ECLI:NL:RBGEL:2023:7082

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
AWB _ 21 - 5322
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden op basis van de Wmo 2015 met betrekking tot extra tijd voor huishoudelijke taken en schending van de redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres had een indicatie van 150 minuten per week, maar verzocht om extra tijd vanwege haar lichamelijke beperkingen en de extra kamer in haar woning. De rechtbank oordeelt dat het college onvoldoende gemotiveerd heeft waarom er geen extra tijd is toegekend voor de extra kamer en het extra knoeien door eiseres. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep gegrond is en kent eiseres een totale maatwerkvoorziening toe van 185 minuten per week, inclusief extra tijd voor de extra kamer en het knoeien. Daarnaast wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten en een schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het eerdere besluit van het college.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5322

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, het college
(gemachtigde: H.J.C. Jonkman)
alsmede
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden voor 150 minuten per week vanaf 1 augustus 2021 voor onbepaalde tijd in de vorm van zorg in natura (ZIN) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft dit toegekend bij het besluit van 20 juli 2021. Met het bestreden besluit van 12 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij deze toekenning gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
Eiseres heeft op zitting een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft, als gevolg van lichamelijke aandoeningen, beperkingen in het doen van het huishouden. Vanwege deze beperkingen heeft het college aan eiseres bij besluit van 5 maart 2018 met ingang van 12 maart 2018 voor onbepaalde tijd een maatwerkvoorziening toegekend voor hulp bij het huishouden voor 2 uur en 30 minuten per week in de vorm van ZIN. Dit betreft overname van het afstoffen hoog/laag, van de zware huishoudelijke werkzaamheden en van een deel van de wasverzorging (te weten het opvouwen, opbergen en strijken van de was).
2.1.
Op 2 februari 2021 heeft het college een brief aan eiseres gestuurd. Daarin staat het volgende aangegeven. Vanaf 1 april 2021 heeft het college [aanbieder] te [woonplaats] als enige aanbieder van hulp bij huishouden gecontracteerd. Vanaf 1 april 2021 wordt de was van eiseres niet langer door de hulp gedaan, maar door een was- en strijkservice die [aanbieder] inricht. Deze service haalt de was bij eiseres thuis op, wast het op een centrale plek en bezorgt het vervolgens weer bij haar thuis. De tijd voor het wassen wordt bij de hulp van eiseres in mindering gebracht. Dat betekent dat haar hulp een uur korter bij haar komt.
2.2.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college met ingang van 1 april 2021 de aan eiseres toegekende indicatie met 60 minuten verlaagd, omdat de hulp de was niet meer hoeft te doen. De nieuwe indicatie voor hulp bij het huishouden wordt daarom 90 minuten per week. Het college heeft daarnaast meegedeeld dat eiseres een indicatie houdt voor de wasverzorging, maar deze wordt niet meer bij haar thuis gedaan. Als eiseres hier gebruik van gaat maken, dan haalt [aanbieder] bij haar thuis een waszak met was op, wast het en bezorgt het weer thuis. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij brief van 19 mei 2021 heeft eiseres een melding ingediend op grond van de Wmo 2015 voor een maatwerkvoorziening. Eiseres vindt dat ze nu te weinig huishoudelijke hulp krijgt en wenst een aanvullende maatwerkvoorziening. Naar aanleiding van deze melding heeft een Wmo-consulent van de gemeente een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Hiervan is een gespreksverslag opgemaakt van 21 juni 2021. Op 6 juli 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden, waaronder voor de was.
2.4.
Vervolgens is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming.
