ECLI:NL:RBGEL:2023:725

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
9139496
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake effectenleaseovereenkomst tussen eiser en Dexia Nederland B.V.

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 2 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en Dexia Nederland B.V. over een effectenleaseovereenkomst. [eiser] heeft een leaseovereenkomst afgesloten met Dexia, waarbij hij als lessee was vermeld. Dexia is de rechtsopvolgster van Dexia Bank Nederland en andere entiteiten. De procedure is gestart met een dagvaarding op 25 maart 2021, gevolgd door verschillende conclusies en akten van beide partijen. De kern van het geschil draait om de vraag of Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door hem als cliënt te accepteren, terwijl de tussenpersoon, NBG Finance, niet beschikte over de benodigde vergunning voor beleggingsadvies. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Dexia haar zorgplicht heeft geschonden en dat er een causaal verband bestaat tussen de onrechtmatige daad van Dexia en de schade die [eiser] heeft geleden. De vorderingen van [eiser] zijn grotendeels toegewezen, waarbij Dexia is veroordeeld tot schadevergoeding en het betalen van proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is door [eiser].

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 9139496 EL 21-4
vonnis van de kantonrechter van 2 februari 2023,
in de zaak van
[eiser] ,
wonende [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak in conventie en in het incident,
verwerende partij in de hoofdzaak in reconventie,
gemachtigde: mr. G. van Dijk, Leaseproces,
tegen
de besloten vennootschap DEXIA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde partij in de hoofdzaak in conventie en in het incident,
eisende partij in de hoofdzaak in reconventie,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.
Partijen worden hierna [eiser] Dexia genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 25 maart 2021;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
  • de incidentele conclusie inzake vordering tot inzage ex artikel 843a Rv tevens houdende conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie;
  • de conclusie van antwoord in het incident tevens houdende conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie, tevens houdende een wijziging van eis;
  • de conclusie van dupliek in reconventie, tevens akte uitlating producties;
  • de rolmededeling van 16 juni 2022;
  • de akte uitlaten jurisprudentie van Dexia van 24 november 2022;
  • de antwoordakte van [eiser] van 22 december 2022.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.2. De feiten

2.1.
Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van Dexia Bank Nederland, Bank Labouchere en Legio Lease. Waar sprake is van Dexia worden haar rechtsvoorgangsters daaronder begrepen.
2.2.
[eiser] heeft de volgende leaseovereenkomst (hierna: de overeenkomst) ondertekend waarop [eiser] als lessee stond vermeld, met als wederpartij Dexia:
Nr
Contractnr.
Datum
Naam overeenkomst
Looptijd
Leasesom
I.
21692306
28-09-2000
Capital Effect
240 mnd
€ 108.984,00
2.3.
Dexia heeft met betrekking tot de overeenkomst een eindafrekening opgesteld met het volgende resultaat:
Nr.
Datum eindafrekening
Resultaat
Betaald
I.
27-03-2006
- € 6.955,02
Nee
2.4.
Volgens opgave van Dexia heeft [eiser] op grond van de leaseovereenkomst – al dan niet bij wijze van vooruitbetaling – in totaal een bedrag van € 21.796,80 aan maandtermijnen aan Dexia betaald. [eiser] heeft een bedrag van € 4.321,96 aan dividenden uitgekeerd gekregen. Een bedrag van € 464,35 aan dividendopbrengsten is verrekend met de openstaande restschuld.
2.5.
De gemachtigde van [eiser] , Leaseproces, heeft bij brief van 1 augustus 2005 de nietigheid, vernietiging, dan wel ontbinding van de overeenkomst ingeroepen op grond van misbruik van omstandigheden, wanprestatie, dwaling, onrechtmatige daad en/of misleidende reclame. Tevens wordt het recht voorbehouden daartoe ook andere gronden nog aan te voeren.
2.6.
[eiser] heeft door middel van een zogenaamde ‘opt-out verklaring’ aangegeven niet gebonden te willen zijn aan de door het Gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2007 algemeen verbindend verklaarde Duisenberg-regeling.

