ernstige verdenkingen tegen [verdachte] en het kwetsbare slachtoffer. De rechtbank verklaarde de klaagschriften van [Ziekenhuis] en [Arts] ongegrond, en het klaagschrift van [Arts] niet-ontvankelijk. De beslissing benadrukt het belang van een grondig onderzoek naar de omstandigheden rondom de dood van [Patiënte] en de rol van [verdachte] in haar behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Raadkamernummers: 23-020268 & 23-031677; 031673-23
Datum uitspraak: 16 februari 2024
Beschikkingvan de meervoudige raadkamer ingevolge artikel 98 jo 552a Wetboek van Strafvordering
op de bezwaren van
Stichting [Ziekenhuis] Ziekenhuis,
gevestigd te [adres] in Arnhem,
bijgestaan door: mr. N.A. de Leon-van den Berg, advocaat in Utrecht.
en van
[Arts] ,
geboren op [Geboortedatum] ,
p/a [Ziekenhuis] Ziekenhuis,
bijgestaan door: mr. V. Daniëls, advocaat in Utrecht.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
Geboren: [Geboortedatum 2] te Heumen
Parketnummer: 05/187097.23
hierna ook genoemd: verdachte

1.Inleiding

Op 18 december 2018 is [Patiënte] overleden aan (de complicaties (longontsteking) van) anorexia nervosa. Zij had daarnaast ook te kampen met andere psychische problemen. Zij was een tijdlang, in ieder geval vanaf 1 september 2016, af en aan, onder behandeling bij de GGZ-instelling [zorginstelling 1] , bij [zorginstelling 2] (onderdeel van GGZ Altrecht) en bij het [Ziekenhuis] ziekenhuis. [zorginstelling 1] was eigendom van en werd geleid door [verdachte] .
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna afwisselend Inspectie en IGJ genoemd) heeft, naar aanleiding van alarmerende signalen over het overlijden van [Patiënte] , als toezichthouder volksgezondheid een onderzoek ingesteld naar de werkwijze van [zorginstelling 1] in het algemeen en de behandeling van [Patiënte] in het bijzonder. In dat kader heeft [Ziekenhuis] het patiëntendossier van [Patiënte] aan de Inspectie ter beschikking gesteld.
Tijdens dit onderzoek zijn tegen (medewerkers van) [zorginstelling 1] verdenkingen gerezen van onzorgvuldig en onprofessioneel handelen dat kan hebben geleid tot of hebben bijgedragen aan het overlijden van [Patiënte] . Tegen de directeur/eigenaar [verdachte] heeft de Inspectie aangifte gedaan.
Daarop is door het openbaar ministerie een strafrechtelijk onderzoek gestart naar diens handelwijze. In het kader van dat onderzoek heeft het openbaar ministerie gevorderd dat [Ziekenhuis] haar patiëntendossier van [Patiënte] ter beschikking stelt van het strafrechtelijk onderzoek en dat is toegewezen door de rechter-commissaris.
[Ziekenhuis] en [Arts] , psychiater bij [Ziekenhuis] en één van de behandelaars van [Patiënte] , verzetten zich hiertegen met een beroep op het medisch beroepsgeheim. De rechter-commissaris heeft dat beroep afgewezen en daartegen hebben [Ziekenhuis] en [Arts] een klaagschrift ingediend. Over die klaagschriften, en dus over het inroepen van het medisch beroepsgeheim gaat deze beslissing.