Het college heeft de toegekende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden passend geacht. Dit bestaat uit 90 minuten voor de zware taken en 60 minuten voor de lichte taken. Voor het deel van de was dat eiseres niet zelf kan doen, kan ze volgens het college gebruik maken van de was- en strijkservice. Volgens het college is er geen reden om meer tijd toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de door het college toegekende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres voert, samengevat, aan dat het college op grond van het CIZ-protocol in totaal 6,5 uur per week hulp bij het huishouden had moeten toekennen, namelijk 180 minuten voor de zware huishoudelijke taken, 60 minuten voor de lichte huishoudelijke taken, 30 minuten voor de wasverzorging (strijken en zware stukken), met een bijtelling van 30 minuten voor de incontinentieproblematiek en 60 minuten voor het vaker knoeien. Maar omdat eiseres voldoende geholpen is met 4 uur, verzoekt zij dit aantal uren toe te kennen.
De toekenning van de 60 minuten voor de lichte huishoudelijke taken is niet in geschil. Op wat eiseres ten aanzien van de overige punten betoogt, gaat de rechtbank hierna in.
6. Voor de beoordeling van wat eiseres aanvoert is van belang dat het college in zijn Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Montferland 2021 (Beleidsregels) voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden normtijden hanteert die zijn gebaseerd op het CIZ-protocol. Voor zover die normtijden afwijken van het CIZ-protocol heeft het college op zitting toegelicht dat het niet is uitgegaan van de afwijkende normtijden maar van de normtijden zoals die in het CIZ-protocol staan genoemd. Dat geldt ook voor wat in de Beleidsregels is opgenomen over een extra kamer. Voor het navolgende gaat de rechtbank dan ook uit van de normtijden zoals die in het CIZ-protocol staan genoemd. [2]
Heeft het college extra tijd moeten toekennen in verband met de extra kamer?
7. Eiseres voert aan dat het college extra tijd had moeten toekennen voor het schoonmaken van de kamer met de kledingkasten waar eiseres zich aankleedt en waar ook wordt gestreken. Dit is ook een kamer die, naast de woonkamer en slaapkamer, frequent in gebruik is. Voor de zware huishoudelijke taken zou dan volgens eiseres conform het CIZ-protocol (bij een eenpersoonshuishouden met drie kamers) 180 minuten per week toegekend moeten worden.
7.1.
In het bestreden besluit is het college op dit standpunt van eiseres niet ingegaan. Daarmee is het onvoldoende gemotiveerd. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat eiseres woont in een (klein) appartement in een seniorencomplex. Ook in de rapportage van 5 maart 2018 die zich bij de stukken bevindt staat opgenomen dat eiseres woont in een seniorenwoning. Dat het zou gaan om een eengezinswoning (in welk geval het CIZ-protocol bij zware huishoudelijke taken uitgaat van 180 minuten per week) heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Het college is dan ook, conform het CIZ-protocol, terecht uitgegaan van 90 minuten per week bij zware huishoudelijke taken.
7.2.
In het verweerschrift heeft het college geen standpunt ingenomen over of, uitgaande van de 90 minuten per week, nog extra tijd moet worden toegekend in verband met de extra kamer die in gebruik is. Het CIZ-protocol wijst hier wel op. Volgens het CIZ-protocol worden kamers die in gebruik zijn, schoongehouden. Verder staat vermeld bij zware huishoudelijke taken dat de omvang van de benodigde ondersteuning meer afhankelijk is van de grootte van de woning en de inrichting dan van de aanwezigheid van een extra persoon. Het CIZ-protocol geeft aan: ‘eenpersoonshuishouden/< 2 kamers, klasse 1 [3] ; tweepersoonshuishouden/> 3 kamers, klasse 2 [4] . Ook uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat rekening moet worden gehouden met een extra in gebruik zijnde kamer. [5] Het college heeft op zitting ook erkend dat extra tijd moet worden toegekend voor de extra kamer van eiseres. Het college heeft in deze zaak geen standpunt ingenomen over hoeveel extra tijd dit dan moet zijn. Het CIZ-protocol geeft niet aan hoeveel extra tijd moet worden toegekend in geval er sprake is van een seniorenwoning met een extra kamer. In één van de andere zaken die ook op zitting is behandeld heeft het college aangegeven 15 minuten extra te willen toekennen. Omdat het in die zaak ging om een kamer waar de computer stond en in deze zaak van eiseres om een kamer met alleen de kledingkasten, omdat het strijken wordt ondervangen door de was- en strijkservice (zie hierna rechtsoverweging 10.1.4), omdat eiseres zich ook elders kan aankleden en gelet op de geringe grootte van de extra ruimte is de rechtbank van oordeel dat een toekenning van 5 minuten extra voldoende is.