3.De vordering en het verweer in conventie en in reconventie

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident:
1. Dexia zal veroordelen om aan [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier van de onderhavige overeenkomst;
in de hoofdzaak:
2. voor recht zal verklaren dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en/of toerekenbaar is tekort geschoten,
3. Dexia zal veroordelen tot voldoening aan [eiser] van al datgene dat [eiser] aan Dexia heeft betaald onder de overeenkomst, vermeerderd met de wettelijke rente daarover,
4. voor recht zal verklaren dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5. Dexia zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] ,
6. Dexia zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Dexia voert verweer tegen de vorderingen. Het verweer mondt uit in een tegenvordering, waarbij Dexia, na wijziging van eis, vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskosten:
1. [eiser] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.983,02, te vermeerderen met
de wettelijke rente vanaf 6 april 2006;
2. zal verklaren voor recht dat Dexia met betrekking tot de tussen haar en [eiser] gesloten
overeenkomst met nummer 21692306 aan al haar verplichtingen heeft voldaan en
derhalve niets meer aan [eiser] verschuldigd is;
3. [eiser] , zowel in conventie als in reconventie, zal veroordelen in de kosten van het geding.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen zal voor zover nodig hierna nader worden ingegaan.

4.4. Beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie4.1. Het gaat in deze zaak om een financieel product dat tussen 1990 en 2003 in Nederland ongeveer één miljoen keer is verkocht, namelijk een effectenleaseovereenkomst. Kenmerk van dit product is, dat de afnemer van het product met geleend geld belegt. Na het instorten van de aandelenmarkt zijn vele afnemers geconfronteerd met restschulden en andere verliezen. In de afgelopen 15 à 20 jaar zijn in Nederland hierover duizenden procedures gevoerd, waarbij Dexia vaak één van de procespartijen was. Door belangenbehartigers van afnemers en vertegenwoordigers van aanbieders van deze producten is, in het kader van de WCAM, een regeling getroffen, die bij beschikking van het Gerechtshof Amsterdam van 25 januari 2007 algemeen verbindend is verklaard. Enkele tienduizenden afnemers hebben deze regeling niet geaccepteerd en tijdig een opt-out-verklaring ingediend, onder wie [eiser] .