2.De procedure

2.1
De Inspectie heeft bij brief van 3 augustus 2022 [Ziekenhuis] verzocht aan haar te verstrekken:
  • het patiëntendossier van [Patiënte] , zoals eerder verstrekt aan de Inspectie;
  • het gespreksverslag van het gesprek tussen [Arts] , [Naam] , [Naam] en [Naam] , psychiater en de Inspectie op 10 november 2021;
  • overzicht 2018 samenwerking [Ziekenhuis] - [zorginstelling 1] GGZ (behandeling mw. [Patiënte] [geboortedatum 3] ).
2.2
In een aansluitende e-mailwisseling van september – december 2022 heeft [Arts] (kennelijk in overeenstemming met [Ziekenhuis] ) aangegeven alleen medische informatie over een (overleden) patiënt te kunnen delen als hij zich in een situatie van een conflict van plichten bevindt. Dat is niet aan de orde, zodat hij toestemming weigert.
2.3
De Inspectie heeft op 13 april 2023 aangifte gedaan tegen [verdachte] inzake diens betrokkenheid bij het overlijden van [Patiënte] . Daarin wordt verwezen naar enkele documenten, waaronder de schriftelijke aangifte. [1] [verdachte] zal hierna ook worden aangeduid als verdachte.
2.4
Op 27 juli 2023 heeft het openbaar ministerie ingevolge artikel 105 Sv van [Ziekenhuis] de overhandiging van “het complete medisch dossier van [Patiënte] en alle andere relevante stukken met betrekking tot [Patiënte] , over de periode 01 september 2016 tot en met 26 juli 2023” gevorderd.
2.5
Hieraan is geen gevolg gegeven.
2.6
Op 31 juli 2023 heeft de rechter-commissaris het bevel gegeven dat het complete dossier c.a. als hiervoor omschreven, moet worden uitgeleverd. Dit is gebeurd op 2 oktober 2023. Het patiëntendossier bevindt zich sedertdien in een verzegelde envelop in een kluis in het kabinet RC van de rechtbank.
2.7
Op 11 augustus 2023 heeft [Arts] hiertegen bij de rechtbank een klaagschrift ingediend (raadkamernr. 23-020268). Dat is behandeld in raadkamer van 1 september 2023 en 10 november 2023. Daarbij heeft de raadkamer de zaak in handen gesteld van de rechter-commissaris zodat deze klager in de gelegenheid kan stellen bezwaar te maken om vervolgens daarop een beslissing te nemen waarna klager een klaagschrift ex artikel 552a zou kunnen indienen.
2.8
Bij brief van 2 november 2023 heeft de rechter-commissaris [Ziekenhuis] in kennis gesteld van de inbeslagname en de mogelijkheid geboden bezwaar te maken.
2.9
Tegen de inbeslagname is bezwaar gemaakt door [Ziekenhuis] bij bezwaarschrift van 13 november 2023 en door [Arts] bij bezwaarschrift van 14 november 2023.
2.1
Deze bezwaren zijn door de rechter-commissaris bij beschikking van 14 december 2023 afgewezen.
2.11
Daartegen zijn door [Ziekenhuis] en door [Arts] op grond van artikel 98 Sv klaagschriften ingediend op 22 december 2023.

3.Het onderzoek in raadkamer

3.1
In openbare raadkamer van 2 februari 2024 zijn gehoord:
 [Ziekenhuis] , vertegenwoordigd door de juridisch adviseur [naam] en bijgestaan door haar advocaat;
 [Arts] , bijgestaan door zijn advocaat
 de officier van justitie, mr. G. Steeghs.
3.2
De rechtbank zal de klaagschriften gezamenlijk behandelen omdat er weinig licht zit tussen de klaagschriften en klagers in grote lijnen dezelfde stellingen innemen en gelijkluidende bezwaren uiten tegen de inbeslagname.

4.De standpunten van partijen

4.1
De standpunten komen, in essentie, neer op het navolgende. Hierna zal meer inhoudelijk worden ingegaan op de aangevoerde argumenten over en weer.
4.2
Klagers vinden dat uitlevering van het medisch dossier, gelet op art. 218 Sv, in strijd zou zijn met de medische geheimhoudingsplicht van artikel 88 BIG. Er zijn geen zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het beroepsgeheim kan worden doorbroken.
4.3
De officier van justitie is van oordeel dat er zwaarwegende gronden zijn om het beslag van het dossier en de kennisneming daarvan toe te staan, ook al betekent dat een doorbreking van het medisch beroepsgeheim.

