ECLI:NL:RBGEL:2024:1038

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
C/05/429970 / HZ ZA 24-3
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot betaling van een voorschot en verstrekking van stukken in een nalatenschapszaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een nalatenschap, hebben eiseressen [eiser 1] en [eiser 2] een incident aanhangig gemaakt bij de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen. De eiseressen vorderen een voorschot op hun legitieme portie uit de nalatenschap van hun overleden ouders, erflater en erflaatster. De rechtbank heeft op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in dit incident, waarin de vorderingen van de eiseressen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de eiseressen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een zodanig belang hebben bij de uitbetaling van het voorschot dat zij niet kunnen wachten op de afloop van de hoofdzaak. De rechtbank benadrukt dat de vordering in het incident samenhangt met de hoofdzaak, maar dat er nog onvoldoende zekerheid bestaat over de hoogte van de vorderingen van de eiseressen. Daarnaast hebben de eiseressen ook een incident ingediend tot verstrekking van stukken, waarbij zij informatie en documenten hebben gevraagd die relevant zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap. Ook deze vorderingen zijn door de rechtbank afgewezen, omdat de executeur, [executeur], heeft gesteld dat hij niet beschikt over de gevraagde stukken of dat deze reeds zijn verstrekt. De rechtbank heeft de proceskosten van het incident tussen partijen gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is naar de rol verwezen voor beraad over een mondelinge behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/429970 / HZ ZA 24-3
Vonnis in incident van 7 februari 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2] , gemeente [plaats 3] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in de incidenten,
advocaat mr. M.J. Germs te Nijmegen,
tegen
[executeur] pro se en in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [plaats 4] , gemeente [plaats 5] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in de incidenten,
advocaat mr. R.D.W. Reijn te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisers] en [executeur] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot betaling van een voorschot en de incidentele vordering tot het verstrekken van stukken (hierna: de dagvaarding)
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens in de hoofdzaak (hierna: de conclusie van antwoord)
  • het tussenvonnis van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 20 december 2023 (met zaak- en rolnummer C/05/429970 / HZ ZA 24-3), waarbij de onderhavige zaak is verwezen naar de locatie Zutphen van deze rechtbank.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in de beide incidenten.

2.De feiten voor zover van belang in de incidenten

2.1.
Op 9 mei 2019 is de heer [erflater] (hierna: erflater) overleden te [plaats 6] . Zijn echtgenote, mevrouw [erflaatster] (hierna: erflaatster), is overleden op
1 december 2021 te [plaats 5] . Partijen zijn de kinderen van erflater en erflaatster.
2.2.
Erflater heeft bij testament van 31 januari 2017 over zijn nalatenschap beschikt (productie 1 bij de dagvaarding), waarbij hij erflaatster en zijn kinderen, ieder voor een gelijk deel, als erfgenamen heeft benoemd en de wettelijke verdeling van toepassing heeft verklaard.
2.3.
Erflaatster heeft bij testament van 23 juni 2021 over haar nalatenschap beschikt (productie 2 bij de dagvaarding), waarbij zij [eisers] van haar nalatenschap heeft uitgesloten en [executeur] tot enig erfgenaam en executeur-afwikkelingsbewindvoerder heeft benoemd.
2.4.
[executeur] heeft de nalatenschap van erflaatster beneficiair aanvaard en daarnaast heeft hij zijn benoeming tot executeur-afwikkelingsbewindvoerder aanvaard.
2.5.
Namens [eisers] is op 17 april 2023 een beroep op hun legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster gedaan en ook zijn verschillende stukken gevraagd om hun aanspraken in beide nalatenschappen te kunnen vaststellen (productie 3 bij de dagvaarding).
2.6.
Vervolgens zijn over en weer verschillende brieven gewisseld.
2.7.
Namens [executeur] zijn bij brief van 13 oktober 2023 (productie 2 bij de conclusie van antwoord) verscheidene stukken aan [eisers] verstrekt. Daarnaast is verzocht om een bevestiging dat de gevraagde stukken zijn verstrekt en om het incident betreffende de afgifte van stukken in te trekken.

