ECLI:NL:HR:2021:1646

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
20/02116
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een executeur wegens gewichtige redenen en de reikwijdte van de bevoegdheden van een afwikkelingsbewindvoerder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over het ontslag van een executeur. De zaak betreft een broer die als executeur was benoemd in het testament van zijn overleden vader, samen met zijn zussen als erfgenamen. De broer had de benoeming aanvaard, maar zijn zussen, met name zus 1, verzochten om zijn ontslag als executeur op grond van gewichtige redenen, zoals bedoeld in artikel 4:149 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter heeft het verzoek van zus 1 ingewilligd en de broer ontslagen als executeur.

Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd en daarbij benadrukt dat het begrip 'gewichtige reden' casuïstisch moet worden beoordeeld. Het hof oordeelde dat de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen en de complexiteit van de nalatenschap voldoende grond vormden voor het ontslag van de broer. De broer heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat het hof niet had mogen oordelen over zijn ontslag als afwikkelingsbewindvoerder, omdat dit niet expliciet in het inleidend verzoek was opgenomen.

De Hoge Raad heeft de klachten van de broer verworpen en geoordeeld dat het hof de bevoegdheden van de broer als afwikkelingsbewindvoerder onlosmakelijk had verbonden aan zijn rol als executeur. De Hoge Raad concludeerde dat het ontslag van de broer als executeur ook zijn bevoegdheden als afwikkelingsbewindvoerder omvatte. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de kosten van het geding in cassatie gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer20/02116
Datum5 november 2021
BESCHIKKING
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de broer,
advocaat: F.J. Fernhout,
tegen
1. [verweerster 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verweerster 2],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: zus 1 en zus 2,
advocaat: J.W.H. van Wijk,
3. [verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
4. [verweerster 4],
wonende te [woonplaats],
5. [verweerster 5],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: zus 3 en zus 4 en de legataris,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikking in de zaak 7811225 \ EZ VERZ 19-191 van de rechtbank Limburg van 20 september 2019;
de beschikking in de zaak 200.270.900/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 16 april 2020.
De broer heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Zus 1 en zus 2 hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De overige verweersters hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de broer heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De vader van partijen is in 2018 overleden. Bij testament heeft hij de broer en de zussen aangewezen als erfgenamen. Het testament bevat in art. IX tevens de volgende bepaling:
“Ik benoem [de broer] tot executeur afwikkelingsbewindvoerder. (…) Ik ken de executeur naast de in de wet aan de executeur toegekende bevoegdheden tevens de bevoegdheid toe de goederen van de nalatenschap te verkopen en te leveren of de nalatenschap te verdelen. (…)”
De broer heeft deze benoeming aanvaard.
2.2
Zus 1 heeft in deze procedure onder meer verzocht de broer als executeur te ontslaan op grond van gewichtige redenen (art. 4:149 lid 2 BW).
2.3
De kantonrechter heeft de broer ontslagen als executeur van de nalatenschap.
2.4
Het hof heeft de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. [1] Daaraan heeft het onder meer ten grondslag gelegd dat het begrip ‘gewichtige reden’ casuïstisch dient te worden beoordeeld, en afhankelijk van de omstandigheden van de individuele zaak op verschillende manieren van toepassing kan zijn. Het “ontbreken van een persoonlijke vertrouwensrelatie tussen executeur en erfgenamen” kan onder omstandigheden een uitwerking vormen van het begrip ‘gewichtige reden’. (rov. 3.7.2) Volgens het hof maakt de combinatie van de verstoorde verhoudingen tussen de erfgenamen en de bijzonder gecompliceerde nalatenschap dat de beslissing om de broer te ontslaan als “executeur c.a.” wegens gewichtige redenen als bedoeld in art. 4:149 lid 2 BW dient te worden bekrachtigd. (rov. 3.7.6)

3.Beoordeling van de middelen

3.1
Het tweede middel klaagt dat het hof de broer niet had mogen ontslaan als afwikkelingsbewindvoerder, omdat het inleidend verzoek daarop geen betrekking heeft en de beschikking van de kantonrechter daarover geen beslissing inhoudt.
3.2.1
Het hof heeft onmiskenbaar de bevoegdheden die de broer in het testament kreeg als “afwikkelingsbewindvoerder” onlosmakelijk verbonden geacht met de benoeming tot executeur. In rov. 3.7.4 stelt het hof voorop dat aan een executeur die tevens afwikkelingsbewindvoerder is ruime bevoegdheden kunnen worden toegekend, en gebruikt het vervolgens de omschrijving “executeur-afwikkelingsbewindvoerder”. In rov. 3.7.5 overweegt het hof dat de kantonrechter de broer heeft ontslagen uit diens hoedanigheid als “executeur-afwikkelingsbewindvoerder”. In rov. 3.7.6 merkt het hof op dat de kantonrechter de broer heeft ontslagen als “executeur c.a.”.
3.2.2
In de aangehaalde overwegingen ligt besloten dat volgens hof het ontslag “als executeur” in het inleidend verzoek en in de beschikking van de kantonrechter mede betrekking had op de bevoegdheden die de broer verkreeg doordat hij in art. IX van het testament niet slechts tot executeur, maar tot “executeur afwikkelingsbewindvoerder” was benoemd. De broer heeft na zijn ontslag daarom ook geen bevoegdheden meer als afwikkelingsbewindvoerder. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. Hierop stuiten de klachten van het tweede middel af.
3.3
Ook de overige klachten van de middelen kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
5 november 2021.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 16 april 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:1343.