De beroepsgrond slaagt.
Heeft het college 30 minuten extra tijd moeten toekennen in verband met de incontinentieproblematiek van eiseres?
8. Volgens eiseres had het college nog 30 minuten extra moeten toekennen in verband met haar incontinentieproblematiek. Er is sprake van lichte incontinentie maar met ongelukjes, waardoor de hulp hieraan moet kunnen meewerken wanneer dat nodig is.
8.1.
In het bestreden besluit heeft het college aangegeven dat de ongelukjes grotendeels met incontinentiemateriaal opgevangen zouden moeten kunnen worden. Nog daargelaten dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit niet zou kunnen, heeft zij ook niet onderbouwd wat en in welke mate er dan extra schoongemaakt moet worden als gevolg van de ongelukjes en waarom zij dit niet zelf zou kunnen. Het college heeft dan ook geen extra tijd hoeven toekennen (voor de lichte en zware huishoudelijke taken) in verband met de incontinentieproblematiek van eiseres.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Heeft het college 60 minuten extra tijd moeten toekennen in verband met het extra knoeien door eiseres?
9. Volgens eiseres had het college nog 60 minuten extra tijd moeten toekennen in verband met het vaker knoeien door eiseres als gevolg van haar dystrofie.
9.1.
In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat eiseres het vaker knoeien niet tijdens het gesprek naar voren heeft gebracht en het college in de toevoeging geen aanleiding ziet om extra tijd toe te kennen. Dit acht de rechtbank een onvoldoende motivering nu eiseres in bezwaar het vaker knoeien als gevolg van de dystrofie (wat zij niet kan opruimen) wel naar voren heeft gebracht en in het gespreksverslag van het huisbezoek staat dat eiseres spierdystrofie heeft aan armen en handen en dat ze geen kracht heeft in haar handen. Gelet daarop had van het college verwacht mogen worden dat het hier nader onderzoek naar had gedaan. Dat heeft het college niet gedaan. In het verweerschrift en op zitting heeft het college hier geen verdere reactie op gegeven. Het college heeft het vaker knoeien als gevolg van de aandoening van eiseres ook niet betwist. Dat eiseres als gevolg van haar aandoening ook vaker knoeit en dit niet zelf kan opruimen komt de rechtbank, gelet op de lichamelijke problemen van eiseres zoals die in de stukken staan beschreven, niet onaannemelijk voor. Gelet op de geringe grootte van de woning en omdat eiseres verder ook niet heeft geconcretiseerd wat en hoe vaak er dan extra schoongemaakt moet worden als gevolg van het knoeien, acht de rechtbank een half uur extra voldoende om in de extra schoonmaak te voorzien.
De beroepsgrond slaagt.
Heeft het college 30 minuten per week extra moeten toekennen voor de wasverzorging?
10. Volgens eiseres heeft het college 30 minuten per week moeten toekennen onder de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden voor het doen van de wasverzorging (strijken en zware stukken). Het college heeft ten onrechte niet onderzocht of het doen van de was door de externe was- en strijkservice wel passend was gelet op de lichte incontinentie (met ongelukjes) van eiseres. In andere zaken, waarbij sprake was van dezelfde problematiek, leidde dit wel tot het oordeel van het college dat de externe wasservice niet passend was. Eiseres vindt het, in verband met de incontinentie, zeer ongemakkelijk om de was mee te geven. Dit is privé. Er is ook geen noodzaak om de was buitenshuis te doen.