3.De vorderingen in de hoofdzaak

3.1.
[eisers] vorderen samengevat in de hoofdzaak dat hun vorderingen uit hoofde van de wettelijke verdeling van de nalatenschap van erflater worden vastgesteld en [executeur] tot betaling daarvan zal worden veroordeeld, dat de omvang van de legitimaire massa van de nalatenschap van erflaatster wordt vastgesteld, dat de legitieme portie van [eisers] wordt vastgesteld en [executeur] zal worden veroordeeld tot betaling daarvan, dat [executeur] zal worden veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten, alsmede van de proceskosten.

4.Het geschil in het incident tot betaling van een voorschot

4.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [executeur] zal veroordelen tot betaling van een voorschot van € 21.329,68 aan ieder van [eisers] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 april 2023, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank vermeent dat behoort;
[executeur] zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
4.2.
[eisers] leggen aan deze provisionele vordering ten grondslag dat tussen partijen niet in geschil is dat in de hoofdzaak ten minste het bedrag van € 21.392,68 dient te worden toegewezen. Ook zijn hun vorderingen al geruime tijd opeisbaar en is [executeur] niet bevoegd de betaling op te schorten of daaraan de voorwaarde te verbinden dat zij akkoord moeten gaan met de door hem becijferde bedragen.
4.3.
[executeur] voert ten verwere aan dat [eisers] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij een zodanig belang hebben bij uitbetaling van een voorschot dat niet van [eisers] kan worden gevergd dat zij de afloop van de hoofdzaak afwachten. Ook is tussen partijen nooit overeenstemming bereikt over de (minimale) hoogte van de vorderingen van [eisers] [executeur] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in het incident, althans hun de vorderingen te ontzeggen, en om hen – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van het incident en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eisers] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis hebben voldaan.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident tot betaling van een voorschot