5.De beoordeling

5.1
Het hiernavolgende is deels ontleend aan het proces-verbaal aangifte van de Inspectie van 25 april 2023 (hierna: proces-verbaal aangifte) en het ongedateerde stuk “aangifte van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd jegens de heer [verdachte] ” (DOC.001) (hierna; schriftelijke aangifte IGJ).
Het verloop van de gebeurtenissen
5.2
[verdachte] was eigenaar en bestuurder van ‘ [zorginstelling 1] BV’. Deze inmiddels failliet verklaarde vennootschap exploiteerde een instelling die ambulante gespecialiseerde GGZ-hulpverlening aanbood in Nijmegen en omgeving. Daarnaast bood [zorginstelling 1] woonruimte aan diverse cliënten. In januari 2019 kwam een melding binnen bij het parket Oost-Nederland over [verdachte] , die zelf onder reclasseringstoezicht stond. Ook bij de Inspectie kwamen signalen binnen over [zorginstelling 1] , hetgeen aanleiding was voor toezichtbezoeken. [verdachte] is niet BIG geregistreerd. [2]
5.3
In 2015 wordt [Patiënte] door haar huisarts verwezen naar de gespecialiseerde GGZ in verband met anorexia nervosa met een langdurig verloop. Er zijn ook trekken van een borderline-stoornis vastgesteld. [3]
5.4
Op 1 september 2016 komt [Patiënte] onder behandeling bij [zorginstelling 1] in verband met anorexia.
5.5
Gedurende de hierna volgende periode is [Patiënte] periodiek ook onder behandeling bij [zorginstelling 2] , onderdeel van de GGZ-instelling Altrecht, en gespecialiseerd in eetstoornissen, waar zij regelmatig wordt opgenomen in verband met eetproblemen, voortvloeiend uit de anorexia-problematiek. Daarnaast wordt zij ook opgenomen in [Ziekenhuis] (23 maart en 24 maart 2018; 18 en 19 april 2018; 20 mei tot 22 juni 2028; 19 augustus tot 21 november 2018, waarvan sinds 30 augustus op de PAAZ-afdeling). Al die tijd blijft [zorginstelling 1] de regie voeren over de behandeling.
5.6
Op 21 november 2018 gaat [Patiënte] naar haar appartement waar medewerkers van [zorginstelling 1] regelmatig langskomen. Op 17 december 2018 wordt zij opgenomen in het UMC Radboud, waar zij op [datum] 2018 overlijdt aan longontsteking.
5.7
Van dit overlijden is geen melding ontvangen door de Inspectie. Het journalistiek onderzoeksplatform
Follow the Moneyvraagt op 9 april 2019 opheldering hierover, specifiek of dit verband hield met de zorg vanuit [zorginstelling 1] . De Inspectie heeft daarop een onderzoek ingesteld.
5.8
De Inspectie heeft in het kader van haar toezichtfunctie gesprekken gevoerd met medewerkers van [Ziekenhuis] . Hieruit zou blijken dat [Ziekenhuis] zeer kritisch was over de professionaliteit, kennis en kunde van [zorginstelling 1] . Deze instelling zou niet geëquipeerd zijn om een somatisch/psychiatrische behandeling te bieden aan deze patiënte met een dergelijk ernstig beeld. [4]
5.9
Vervolgens heeft de Inspectie aangifte gedaan tegen [verdachte] .
5.1
Naar aanleiding van deze aangifte, is het openbaar ministerie tegen [verdachte] een strafrechtelijk onderzoek gestart. Hij wordt vooralsnog verdacht van:
 benadeling van de gezondheid van een ander in het kader van de individuele gezondheidszorg (art. 91 BIG);
 in hulpeloze toestand brengen of laten van iemand die aan zijn zorg is toevertrouwd (art. 255 Sr);
 schending van de geheimhoudingsplicht (art. 272 Sr);
 dood door schuld (art. 307 Sr)
De beoordeling van de klaagschriften
5.11
De kwestie die aan de rechtbank wordt voorgelegd ziet op een conflict tussen twee in een democratische rechtsstaat belangrijke principes. Enerzijds het beginsel dat iedereen die te kampen heeft met medische (fysieke en/of psychische) problemen zich gerust tot een arts of medische hulpverlener moet kunnen wenden in het vertrouwen dat alle daaruit voortkomende gegevens vertrouwelijk zijn en vertrouwelijk blijven, in ieder geval zolang de patiënt dat wil (het individuele aspect). Een al te snelle doorbreking van dat beginsel zou ertoe kunnen leiden dat in de toekomst mensen die medische zorg behoeven, maar ook andere maatschappelijke of juridische problemen hebben, zich niet meer met een gerust hart tot een zorgverlener durven wenden (het maatschappelijke aspect). Hetzelfde probleem geldt overigens bij andere zogeheten professionele geheimhouders zoals advocaten en notarissen die ook een wettelijke geheimhoudingsplicht hebben. In zekere zin geldt dat tegenwoordig ook voor journalisten. [5]
