4.7De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek kent en voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank zal hierna bespreken wat de gevolgen daarvan zijn.
5. Gelet op wat de rechtbank onder 3.4, 4.5 en 4.6 heeft overwogen, is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en wordt om die reden vernietigd.
6. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in
stand te laten, voor zover het de overtredingen met betrekking tot de inpandige bergingen betreft. Deze overtredingen zijn gelegaliseerd door de omgevingsvergunning van 3 maart 2022. Bij uitspraak van vandaag in de zaak met zaaknummer ARN 22/1880 heeft de rechtbank het beroep tegen deze omgevingsvergunning ongegrond verklaard.
7. Ten aanzien van de bij de woningen gebouwde bijbehorende bouwwerken ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen of zelf in de zaak te voorzien, omdat het college onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre sprake is van overtredingen. Het college zal daarom moeten onderzoeken of, en zo ja welke bijbehorende bouwwerken zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning zijn opgericht. Het college moet daarover een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
10. Eiser heeft in het formulier proceskostenvergoeding verzocht om vergoeding van verletkosten van €250,- voor het nemen van een vrije dag en een vergoeding reiskosten (65 km). Onder verletkosten in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden verstaan de kosten van tijdverzuim voor bijvoorbeeld het persoonlijk bijwonen van een zitting en de heen- en terugreis. Eiser heeft de verletkosten niet gespecificeerd. Het is vaste jurisprudentie dat belanghebbende die aan de rechter om vergoeding van verletkosten verzoekt, deze kosten niet hoeft te specificeren. Bij het ontbreken van een specificatie zal de rechter de vergoeding echter wel op het laagste tarief vaststellen, zoals vastgesteld in artikel 2, eerste lid, onder e Besluit proceskosten bestuursrecht.Gelet op de duur van de zitting en de benodigde reistijd stelt de rechtbank de verletkosten forfaitair vast op € 48,- (6 x € 8,-).
11. Voor vergoeding van reiskosten geldt het tarief als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Op grond van deze bepaling bedraagt het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse, dan wel een kilometervergoeding van € 0,28 per kilometer indien openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. Niet is gebleken dat reizen met openbaar vervoer niet of niet voldoende mogelijk is. De rechtbank zal om die reden niet overgaan tot een kilometervergoeding en stelt de te vergoeden reiskosten vast op basis van de kosten van openbaar vervoer, tweede klasse, ten bedrage van € 10,86,-.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- laat de rechtsgevolgen in stand wat betreft de inpandige bergingen die zijn gelegaliseerd in de omgevingsvergunning van 3 maart 2022;
- draagt het college op wat betreft de bij de woningen gebouwde bijbehorende bouwwerken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van totaal € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1732,86,- (€ 1674,- + € 48,- + € 10,86) aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. van den Broek, rechter, in aanwezigheid van E.T.H. van het Hof, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.