Niet-ontvankelijkheid?
5.1.
[executeur] heeft allereerst opgeworpen dat [eisers] zowel in het incident als in de hoofdzaak niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen, nu zij hem niet in zijn hoedanigheid van afwikkelingsbewindvoerder hebben gedagvaard, terwijl die hoedanigheid wel voldoende bekend was. Door dit na te laten, zijn zij niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
5.2.
In artikel 1 van hoofdstuk 3 van het testament van erflaatster (productie 2 bij de dagvaarding) is opgenomen dat zij haar zoon tot executeur benoemt. In artikel 9 staat dat de bevoegdheden van de executeur worden uitgebreid buiten afdeling 6 van titel 5 van boek 4 van het BW en zij dus een afwikkelingsbewind instelt. In artikel 4 van hoofdstuk 4 is vervolgens opgenomen dat een afwikkelingsbewind wordt ingesteld, dat de executeur tevens tot afwikkelingsbewindvoerder wordt benoemd en wat de bevoegdheden van de afwikkelingsbewindvoerder zijn. Erflaatster heeft [executeur] dus als executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd, waarmee wordt bedoeld dat hem in artikel 4 van hoofdstuk 4 van het testament bevoegdheden zijn toegekend boven de bevoegdheden van een executeur die reeds voortvloeien uit artikel 4:144 BW.
5.3.
Nu [executeur] uitdrukkelijk in hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflaatster is gedagvaard (alsmede pro se) kan hiermee niet anders bedoeld zijn dan hem te dagvaarden als executeur met de bevoegdheden die hem als zodanig in het testament zijn toegekend (zie in dit kader ook de beschikking van de Hoge Raad van 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1646). Het hierop gerichte verweer van [executeur] wordt dan ook verworpen.
Betaling van een voorschot?
5.4.
Artikel 223 Rv geeft als vereisten voor het instellen van een provisionele vordering dat de hoofdzaak aanhangig is en dat er samenhang bestaat tussen de gevorderde provisionele vordering en de hoofdvordering. Daarnaast geldt het algemene vereiste dat men belang moet hebben bij een vordering, zoals bedoeld in artikel 3:303 BW. Spoedeisend belang, zoals vereist voor het kort geding, is niet noodzakelijk. Het karakter van de voorziening brengt wel met zich dat de eiser in het incident een zodanig dringend belang bij de gevraagde voorziening moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de hoofdzaak afwacht. Bij een beslissing op de vordering moet het belang van de eiser bij toewijzing van de vordering worden afgewogen tegen het belang van de verweerder om de afloop van de procedure af te wachten. Bij die belangenafweging moeten alle omstandigheden van het geval, waaronder de mate van aannemelijkheid van een toewijzing van de vordering in de hoofdzaak, de te verwachten duur van het geding en het eventuele restitutierisico, worden betrokken (vgl. uit r.o. 3.11. van het arrest van 12 november 2019 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, ECLI:NL:GHSHE:2019:4166).
5.5.
De vordering in het incident hangt samen met de vordering in de hoofdzaak, nu de vordering van [eisers] in het incident een voorschot is op een deel van hun vordering in de hoofdzaak.
5.6.
Volgens [eisers] is niet in geschil dat in de hoofdzaak ten minste het bedrag van € 21.392,68 moet worden toegewezen, waarbij zij verwijzen naar het bericht van
10 februari 2023 (overgelegd als productie 6 bij de dagvaarding). Dit is door [executeur] gemotiveerd betwist. Hij voert aan dat dit een bedrag betreft dat in een eerder stadium tegen finale kwijting is aangeboden, maar dat zij daar niet of afwijzend op hebben gereageerd, en dat tussen partijen nooit overeenstemming is bereikt over de (minimale) hoogte van de vorderingen van [eisers] Op grond van de stellingen van partijen hierover bestaat naar het oordeel van de rechtbank nu nog onvoldoende zekerheid of ten minste het bedrag van
€ 21.392,68 zal worden toegewezen. Het reeds nu toewijzen van deze incidentele vordering zou niet recht doen aan het proces van partijen, omdat het processuele debat zich nog niet volledig heeft kunnen ontwikkelen. De verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 5 januari 2022, ECLI:NL:RBGEL:2022:25, kan [eisers] niet baten. In r.o. 4.4. van dat vonnis is overwogen dat een dringend belang bij toewijzing van een vordering in het (223 Rv) incident in de rechtspraak aanwezig wordt geacht wanneer van de verzoeker niet kan worden gevergd dat deze de afloop van de hoofdzaak afwacht, bijvoorbeeld omdat in de hoofdzaak al vaststaat dat (een gedeelte van) het provisioneel gevorderde te zijner tijd in de hoofdzaak zal worden toegewezen. In de onderhavige zaak is nu echter juist wel in geschil wat de (minimale) hoogte van de vorderingen van [eisers] is. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevorderde voorlopige voorziening wordt afgewezen.
5.7.
De rechtbank zal de proceskosten van het incident tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, gelet op de (familie)relatie tussen partijen.