5.12
Daar tegenover staat het belang dat ernstige strafbare feiten waarbij mensenlevens te betreuren zijn, door de overheid worden onderzocht, vervolgd en berecht. Uit artikel 2 EVRM wordt een dergelijke plicht voor de overheid afgeleid. [6] In deze zaak is [Patiënte] in 2018 overleden aan – vermoedelijk - de gevolgen c.q. complicaties van anorexia (longontsteking). Zij leed daarnaast aan andere psychische stoornissen dan wel aan trekken daarvan. Zij was onder behandeling bij de private zorginstelling [zorginstelling 1] , die onder leiding stond van verdachte. Hij was geen medicus, had geen (para)medische opleiding en was dus ook niet BIG-geregistreerd. De verdenking is dat het handelen of nalaten van [zorginstelling 1] en haar medewerkers, onder eindverantwoordelijkheid van verdachte, heeft geleid tot of minst genomen bijgedragen aan dit noodlottig overlijden. Onderzoek naar de gedragingen van [verdachte] is dan ook een zwaarwegend maatschappelijk belang.
5.13
Dat wordt op zichzelf niet betwist door klagers. Maar zij vinden dat het belang van de geheimhouding desondanks zwaarder moet wegen. De botsing tussen deze twee principes vormt een dilemma dat de rechter dient op te lossen door de hiermee gediende belangen af te wegen in de context van het concrete geval.
Het wettelijk kader
5.14
De Hoge Raad heeft in een bestendige lijn het juridische kader voor deze belangenafweging uiteen gezet. [7] Daarbij geldt het volgende uitgangspunt:
“Het verschoningsrecht van onder meer de arts is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280). De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen (vgl. HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205). In dit verband geldt verder dat als moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. (Vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070.)”
5.15
Bij het onderzoek of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een doorbreking van het beroepsgeheim rechtvaardigen, kunnen uit deze rechtspraak enkele gezichtspunten worden gedistilleerd, waarbij de rechtbank er niet van uitgaat dat deze opsomming limitatief is:
  • het gaat om de verdenking van een ernstig strafbaar feit;
  • het gaat om een kwetsbaar slachtoffer;
  • er bestaat een ernstige verdenking tegen de verdachte;
  • het is van groot maatschappelijk belang dat ter staving dan wel ter ontkrachting van deze verdenking een gedegen, objectief en zo volledig mogelijk onderzoek wordt ingesteld;
  • de gevraagde gegevens zijn noodzakelijk voor de waarheidsvinding;
  • de inbreuk op het beroepsgeheim blijft zo beperkt mogelijk;
  • de gevraagde gegevens kunnen niet op andere wijze worden verkregen;
  • het slachtoffer heeft al dan niet toestemming verleend voor het prijsgeven van de medische informatie;
5.16
De rechtbank neemt dit beoordelingskader tot uitgangspunt. Daarbij zij aangetekend dat [Ziekenhuis] noch [Arts] zelf als verdachte worden beschouwd. Dat staat niet ter discussie. De vele woorden die hieraan worden gewijd in de klaagschriften laat de rechtbank dan ook voor wat ze zijn en de hierop betrekking hebbende gezichtspunten in de rechtspraak [8] zullen daarom buiten beschouwing blijven.
Het slachtoffer
5.17
[Patiënte] was een jonge vrouw die leed aan ernstige psychische aandoeningen. Anorexia kan leiden tot overlijden en adequate behandeling daarvoor is daarom dringend gewenst. Dat kan bemoeilijkt worden wanneer er ook nog andere aandoeningen zijn. In de ter beschikking staande stukken wordt gewag gemaakt van PTSS en trekken van borderline. Zij was daarmee een kwetsbaar persoon, die herhaalde malen is opgenomen in ziekenhuizen, waaronder de PAAZ afdeling van [Ziekenhuis] . Uiteindelijk is zij overleden aan de gevolgen van longontsteking, die als gevolg van de anorexia-stoornis en de daaruit volgende sterk verzwakte fysieke toestand, haar zwaar trof, zo lijkt uit het dossier te volgen.