Bovendien blijft de was, bij de externe wasservice, te lang liggen. Als eiseres iets in de was gooit een dag nadat de zak is opgehaald, komt het pas twee weken later schoon terug. De was blijft dan te lang vuil en zeker natte dingen en dingen met vlekken kunnen niet zo lang blijven liggen. Van eiseres kan niet verwacht worden dat zij extra kleding aanschaft om de twee weken te overbruggen. Door de lichte incontinentie kan de was niet uitgesteld worden en bovendien is sprake van extra was.
10.1.
De rechtbank stelt vast - wat ook tussen partijen niet in geschil is - dat de was- en strijkservice een maatwerkvoorziening is en geen algemene voorziening. Het betoog van eiseres komt er allereerst op neer dat de maatwerkvoorziening was- en strijkservice niet passend is en daarom onder de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden extra tijd moet worden toegekend voor de wasverzorging. Dit betoog slaagt niet. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
10.1.1.
Naar aanleiding van het nieuwe beleid van het college is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2020 (Verordening) vastgelegd dat hulp bij het huishouden bestaat uit het overnemen van en/of ondersteunen bij het uitvoeren van lichte en/of zware huishoudelijke taken [6] en dat hulp bij het huishouden kan bestaan uit het overnemen en/of ondersteunen bij het aanwezig zijn van gewassen en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien noodzakelijk gestreken [7] . Verder is in de Verordening opgenomen dat het college de hulp bij het huishouden (deels) kan weigeren indien en voor zover de cliënt gebruik kan maken van een was- en strijkservice. [8]
10.1.2.
In de Beleidsregels heeft het college vastgelegd dat bij de was- en strijkservice de was buiten de deur wordt gedaan. Per week kan er standaard een waszak van 8 kilo (gemengde) was aangeboden worden. Deze wordt bij de voordeur opgehaald en de volgende week schoon, gevouwen en de bovenkleding waar nodig gestreken weer thuisgebracht. In bijzondere gevallen kan een indicatie voor 2 waszakken per week plaatsvinden, denk hierbij aan grote huishoudens. [9] Verder heeft het college vastgelegd dat er alleen op de normtijden van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt teruggevallen als na onderzoek blijkt dat er in het individuele geval dringende redenen zijn waardoor de was niet buitenshuis gedaan kan worden. [10] Dit is ook elders in de Beleidsregels tot uitdrukking gebracht. Zo staat in paragraaf 6.4 onder ‘wasvoorziening’ dat in uitzonderlijke situatie de was in uren/minuten geïndiceerd kan worden, zodat de hulp de was kan doen en in bijlage 5 onder ‘wasvoorziening’ dat als het (medisch) noodzakelijk is dat er thuis gewassen wordt, volgens de in die bijlage gegeven tijdnormering wordt geïndiceerd.
10.1.3.
Het behoort in beginsel tot de beleidsvrijheid van het college om de maatwerkvoorziening zo in te richten. Daarom is geen sprake van een onredelijke beleidsbepaling.
10.1.4.
De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het beleid ook in het geval van eiseres er niet toe leidt dat de maatwerkvoorziening geen passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van eiseres. De was wordt opgehaald, wordt gedaan en gestreken en wordt schoon bij eiseres aan huis bezorgd. De rechtbank ziet niet in wat het significante verschil is met de oude situatie waarin de was door de hulp werd gedaan. De door eiseres aangevoerde gronden zoals vermeld onder 10 kunnen de rechtbank niet overtuigen. Dat er een zekere schaamte bij eiseres is om de was mee te geven mag zo zijn, maar ook dat betekent niet dat de was- en strijkservice daarom niet als passend moet worden beschouwd. Ook de hulp ziet immers de vieze was. Verder kan de rechtbank zich voorstellen, zoals door het college op zitting naar voren is gebracht, dat het verrichten van de was door de wasservice als anoniemer kan worden beschouwd dan wanneer dat door de hulp wordt gedaan. Dat de was te lang zou blijven liggen volgt de rechtbank niet. Met de was- en strijkservice wordt elke week een zak met was opgehaald die de volgende week weer schoon wordt teruggebracht. Op deze wijze blijft eiser niet langer verstoken van schone was dan wanneer de hulp de was doet. Als de hulp op dinsdag komt en eiseres gooit woensdag iets in de was, dan wordt dat die dinsdag daarna gewassen en heeft zij dan weer schone was. Als, met de was- en strijkservice, de was op dinsdag wordt opgehaald, wordt er die dag ook weer schone was teruggebracht en beschikt eiser dus weer over schone was. Waar het om gaat is dat de was regelmatig gedaan wordt en dat het gebeurt. Dat eiseres het liever anders had gezien is niet doorslaggevend.