4.2.
De veelheid van procedures heeft geleid tot veel jurisprudentie, waaronder verschillende richtinggevende arresten van de Hoge Raad. Deze jurisprudentie is bij de gemachtigden van partijen bekend. In het bijzonder gaat het om de arresten van de Hoge Raad van 28 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC2837), 5 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH 2815), 29 april 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BP4003), 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR: 2017:164) en 12 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:590) en de arresten van het gerechtshof Amsterdam van 1 december 2009 (ECLI:NL: GHAMS:2009:BK4981) en 1 april 2014, (ECLI:NL:GHAMS:2014:1135). Deze jurisprudentie wordt als leidraad genomen. Door partijen zijn geen (althans onvoldoende) bijzondere omstandigheden gesteld die in deze zaak een afwijking daarvan rechtvaardigen.
4.3.
Toepassing van deze maatstaven en beoordelingskaders leidt in het onderhavige geval tot de volgende conclusies:
er is sprake van huurkoop;
er is geen sprake van dwaling, misleidende reclame en/of misbruik van omstandigheden; evenmin is er sprake van (ver)nietig(baar)heid krachtens de Wck;
Dexia heeft haar bijzondere zorgplichten geschonden, in elk geval de waarschuwingsplicht, en daardoor onrechtmatig gehandeld;
[eiser] heeft schade geleden, bestaande uit betaalde termijnen en restschuld;
E. er is voldoende causaal verband aanwezig tussen de hiervoor bedoelde schade
en de onrechtmatige daad van Dexia.
verjaring4.4. Dexia stelt dat een eventuele vordering van [eiser] in verband met een schending van artikel 41 NR 1999 inmiddels verjaard is. Dit verweer kan niet worden gevolgd. In de uitspraken van diverse rechtbanken in het recente verleden zijn bestendige oordelen te vinden voor wat betreft de stellingen en verweren van partijen die zien op verjaring. Voor zover in deze zaak geen andere, afwijkende standpunten zijn ingenomen door één van de
partijen, wordt op de aan (de gemachtigde van) partijen bekende overwegingen, ook in deze zaak geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat het beroep op verjaring doel treft.
tussenpersoon
4.5.
[eiser] heeft de overeenkomst met Dexia afgesloten via de tussenpersoon NBG Finance. Tussen partijen is niet in geschil dat de tussenpersoon niet beschikte over de voor beleggingsadvieswerkzaamheden noodzakelijke vergunning. In het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI :NL:HR:2022:862) is opnieuw geoordeeld dat indien de afnemer een effectenleaseovereenkomst is aangegaan nadat de daarbij optredende tussenpersoon, zonder te beschikken over de daarvoor benodigde vergunning, tevens – naar de aanbieder wist of behoorde te weten- als financieel adviseur is opgetreden door advies te geven, daarmee vaststaat dat de aanbieder heeft gecontracteerd in strijd met het verbod van artikel 41 NR 1999, dan wel met het daarmee materieel overeenkomende artikel 25 NR 1995. De Hoge Raad heeft daarbij, zoals (de gemachtigden van) partijen bekend is, bepaald dat het moet gaan om een gepersonaliseerde aanbeveling, waarbij een aantal omstandigheden zijn genoemd, die bij de beoordeling daarvan van belang kunnen zijn.
Ook indien niet wordt vastgesteld dat die omstandigheden zich voordoen, bestaat de mogelijkheid dat de tussenpersoon toch een gepersonaliseerde aanbeveling heeft gedaan als door de Hoge Raad bedoeld, namelijk een aanbeveling die is voorgesteld als geschikt voor de betrokken afnemer.
4.6.
Dexia stelt dat op basis van de door de Hoge Raad tot uitgangspunt genomen wet- en regelgeving, de vraag of een aanbeveling die een tussenpersoon als geschikt voor een afnemer heeft voorgesteld niet los kan worden gezien van het door de tussenpersoon verrichte onderzoek naar de financiële positie, kennis en ervaring en de beleggingsdoelstellingen. Dexia gaat er daarmee ten onrechte van uit dat het genoemde arrest van de Hoge Raad meebrengt, dat een afnemer dient aan te tonen dat de tussenpersoon een geschiktheidsonderzoek heeft uitgevoerd en op basis daarvan de betreffende overeenkomst als geschikt aan de afnemer heeft voorgesteld. Deze lezing van het arrest wordt niet gevolgd. Er kan immers, volgens het arrest, ook sprake zijn van een gepersonaliseerde aanbeveling als de aanbeveling is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer zonder dat deze berust op een afweging van diens persoonlijke omstandigheden. Zelfs als in het geheel geen afweging is gemaakt, kan onder omstandigheden sprake zijn van een aanbeveling die - wellicht geheel ten onrechte – door de tussenpersoon is voorgesteld als geschikt voor de betreffende afnemer (het verkooppraatje).
4.7.
De stelplicht en bewijslast dat de tussenpersoon [eiser] heeft geadviseerd en dat Dexia wetenschap had althans behoorde te hebben van het feit dat de tussenpersoon [eiser] , anders dan in algemene zin, een persoonlijk en specifiek op dit product toegesneden advies heeft verstrekt, rusten op [eiser] . Dat is immers degene die zich op de rechtsgevolgen van het onrechtmatig handelen van Dexia en de vergunningplichtige advisering beroept. De door [eiser] gestelde feiten en omstandigheden dienen voldoende concreet te zijn en zo mogelijk voorzien van onderbouwing. Voor zover Dexia de gestelde feiten en omstandigheden betwist, dient die betwisting eveneens voldoende gemotiveerd te zijn. Bij de beoordeling of de stellingen voldoende concreet en onderbouwd zijn en of het verweer voldoende gemotiveerd is weegt mee, dat beide partijen al zeer lange tijd – in elk geval sinds de opt-out door [eiser] in 2007 - weten dat over de totstandkoming van de overeenkomst en de afwikkeling daarvan een gerechtelijke procedure gevoerd zal (kunnen) worden, zodat van hen verlangd mag worden de voor hun procespositie relevante informatie en stukken te hebben verzameld en bewaard.
4.8.
[eiser] stelt over de feitelijke gang van zaken het volgende:

In deze zaak gaat het om [eiser] die- op advies van Wender de Beet, een financieel adviseur van NBG Finance (hierna te noemen: 'adviseur') een Capital Effect overeenkomst van Bank Labouchere heeft afgesloten.
[eiser] is via een collega in contact gekomen met NBG Finance. De hypotheek van [eiser] liep af en de oom van de collega van [eiser] zou [eiser] kunnen adviseren over zijn mogelijkheden. [eiser] heeft telefonisch contact gezocht met de adviseur van NBG Finance en vervolgens is een afspraak voor een huisbezoek gemaakt om de financiële mogelijkheden · te bespreken. De echtgenote van [eiser] was ook bij de gesprekken aanwezig.
Tijdens het huisbezoek heeft de adviseur geïnformeerd naar de financiële situatie en wensen van [eiser] . [eiser] gaf aan dat zijn hypotheek afliep en zijn maandlasten graag wilde verlagen. Daarnaast wilde [eiser] vermogen opbouwen voor de studie van zijn dochter. De adviseur zag de mogelijkheid om de overwaarde op de woning benutten. De adviseur gaf aan dat hij voor het gebruik van de overwaarde geschikte producten had om aan de wensen van [eiser] te voldoen. De adviseur zou zijn advies nader op papier uitwerken en nog een keer terugkomen. Er volgde nog een huisbezoek waarbij de adviseur aan de hand van een Persoonlijk Financieel Plan toelichtte op welke wijze [eiser] zijn doelstelling kon bereiken (productie B). In dit Persoonlijk Financieel Plan heeft de adviseur specifiek het Capital Effect product aangeraden aan [eiser] . De adviseur adviseerde [eiser] om de hypothecaire lening te verhogen met NLG 100.000,- en hiervan NLG 48.000,- aan te wenden voor de vooruitbetaling van het Capital Effect product. Na vijf jaar zou het product bij een rendement van 11,6% een bedrag van ruim NLG 76.500,- opleveren. De adviseur onderbouwde zijn verhaal met prognoses en rekenvoorbeelden (productie C). Deze prognoses en rekenvoorbeelden hielden geenszins rekening met tegenvallende
resultaten.
[eiser] had geen ervaring met beleggen of kennis van complexe financiële producten en vertrouwde op het advies van de adviseur. De adviseur heeft de aanvraag voor hypotheek en de Capital Effect overeenkomst in orde gemaakt. Tijdens een derde huisbezoek van de adviseur heeft [eiser] de overeenkomst getekend. [eiser] heeft een tweede hypotheek afgesloten van NLG 100.000,- bij Fortis Bank (productie D).
De adviseur heeft [eiser] niet geïnformeerd over de specifieke risico's. Zo heeft hij er niet op gewezen dat met een lening (de hypotheek) de rentelasten voor de andere lening (het
effectenleasecontract) werden betaald en dat bij tegenvallende koersontwikkelingen, de inleg geheel verloren kon gaan en de hypotheek niet kon worden afgelost.
4.9.
[eiser] heeft, ter onderbouwing van zijn stellingen, gewezen op de volgende stukken die in het geding zijn gebracht:
- een kopie van de overeenkomst van 28 september 2000 met contractnummer 21692306, voorzien van het adviseursnummer ATP00344 NBG Finance;
- een kopie van een op naam van [eiser] gesteld Financieel Totaal Plan van 5 september 2000;
-een kopie van een Prognose Capital Effect op naam van [eiser] , voorzien van de naam van NBG Finance en W. de Beet;
- een kopie van de hypotheekstukken.
4.10.
Met deze stukken heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van een specifiek op de persoon van [eiser] gericht financieel advies van de adviseur van de tussenpersoon om een specifiek effectenleaseproduct met Dexia overeen te komen.
Niet weersproken is dat dat sprake is geweest van meerdere huisbezoeken door de tussenpersoon. Zonder aanwijzingen van het tegendeel, die ontbreken, kan er dan vanuit worden gegaan dat de tussenpersoon daarbij (ook) heeft geïnformeerd naar de financiële omstandigheden en financiële doelen van [eiser] . Aan de hand van een inventarisatie van de
persoonlijke situatie en wensen van [eiser] heeft de tussenpersoon geadviseerd het product aan te schaffen. De tussenpersoon heeft bovendien ook andere mogelijke effectenleaseproducten genoemd en besproken dan het uiteindelijk afgenomen product en mede een ander financieel product geadviseerd, zoals de hypotheekverhoging.