De verdenking tegen de verdachte
5.18
De Inspectie beschikt over alle dossiers van de betrokken instellingen: [zorginstelling 1] , [zorginstelling 2] en [Ziekenhuis] en zij concludeert in de schriftelijke aangifte dat verdachte bij de behandeling compleet voorbij is gegaan aan de bestaande richtlijnen voor de behandeling van eetstoornissen als ook voor de behandeling van de vastgestelde PTSS. Zonder enige kennis volgde hij zijn eigen koers en nam tegen de opvatting van de regiebehandelaar van [zorginstelling 1] de behandeling op zich zonder de richtlijnen te volgen en zonder vorm van geobjectiveerde controle op somatisch vlak. Er zijn geen aanwijzingen dat hij zich liet bijstaan door ter zake deskundigen. Hij zag de eetstoornis als een gevolg van andere problemen en sloeg de adviezen van de gespecialiseerde eetkliniek in de wind. Hij was tegen gelijktijdige behandeling van patiënte door [zorginstelling 1] en [zorginstelling 2] en heeft druk gezet op de overname van de behandeling door [zorginstelling 1] vanaf december 2017. [9] De Inspectie heeft het ernstige vermoeden dat de handelwijze van verdachte benadeling of een ernstige kans op benadeling van de gezondheid van [Patiënte] heeft veroorzaakt.
Het maatschappelijk belang
5.19
Dit betreft een ernstig verwijt. Indien het verwijt juist is, dient ervoor gewaakt te worden dat verdachte nogmaals in de gelegenheid kan komen medische behandelingen op zich te nemen zonder de vereiste kennis en kunde. Niet duidelijk is of hij nog steeds werkbaar is in de zorgsector. Tegen andere medewerkers van [zorginstelling 1] zijn door de Inspectie tuchtrechtelijke klachten ingediend. Tegen verdachte kan dat niet omdat hij geen BIG-registratie heeft. Strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafvervolging is daarom de enige mogelijkheid de samenleving tegen verdachtes praktijken te beschermen.
Subsidiariteit
5.2
Het openbaar ministerie beschikt over de aangifte van de Inspectie en over de door [zorginstelling 1] en [zorginstelling 2] bijgehouden medische dossiers. Het dossier van [zorginstelling 1] is volgens de Inspectie echter gebrekkig en weinig transparant. [10] Vanaf 4 oktober 2018 bevat het dossier van [zorginstelling 1] geen enkele aantekening meer hoewel verdachte haar na de laatste ziekenhuisopname naar eigen zeggen wel is blijven zien. [11]
Uit de aangifte blijkt dat [Patiënte] met enige regelmaat in [Ziekenhuis] is opgenomen. Er heeft overleg plaats gevonden tussen behandelaars van [zorginstelling 1] en [Ziekenhuis] . Mogelijk bevat het dossier van [Ziekenhuis] ook correspondentie met [zorginstelling 1] c.q. verdachte. Deze stukken kunnen belangrijke informatie bevatten over diens handelwijze en over zijn zienswijze op de vereiste behandeling van de problematiek van [Patiënte] , aspecten die van belang kunnen zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
5.21
Klagers hebben aangevoerd dat er ook andere mogelijkheden zijn om de benodigde informatie te vergaren. Het openbaar ministerie beschikt immers al over het dossier van [zorginstelling 1] en van [zorginstelling 2] en heeft tot op heden niet het dossier van UMC Radboud opgevraagd, waar [Patiënte] nota bene is overleden. Ook is er kennelijk geen sectierapport voorhanden.
Dit verweer faalt. Het dossier van [zorginstelling 1] is volgens de Inspectie gebrekkig, onvolkomen en voldoet niet aan de professionele maatstaven. Het dossier van [zorginstelling 2] zal ongetwijfeld de nodige informatie bevatten, maar de bemoeienissen van [zorginstelling 2] zijn kennelijk al in december 2017 gestopt, op aandringen van verdachte. [Patiënte] was slechts twee dagen opgenomen in UMC Radboud, waar zij ook overleed. Over de doodsoorzaak bestaat geen discussie. Over de opheldering van de vraag of het handelen van verdachte gedurende de voorafgegane twee jaar op enigerlei wijze daaraan heeft bijgedragen, zal het dossier van het Radboudziekenhuis naar verwachting weinig opheldering kunnen verschaffen.