6.Het geschil in het incident tot het verstrekken van stukken

6.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
2. [executeur] zal veroordelen om [eisers] binnen veertien dagen na dit vonnis (een kopie van) de navolgende bescheiden en inlichtingen te verstrekken:
  • verifieerbaar overzicht van bezittingen en schulden in de nalatenschap van erflater en erflaatster voorzien van bewijsstukken van alle daaraan ten grondslag liggende goederen en schulden per datum overlijden;
  • opgaaf van alle betaal- en spaarrekeningen van erflater en/of erflaatster;
  • bankafschriften van voormelde rekeningen vanaf 1 januari 2017 tot datum overlijden van erflaatster/datum opzegging;
  • waardering van alle bezittingen, incl. roerende zaken (beide nalatenschappen);
  • verklaring van erfrecht en/of executele (beide nalatenschappen);
  • aangiften inkomstenbelasting van erflater over 2017 en aangiften inkomstenbelasting van erflaatster over 2017 en 2019 en alle aanslagen inkomstenbelasting van erflater en erflaatster over 2017 t/m datum overlijden;
  • aangifte erfbelasting nalatenschap erflaatster en de daarop gegeven aanslag;
  • overzicht van alle giften die door erflater en erflaatster (
  • polissen van levens-, uitvaart- en overige verzekeringen en correspondentie over de uitkering daarvan;
  • alle overige informatie die voor berekening van het erfdeel in de nalatenschap van erflater respectievelijk de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster van belang kan zijn;
3. [executeur] zal veroordelen om aan [eisers] een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag dat hij niet (geheel) aan (de,
rb.) veroordeling (onder 2.,
rb.) voldoet;
[executeur] zal veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
6.2.
[eisers] stellen dat partijen erfgenamen c.q. deelgenoten in de nalatenschap van erflater zijn, zodat de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat zij over en weer recht hebben op informatie over de omvang en de samenstelling van de nalatenschap. Iedere erfgenaam die deelgenoot is in de nalatenschap kan aan een andere deelgenoot informatie vragen en zo nodig in rechte vragen die deelgenoot te veroordelen die te verstrekken (artikel 3:296 BW). Daarnaast kunnen [eisers] als legitimarissen op grond van artikel 4:78 BW tegenover [executeur] – als executeur dan wel als erfgenaam – aanspraak maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die zij voor de berekening van hun legitieme portie behoeven en dient [executeur] aan hen desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen te verschaffen.
6.3.
[executeur] voert ten verwere samengevat aan dat hij alle gevorderde stukken en informatie voorafgaand en tijdens deze procedure voor [eisers] ter inzage heeft gelegd bij de notaris en hij heeft [eisers] via hun belangenbehartigers voorzien van de gevraagde informatie en stukken. [executeur] concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisers] in het incident, althans hun de vorderingen te ontzeggen, en om hen – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – te veroordelen in de kosten van het incident en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien [eisers] deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis hebben voldaan.
6.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