Tegenover de concreet toegelichte stellingen van [eiser] heeft Dexia, gelet op de hiervoor genoemde motiveringseisen, haar verweer onvoldoende onderbouwd. Daarmee heeft zij niet voldaan aan de motiveringsplicht. Hieruit volgt dat als vaststaand wordt aangenomen dat van een vergunningsplichtig advies door de tussenpersoon sprake is geweest. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Hetgeen Dexia in dit verband heeft aangevoerd maakt het voorgaande niet anders.
wetenschap Dexia
4.11.
[eiser] stelt dat Dexia wist, althans behoorde te weten, dat de tussenpersoon een op de persoon van [eiser] toegesneden beleggingsadvies heeft gegeven. Dexia betwist dit. In diverse uitspraken van verschillende rechtbanken is overwogen en beslist dat in zijn algemeenheid uit de door Leaseproces in vele procedures overgelegde stukken het beeld naar voren komt, dat Dexia ermee bekend moet zijn geweest dat tussenpersonen, zoals NBG Finance, op grote schaal individueel persoonlijk financieel advies gaven. Er bestaat geen aanleiding om in de huidige procedure anders te oordelen.
4.12.
Hoewel in dit geval niet is gebleken dat Dexia concrete wetenschap heeft gehad van de advisering van de tussenpersoon aan [eiser] , had het, gelet op wat hiervoor is overwogen, op de weg van Dexia gelegen om bij de totstandkoming van een leaseovereenkomst, zoals in dit geval de overeenkomst met [eiser] , actief navraag te doen bij de tussenpersoon of de desbetreffende klant de overeenkomst is aangegaan op advies van de tussenpersoon, om te kunnen beoordelen of zij de overeenkomst met [eiser] kon en mocht aangaan. Dat Dexia in deze zaak enig concreet hierop gericht onderzoek heeft verricht is gesteld noch gebleken. Zij had derhalve behoren te weten dat [eiser] door de tussenpersoon is geadviseerd.
aansprakelijkheid Dexia4.13. Nu Dexia ondanks het voorgaande toch met [eiser] de overeenkomst is aangegaan, heeft zij jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld. Dit moet Dexia zwaar worden aangerekend. Weliswaar zijn aan [eiser] omstandigheden toerekenbaar die tot zijn schade hebben bijgedragen, maar vanwege de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten, eist de billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van Dexia geheel in stand blijft. (zie de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2012 r.o. 5.6 en 5.7). Deze lijn is nadien bevestigd in het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1935. Weliswaar kunnen er situaties zijn waarin voldoende reden is om een deel van de schade op grond van artikel 6:101 BW voor rekening van [eiser] te doen komen, maar in dit geval zijn dergelijke feiten en omstandigheden niet aanwezig. Er is geen aanleiding om af te wijken van het hierboven genoemde uitgangspunt. De schade komt dan ook geheel voor rekening van Dexia.
vorderingen van [eiser]4.14. De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal daarom worden toegewezen, in die zin dat voor recht wordt verklaard dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat.
4.15.
De als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade kunnen partijen inmiddels berekenen. Zoals in de vele uitspraken in soortgelijke zaken is geoordeeld, bestaat de voor vergoeding in aanmerking komende schade uit de door de afnemer betaalde inleg (termijnbetalingen en eventuele aflossingen minus (dividend)uitkeringen) en het niet vergoede gedeelte van de eventueel betaalde (fictieve) restschuld. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met te verrekenen genoten voordelen, waaronder fiscale voordelen en een eventueel in aanmerking te nemen batig saldo uit voorgaande overeenkomsten, één en ander volgens het door Dexia overgelegde financiële overzicht waarvan de juistheid door [eiser] niet of onvoldoende gemotiveerd is betwist. Ook dient een eventueel eerder betaalde schadevergoeding in aanmerking te worden genomen. De wettelijke rente is verschuldigd over het door Dexia te restitueren bedrag volgens de uitgangspunten als geformuleerd in HR 1 mei 2015 (ECLI:NL: HR:2015:1198) en HR 3 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:164, r.o. 3.6.3. In het geval reeds eerder een schadevergoeding door Dexia is betaald, geldt ten aanzien van de verrekening daarvan hetgeen is overwogen in de beslissing van de Rechtbank Amsterdam van 25 november 2021 ECLI:NL:RBAMS:2021:7910). Een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten is niet aan de orde. Niet gebleken is dat er meer of andere werkzaamheden aan de orde zijn geweest dan die, welke genoemd zijn in het arrest van de Hoge Raad van 12 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:590.
4.16.
Gelet op het voorgaande ligt de gevorderde verklaring voor recht dat Borgers de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is, eveneens voor toewijzing gereed.
4.17.
De andere door [eiser] aangevoerde gronden behoeven, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen. geen nadere bespreking.
de incidentele vordering
4.18.
[eiser] vordert Dexia ex artikel 843a Rv te veroordelen om [eiser] een afschrift te verstrekken van het aanvraagformulier behorende bij de overeenkomst. Uit het voorgaande volgt dat [eiser] in het gelijk zal worden gesteld. Hij heeft dan ook geen belang meer bij afgifte in deze procedure, zodat de vordering zal worden afgewezen. De proceskosten in het incident worden gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
vordering Dexia
4.19.
Gelet op de beoordeling in conventie worden de vorderingen van Dexia afgewezen.
proceskosten
4.20.
Nu Dexia grotendeels in het ongelijk gesteld wordt zal zij worden veroordeeld in de proceskosten, zoals hierna te melden.
4.21.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en Dexia niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving van [eiser] aan de veroordeling in het vonnis heeft voldaan. Daarbij wordt overwogen dat Dexia, indien deze door de aanschrijving van [eiser] pas kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het vonnis, de gelegenheid moet worden geboden om binnen een redelijke termijn aan de veroordeling in dit vonnis te voldoen, waarbij een termijn van veertien dagen als een redelijke termijn voor nakoming wordt gezien. De nakosten zullen worden vastgesteld op € 132,00.
4.22.
De gevorderde rente over de proces- en nakosten zal als na te melden worden toegewezen..

5.Beslissing

De kantonrechter
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
in conventie
5.3.
verklaart voor recht dat Dexia onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door [eiser] als cliënt te accepteren terwijl zij behoorde te weten dat de tussenpersoon [eiser] niet alleen als klant aanbracht maar [eiser] tevens persoonlijk had geadviseerd en de tussenpersoon geen vergunning daarvoor bezat,
5.4.
verklaart voor recht dat [eiser] de door Dexia gevorderde restschuld niet verschuldigd is,
5.5.
veroordeelt Dexia om aan [eiser] te betalen de schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover zoals weergegeven in r.o. 4.15.,
5.6.
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eiser] tot op heden vastgesteld op:
a. kosten dagvaarding € 103,83
b. griffierecht € 85,00
c. salaris gemachtigde
€ 660,00(2,5 x tarief € 264,00)
€ 848,83,
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis,
5.7.
veroordeelt Dexia, onder de voorwaarde dat deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 132,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na aanschrijving tot voldoening aan dit vonnis, alsmede te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis,
5.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
wijst de vorderingen af,
5.11.
veroordeelt Dexia in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen, tot op heden begroot op nihil.
Aldus gewezen door mr. A. van Dijk, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.
type: ksf
coll: BF