5.22
Daarnaast hebben klagers aangevoerd dat het openbaar ministerie de gegevens in het patiëntendossier van [Ziekenhuis] ook op andere wijze zou kunnen verkrijgen, zoals door het als getuige horen van medewerkers van [Ziekenhuis] of [zorginstelling 2] of [zorginstelling 1] . Ook zouden medisch deskundigen kunnen worden ingeschakeld die kennisnemen van het dossier en vervolgens hun bevindingen daarover weergeven.
Ook dit verweer slaagt niet. Wanneer medewerkers van [Ziekenhuis] of andere zorginstellingen zouden worden gehoord, ligt het voor de hand dat zij zich beroepen op het (afgeleid) verschoningsrecht, zoals ter zitting ook niet is ontkend en in het klaagschrift van [Arts] zelfs expliciet is bevestigd. [12] In zoverre lijkt deze stellingname nogal tegenstrijdig. De tegenwerping van klagers dat het dan aan de rechter-commissaris is om daarin een knoop door te hakken, is wat bevreemdend en lijkt op het doorschuiven van het probleem.
5.23
Bovendien is dat geen redelijk alternatief. Het zou ten eerste het strafrechtelijk onderzoek ernstig bemoeilijken en traineren, maar bovendien gaat het hier om het handelen en de -medische- inzichten van de verdachte en die kunnen het beste aan het licht worden gebracht door diens eigen brieven, verslagen, en uitlatingen. Die zijn rechtstreeks tot hem te herleiden, waar de informatie bij getuigenverklaringen altijd door een filter komt en het de vraag is hoe gekleurd dat filter is.
Dat geldt nog sterker bij het alternatief van deskundigenonderzoeken. Ook een dergelijke medisch deskundige zal gebonden zijn aan een afgeleid verschoningsrecht. Hij zal alleen conclusies kunnen trekken op basis van zijn eigen oordeel over het handelen van verdachte en daarop kan geen strafvonnis worden gebaseerd. Het openbaar ministerie en de strafrechter moeten zich zelf een oordeel kunnen vormen, zoveel mogelijk op basis van primaire, authentieke bronnen, hoogstens aangevuld met deskundigenadvies op specifieke, medische onderdelen. Om dezelfde reden faalt de stelling dat de uitgebreide schriftelijke aangifte van de Inspectie een voldoende onderbouwd beeld geeft van de handelwijze van verdachte. Op alleen een aangifte is geen veroordeling te baseren, steunbewijs is altijd noodzakelijk.
Standpunt betrokkene
5.24
De ouders van [Patiënte] hebben toestemming gegeven tot het vrijgeven van haar patiëntendossier. [13] Dat is op zichzelf geen doorslaggevend argument, waar ook de toestemming van de patiënt zelf de betreffende arts niet zonder meer ontslaat van zijn geheimhoudingsplicht maar hij zelf een afweging moet maken, ook met het oog op het publieke belang. [14] Het wel een aspect dat een rol speelt in de afweging
Overige verweren
5.25
De Inspectie zou volgens klagers haar (afgeleide) verschoningsrecht hebben verbroken door stukken ter beschikking te stellen aan het openbaar ministerie. [15] Hieraan wordt voorbijgegaan, reeds omdat er door klagers geen conclusies aan verbonden worden. Bovendien is dat op zichzelf geen argument om het beklag gegrond te verklaren.
5.26
Ook is een beroep gedaan op het tijdverloop. [Patiënte] is overleden in [maand] 2018. Dat zou meebrengen dat een strafrechtrechtelijk onderzoek niet langer zinvol is en het zou ook afbreuk doen de eis van zeer uitzonderlijke omstandigheden om een inbreuk op de geheimhouding te rechtvaardigen. [16]
Dat tijdverloop is te verklaren doordat de Inspectie eerst in april 2021 lucht kreeg van mogelijke onregelmatigheden rondom dit overlijden, vervolgens zelf een onderzoek is gestart dat heeft geleid tot de aangifte in april 2023. Vervolgens heeft het openbaar ministerie voortvarend gehandeld. Dat naast het feit dat dit tijdsverloop niet ziet op enig rechtens te respecteren belang van klagers.
5.27
Ook de overige verweren, voor zover niet expliciet besproken, kunnen niet tot een andere beslissing leiden.