7.De beoordeling in het incident tot het verstrekken van stukken

7.1.
De rechtbank neemt haar oordeel in het incident tot betaling van een voorschot over de ontvankelijkheid hier over (zie r.o. 5.3).
7.2.
Voor zover [eisers] in dit incident afgifte van stukken vorderen in de nalatenschap van erflater geldt dat erfgenamen zich op grond van het bepaalde in artikel
3:166 lid 3 BW juncto 6:2 BW jegens elkaar overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid dienen te gedragen en jegens elkaar gehouden zijn tot het verstrekken van alle gegevens die voor de bepaling van hun erfrechtelijke posities en de afwikkeling van de nalatenschap van belang zijn. Voor zover [eisers] afgifte van stukken vorderen in de nalatenschap van erflaatster, baseren zij dit op artikel 4:78 BW. Op grond van artikel 4:78 lid 1 BW kan een legitimaris die geen erfgenaam is, jegens de erfgenamen en de met het beheer van de nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft en verstrekken zij hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.
7.3.
De door [eisers] verlangde stukken zullen achtereenvolgens besproken worden tegen de achtergrond van het hiervoor weergegeven toetsingskader.
Een verifieerbaar overzicht van bezittingen en schulden met bewijsstukken
7.4.
[executeur] heeft gesteld alleen over de aangifte erfbelasting te beschikken (die hij als bijlage heeft overgelegd, zie productie 2 bij conclusie van antwoord). Nu hij niet kan worden veroordeeld tot het afgeven van stukken waarover hij niet beschikt en niet (voldoende) is gesteld of gebleken dat dit wel het geval is, zal de vordering worden afgewezen voor zover deze ziet op een verifieerbaar overzicht van bezittingen en schulden in de nalatenschap van erflater.
7.5.
Aangezien [executeur] een boedelbeschrijving (in de nalatenschap van erflaatster) heeft opgesteld en deze in randnummer 27 van de conclusie van antwoord heeft ingevoegd en daarnaast bewijsstukken van de daaraan ten grondslag liggende goederen en schulden bij de brief van 13 oktober 2023 van mr. Reijn (productie 1 bij de conclusie van antwoord) heeft verstrekt, zal het overige gedeelte van de vordering worden afgewezen wegens gebrek aan belang (artikel 3:303 BW).
Opgaaf van alle betaal- en spaarrekeningen van erflater en/of erflaatster
7.6.
Uit de brief van 13 oktober 2023 blijkt dat [executeur] inmiddels opgaaf van alle betaal- en spaarrekeningen van erflater en/of erflaatster heeft gedaan, zodat dit gedeelte van de vordering wordt afgewezen wegens gebrek aan belang.
Bankafschriften van voormelde rekeningen vanaf 1 januari 2017
7.7.
[eisers] stellen recht en belang te hebben bij het verkrijgen van een kopie van de bankafschriften, althans op een compleet transactieoverzicht zonder blanco regels. Uit het e-mailbericht van 13 november 2023 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) volgt dat [executeur] de afschriften van de betaalrekening en spaarrekening bij de Regiobank (althans een transactieoverzicht) vanaf januari 2017 tot en met september 2023 aan [eisers] heeft verstrekt, zoals aangekondigd was in de brief van 13 oktober 2023. Voor zover [eisers] hebben gesteld dat het transactieoverzicht blanco regels bevat, waarbij de tegenrekening en de omschrijving van de transactie ontbreken, geldt het volgende. De rechtbank stelt vast dat mr. Boersema bij schrijven van 6 maart 2023 (productie 2 bij de conclusie van antwoord) [eisers] heeft bericht dat de bank de witregels (in de eerder ontvangen afschriften) zelf heeft toegevoegd en dat [executeur] de van de bank ontvangen bestanden niet heeft bewerkt. Verder heeft mr. Boersema aangegeven dat [executeur] uit de beschikbare afschriften over de betreffende periode heeft kunnen opmaken om welke bedragen het gaat en mr. Boersema heeft deze bedragen en de herkomst daarvan in de brief opgesomd. Voor zover de afschriften uit productie 3 méér witregels bevatten omdat er over een langere periode afschriften zijn overgelegd, gaat de rechtbank er vooralsnog van uit dat het wederom niet door [executeur] bewerkte afschriften zijn. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Waardering van alle bezittingen inclusief roerende zaken
7.8.
Bij brief van 13 oktober 2023 (bijlage 5) heeft [executeur] de waardering van de bezittingen verstrekt, te weten de taxatierapporten van de inboedel en de auto. Daarnaast is in de conclusie van antwoord aangegeven dat de sieraden worden getaxeerd en dat het taxatierapport uiterlijk voor de mondelinge behandeling zal worden ingediend. Ten aanzien van de onroerende zaak, de woning van erflater en erflaatster, heeft [executeur] aangevoerd dat deze woning bij leven van erflater en erflaatster is verkocht. Bij brief van