10.1.5.
Wat eiseres heeft aangevoerd, brengt naar het oordeel van de rechtbank evenmin mee dat dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan de was niet buitenshuis (dus door middel van de was- en strijkservice) gedaan kan worden. Het college heeft op de zitting toegelicht dat als dringende redenen worden aangemerkt feces incontinentie en zwaardere incontinentie waarbij gebruikelijke hulpmiddelen onvoldoende helpen, hele grote gezinnen en een dusdanig grote psychische kwetsbaarheid waarbij het systeem ontregeld raakt. Deze situaties doen zich bij eiseres niet voor. Dat in andere zaken bij lichte incontinentie wel de was- en strijkservice niet passend is geacht, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Bovendien heeft eiseres zelf aangegeven alleen hulp nodig te hebben voor de zware stukken en het strijken. De lichte was kan zij dus zelf wassen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de was die vies wordt door de lichte incontinentie de zware was betreft (die zij aan kan bieden aan de was- en strijkservice). Nu eiseres alleen hulp nodig heeft bij de zware stukken en het strijken en bij de was- en strijkservice per week een waszak van 8 kilo kan worden aangeboden, heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat in haar geval sprake is van een extra waszak.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet aan eiseres een schadevergoeding worden toegekend in verband met immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn?
11. Op zitting heeft eiseres een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het college heeft zich hier niet tegen verzet.
11.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
11.2.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Er zijn geen omstandigheden die een langere behandelduur kunnen rechtvaardigen. Ook zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor eiseres op het spel staat.
11.3.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
11.4.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen
. [11] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voor.
11.5.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak het bezwaarschrift van eiseres op 26 augustus 2021 door het college is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (uiterlijk 29 december 2023) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal ruim twee jaar en vier maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vier maanden.
11.6.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het bestreden besluit is genomen op 12 oktober 2021. Dat is binnen de termijn van een half jaar. In de bestuurlijke fase is er dus geen sprake van een overschrijding. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) moet worden toegerekend.
11.7.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiseres geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 500,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit, gelet op wat is overwogen in rechtsoverwegingen 7.2 en 9.1, in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
12.1.
De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing en bepaalt dat aan eiseres een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt toegekend voor 185 minuten per week (90 minuten voor zware huishoudelijke taken, 60 minuten voor lichte huishoudelijke taken, 5 minuten in verband met de extra kamer en 30 minuten in verband met het extra knoeien) in de vorm van ZIN.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Eiseres heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.868,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 oktober 2021;
- herroept het besluit van 20 juli 2021;
- bepaalt dat aan eiseres een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden wordt toegekend voor 185 minuten per week in de vorm van ZIN en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 2.868,- aan proceskosten aan eiseres,
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210.
2.In de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Montferland 2022 is opgenomen dat de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Montferland 2021 van toepassing blijven op genomen besluiten gedurende de looptijd van het betreffende besluit. De Beleidsregels van 2023 hebben eenzelfde bepaling en verwijzen weer naar die van 2022.
3.Dat is 90 minuten.
4.Dat is 180 minuten.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 6 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1965, r.o. 6.
6.Artikel 7.3, eerste lid, van de Verordening.
7.Artikel 7.3, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening.
8.Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening.
9.Paragraaf 6.4 onder ‘wasvoorziening’.
10.Paragraaf 6.1. onder ‘wijze van financiering’.
11.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.