6.Slotsom

6.1
Alles afwegende, komt de rechtbank tot de conclusie dat, hoe belangrijk de medische geheimhoudingsplicht en het daaruit voortvloeiende verschoningsrecht ook zijn, er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die in de voorliggende zaak een uitzondering daarop rechtvaardigen. Vrijwel alle in overweging 5.15 genoemde gezichtspunten geven hieraan steun.
Het betreft de zeer onfortuinlijke, voortijdige dood van een jonge psychisch getroebleerde vrouw, die gedurende twee jaar onder behandeling stond van iemand die geen medische opleiding had gevolgd, volgens de Inspectie geen medische deskundigheid had en die zich, afgaande op de bevindingen van de Inspectie, ook niet veel gelegen liet liggen aan mensen die er wel verstand van hadden. Het betreft dus een ernstige verdenking van een ernstig strafbaar feit met een kwetsbaar slachtoffer.
6.2
De tegen verdachte gerezen bezwaren kunnen niet worden afgewikkeld binnen het medisch tuchtrecht omdat verdachte niet BIG-geregistreerd is.
6.3
De dossiers die het openbaar ministerie in handen heeft, geven klaarblijkelijk onvoldoende opheldering over de werkwijze van verdachte, zijn handelingen en inzichten met betrekking tot de medische problematiek van de patiënt. Het is alleszins aannemelijk dat het patiëntendossier van [Ziekenhuis] belangrijke aanvullende informatie uit de eerste hand bevat. De Inspectie, die dit dossier heeft kunnen inzien in het kader van haar toezichthoudende taak, merkt op dat de informatie uit de dossiers van [zorginstelling 2] en [Ziekenhuis] een helder beeld geven over de handelwijze van verdachte. [17] “Verdachte heeft zowel door het niet betrekken van ter zake deskundige collega’s, het zonder aanwezige kennis en ervaring ingrijpen bij een ernstige eetstoornis de patiënte aan een groot veiligheidsrisico blootgesteld, namelijk een verdere verslechtering van de toch al zeer kwetsbare medische en/of psychiatrische conditie.”, aldus de Inspectie. [18] De gevraagde gegevens zijn dus nodig voor de waarheidsvinding en kunnen niet op andere wijze worden verkregen. Nu verdachte [Patiënte] gedurende een lange periode heeft behandeld en deze gehele periode onderwerp van onderzoek zal zijn, is het volgens de rechtbank gerechtvaardigd om het gehele medische dossier van [Patiënte] onderwerp van de vordering te laten zijn. Dat kan, anders dan klagers menen, niet als disproportioneel worden aangemerkt.
6.4
Deze zaak vergt nader strafrechtelijk onderzoek, ook in het licht van de hiervoor aangehaalde EHRM-rechtspraak over artikel 2 EVRM, waarin de lidstaten de plicht hebben het nodige onderzoek te verrichten, ook in zaken waarin ogenschijnlijk falend medisch handelen fatale gevolgen heeft gehad. Niet alleen uit het oogpunt van genoegdoening, maar ook tot bescherming van de samenleving tegen herhaling van een falend medisch handelen van betrokkene. Dit is een wezenlijk maatschappelijk belang.
6.5
[Arts] heeft zich in eerdere correspondentie op het standpunt gesteld dat hij alleen kan overgaan tot doorbreking van zijn plicht tot geheimhouding als hij zich in een conflict van tegenstrijdige plichten bevindt en dat is volgens hem niet het geval. De rechtbank respecteert dat standpunt, maar komt wel tot een andere afweging. De maatstaf ‘conflict van plichten’ speelt vooral bij de vraag of de arts zelf kan of moet besluiten tot doorbreking van de geheimhouding.
6.6
De rechtbank neemt daarom de professionele geheimhouders in deze procedure de beslissing uit handen en is van oordeel dat het maatschappelijk belang en het belang van de strafvordering eisen dat het openbaar ministerie het medisch dossier van [Ziekenhuis] in ruime zin kan gebruiken in het kader van de strafvervolging tegen verdachte. De beslissing van de rechter-commissaris kan de volle toets van de rechtbank dan ook doorstaan zodat de klaagschriften ongegrond worden verklaard.