13 oktober 2023 (bijlage 6) zijn de afrekening van de notaris (van 25 april 2018), de aflosnota van de Rabobank (van 25 april 2018) en de nota van de makelaar (van 10 april 2018) aan [eisers] verstrekt. Ook dit gedeelte van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Verklaring van erfrecht en/of executele
7.9.
Voor zover [eisers] een verklaring van erfrecht en/of executele ten aanzien van de nalatenschap van erflater vorderen, wordt dit gedeelte van de vordering afgewezen, nu [executeur] heeft gesteld dat deze niet zijn opgesteld en het tegendeel niet is gebleken.
7.10.
Aangezien bij brief van 13 oktober 2023 (bijlage 7) de overlijdensakte van erflaatster, de akte van beneficiaire aanvaarding door [executeur] en de verklaring van erfrecht zijn verstrekt, wordt dit gedeelte van de vordering ook voor het overige afgewezen, wegens gebrek aan belang.
Aangiften en aanslagen inkomstenbelasting
7.11.
Bij brief van 13 oktober 2023 (bijlage 8) heeft [executeur] aan [eisers] de aangiften inkomstenbelasting van erflater over 2017, 2018 en 2019 verstrekt, de aangiften inkomstenbelasting van erflaatster over 2017, 2019, 2020 en 2021, de aanslagen inkomstenbelasting van erflater over 2018 en 2019 en de aanslagen inkomstenbelasting van erflaatster over 2019 en 2020. Verder heeft [executeur] een brief van de belastingdienst van 1 september 2022 overgelegd waarin is aangegeven dat voor het jaar 2018 geen aangifte inkomstenbelasting (door erflaatster) is ingediend, een brief van 11 juli 2022 (aan de erven van erflater) waarin staat dat de aanslagen inkomstenbelasting over 2020 en 2021 niet in de systemen zijn teruggevonden en een brief van 11 juli 2022 (aan de erven van erflaatster) dat de aanslagen inkomstenbelasting over 2018 en 2021 niet in de systemen zijn teruggevonden. Daarnaast heeft [executeur] aangegeven dat de aangifte inkomstenbelasting van ouders in 2017 nog werd verzorgd door een particuliere belastingconsulent. Nu het tegendeel niet (voldoende) is gesteld of gebleken, moet, gelet op het voorgaande, worden aangenomen dat [executeur] , voor zover de gevraagde aangiften/aanslagen bestaan c.q. hij daarover kan beschikken, de gevorderde stukken aan [eisers] zijn verstrekt. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
Aangifte erfbelasting nalatenschap erflaatster en de daarop gegeven aanslag
7.12.
[executeur] heeft de aangifte erfbelasting in de nalatenschap van erflaatster bij brief van 13 oktober 2023 verstrekt (bijlage 9). De aanslag erfbelasting is volgens [executeur] nog niet ontvangen. Nu het tegendeel niet is gesteld of gebleken, wordt dit gedeelte van de vordering ook afgewezen.
Overzicht van alle giften die zijn gedaan
7.13.
Nu [executeur] (in ieder geval) bij brief van 13 oktober 2023 (bijlage 2) een overzicht van schenkingen heeft verstrekt, wordt dit gedeelte van de vordering wegens gebrek aan belang afgewezen.
Polissen van levens-, uitvaart- en overige verzekeringen
7.14.
[executeur] heeft [eisers] bij brief van 24 april 2023 (productie 4 bij de dagvaarding) geïnformeerd dat er geen levens- en uitvaartverzekeringen waren. [eisers] hebben gesteld dat uit de mutatieoverzichten blijkt dat erflater en/of erflaatster in ieder geval verzekeringen heeft/hebben afgesloten bij Enra en bij ASR. Bij brief van 13 oktober 2023 heeft [executeur] dit betwist en heeft hij de polisbladen van de verzekering voor de scootmobiel bij Enra en de verzekering voor de inboedel en de auto bij ASR aan [eisers] verstrekt (bijlage 10). Ook heeft hij de nota van de uitvaartkosten bijgevoegd. Dit gedeelte van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Alle overige informatie
7.15.
[executeur] heeft aangevoerd dat onduidelijk is wat wordt bedoeld met “alle overige informatie”. Wel heeft hij bij de brief van 13 oktober 2023 de nota van [bedrijf] van 2 februari 2023 (bijlage 11) overgelegd. Dit gedeelte van de vordering zal als onvoldoende bepaald worden afgewezen.
De slotsom
7.16.
De vorderingen in dit incident zullen worden afgewezen.
7.17.
De rechtbank zal de proceskosten van het incident tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, gelet op de (familie)relatie tussen partijen.

8.De beoordeling in de hoofdzaak

8.1.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor beraad rolrechter over het bepalen van een mondelinge behandeling.
8.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

9.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot betaling van een voorschot
9.1.
wijst het gevorderde af,
9.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het incident tot het verstrekken van stukken
9.3.
wijst het gevorderde af,
9.4.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
9.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 februari 2024voor beraad rolrechter over het bepalen van een mondelinge behandeling,
9.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Stempher en in het openbaar uitgesproken op
7 februari 2024.
fp/ma