7.Het klaagschrift van [Arts] nr. 23-020268

7.1
[Arts] heeft op 11 augustus 2023 rauwelijks een klaagschrift ingediend tegen het bevel van de rechter-commissaris van 31 juli 2023. Dat is niet conform de regeling van artikel 98 Sv. Het klaagschrift is behandeld ter zitting van de rechtbank van 1 september 2023 en 10 november 2023. Daar is de zaak verwezen naar de rechter-commissaris zodat deze eerst, conform de geldende rechtspraak, een oordeel kan geven over het beroep op het verschoningsrecht. Dat heeft de rechter-commissaris gedaan op 14 december 2023 en daartegen is vervolgens – opnieuw - een klaagschrift ingediend dat is geregistreerd onder nr. 23-031677.
7.2
Gezien het voorgaande, heeft [Arts] geen belang meer bij een afzonderlijke beoordeling van het eerste klaagschrift zodat dit niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De beslissing
De meervoudige raadkamer:
verklaart het klaagschrift van [Arts] (23-020268) niet-ontvankelijk;
verklaart de klaagschriften van [Ziekenhuis] (23-031673) en van [Arts] (23-031677) ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. F.J.H. Hovens, als voorzitter, mr. M.E. Snijders en mr. A.J.H. Steenweg, als rechters in tegenwoordigheid van mr. C.F. Brouwer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 februari 2024.

Voetnoten

1.PV aangifte. Van de hierin genoemde documenten beschikt de rechtbank uitsluitend over de schriftelijke aangifte IGJ, DOC-001. Dat is niet voorzien van pagina-nummering en is door de rechtbank doorgenummerd.
2.PV aangifte, p. 2
3.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 4.
4.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 13
5.Vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173 ( [notaris] ).
6.EHRM 17 januari 2002, no. 32967/96, (Calvelli & Ciglio vs Italië, EHRC 2002/22 en EHRM 9 april 2009, no. 71463/01 (Šilih vs Slovenië).
7.HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141 = NJ 2011/416; HR 14 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013: BZ9943; HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1736; HR 4 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:324 = NJ 2022/327.
8.Vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141 = NJ 2011/416.
9.Schriftelijke aangifte IGJ, pp. 9, 21.
10.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 14
11.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 13.
12.Klaagschrift [Arts] sub 43.
13.Bijlage bij het proces-verbaal aangifte IGJ.
14.HR 2 oktober 1990, NJ 1991/124 m.nt. ’t H; HR 26 mei 2009, BG5979, NJ 2009, 263, m.nt. [Naam] .
15.Klaagschrift [Arts] sub 10, 50; klaagschrift [Ziekenhuis] sub 10-15.
16.Klaagschrift [Ziekenhuis] , sub 64;
17.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 2
18.Schriftelijke aangifte IGJ, p. 2.