ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1965

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-4965 WMO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over indicatie voor zwaar huishoudelijk werk in een eenpersoonshuishouden met drie kamers

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de indicatie voor zwaar huishoudelijk werk van appellante besproken. Appellante, die in een eenpersoonshuishouden met drie kamers woont, had een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren had haar een indicatie van 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk toegekend, gebaseerd op beleidsregels die stellen dat voor een eenpersoonshuishouden in een huis met twee kamers deze tijdsduur geldt. Appellante was het niet eens met deze indicatie en stelde dat zij meer hulp nodig had, gezien haar situatie en de grootte van haar woning.

De Raad oordeelt dat het College ten onrechte de indicatie heeft gebaseerd op de beleidsregels zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden van appellante. De Raad wijst erop dat de beleidsregels geen duidelijke richtlijn bieden voor een eenpersoonshuishouden met drie kamers. De Raad vernietigt het besluit van het College en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de Raad. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de individuele situatie van de aanvrager bij het toekennen van voorzieningen op basis van de Wmo.

Uitspraak

10/4965 WMO-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
T U S S E N U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 23 juli 2010, 10/325 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Echt-Susteren (hierna: College)
Datum uitspraak: 6 april 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.M.J.M.G. Cuijpers, advocaat te Echt, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2011. Namens appellante is verschenen mr. Cuijpers. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.W.M.J. Wijsma.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante was op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor huishoudelijke verzorging naar een omvang van twee tot vier uur per week. Deze indicatie berustte op een besluit van de Stichting Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) van 12 september 2005 en was geldig tot 7 september 2010.
1.2. Bij besluit van 26 november 2007, gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2008, heeft het College appellante op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden HbH 1, klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week) voor de periode van 1 januari 2008 tot en met 1 juni 2009. De rechtbank Roermond heeft het beroep van appellante tegen het besluit van 26 maart 2008 bij uitspraak van 24 november 2008, 08/757 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld, op welk hoger beroep, met nummer 09/434, heden tussenuitspraak wordt gedaan.
2.1. Appellante heeft op 20 maart 2009 een aanvraag gedaan om op grond van de Wmo in aanmerking te worden gebracht voor hulp bij het huishouden met ingang van 2 juni 2009.
2.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de medisch adviseur H. van den Heuvel van Scio Consult (hierna: Scio) het College bij rapportage van 9 juni 2009 geadviseerd. Deze rapportage berust op spreekuurbezoek, observatie, overleg met de huisarts, en recente medische informatie van de revalidatiearts. Van den Heuvel heeft vastgesteld dat appellante maximaal 800 meter kan lopen, beperkt is bij knielen, kruipen en hurken, alleen lichte voorwerpen kan dragen en in lichte mate beperkt is bij bovenhands werken. Van den Heuvel heeft vervolgens geconcludeerd dat appellante is aangewezen op huishoudelijke hulp bij het schoonmaken van haar huis (stofzuigen, sanitair reinigen). Zij is in staat de overige huishoudelijke werkzaamheden gefaseerd en gedoseerd over de week zelfstandig te verrichten.
2.3. Bij besluit van 12 juni 2009 heeft het College appellante in aanmerking gebracht voor hulp bij het huishouden categorie HbH 1 naar een omvang van klasse 1 (0 tot en met 1,9 uur per week) voor de periode van 2 juni 2009 tot en met 1 juni 2012.
2.4. Naar aanleiding van het tegen het besluit van 12 juni 2009 gemaakte bezwaar heeft Van den Heuvel op 17 november 2009 opnieuw advies uitgebracht. Daarin is geconcludeerd dat het door appellante overgelegde rapport van de fysiotherapeut F. Engels van 15 oktober 2009 hem geen aanleiding geeft het eerder gegeven advies te herzien.
2.5. Bij besluit van 2 februari 2010 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 12 juni 2009 onder verwijzing naar de adviezen van Van den Heuvel ongegrond verklaard. Hierbij is onder meer opgemerkt dat voor het zwaar huishoudelijk werk 90 minuten is geïndiceerd, omdat appellante een eenpersoons huishouden voert in een kleine woning /appartement. Voorts is niet gebleken dat de normtijden ontoereikend zijn. Er zijn ten slotte geen feiten en omstandigheden naar voren gekomen, waaruit blijkt van zeer dringende redenen die het toekennen van een ruimere voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden noodzakelijk zouden maken.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 2 februari 2010 ongegrond verklaard.
4. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Zij heeft aangevoerd dat de rapporten van Scio niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en onjuist zijn. Appellante kan niet alleen het zware, maar ook de lichte huishoudelijke werkzaamheden niet verricht en met name niet die werkzaamheden waarbij op hoogte en laagte moet worden gewerkt. Het gefaseerd en gedoseerd door de week verrichten van deze activiteiten leidt er volgens appellante toe dat zij geen vrijwilligerswerk meer kan verrichten. Verder heeft appellante aangevoerd dat de door het College gehanteerde normtijd van 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk appellante niet voldoende compenseert voor de beperking die zij op dat vlak ondervindt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Ingevolge artikel 8 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Echt-Susteren (hierna: Verordening) kan de door het College ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden;
d. een financiële tegemoetkoming te besteden aan hulp bij het huishouden.
5.1.2. Artikel 9, eerste lid, van de Verordening bepaalt dat een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, van de Wmo voor de in artikel 8, onder a, vermelde voorziening in aanmerking kan worden gebracht indien:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, of
b. problemen bij het uitvoeren van mantelzorg
het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en adequaat kan oplossen.
5.1.3. Artikel 11 van de Verordening bepaalt dat de omvang van de hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in klassen, waarbij de volgende klassen met de daarbij behorende uren kunnen worden toegekend:
Klasse 1: 0 tot en met 1,9 uur per week;
Klasse 2: 2 tot en met 3,9 uur per week.
5.2.1. Ter uitvoering van de in de Verordening neergelegde bevoegdheid om voorzieningen te verstrekken heeft het College beleidsregels vastgesteld en neergelegd in het Verstrekkingenboek Wmo Gemeente Echt-Susteren 2006 (hierna: Beleidsregels). In hoofdstuk 3 van de Beleidsregels is aangegeven dat de in de bijlage genoemde normtijden afkomstig zijn uit het protocol huishoudelijke verzorging (lees: Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden van december 2006) van het CIZ (hierna: CIZ-richtlijn). In Bijlage II bij hoofdstuk 3 van de Beleidsregels, ‘Handreiking normering hulp bij het huishouden’, is de tijdnormering voor huishoudelijke werkzaamheden opgenomen. Onder het hoofd ‘zwaar huishoudelijk werk’ is onder meer vermeld: “Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van klasse 2.”
5.2.2. Onder 3.1.4 van de CIZ-richtlijn is vermeld voor zwaar huishoudelijk werk: “1 persoonshuishouden / < 2 kmrs klasse 1 1x per 3 uur in de 14 dgn, 2 persoonshuishouden / > 3 kmrs klasse 2”. Daarbij is aangegeven dat de omvang van de benodigde ondersteuning meer afhankelijk is van de grootte en inrichting van de woning dan van de aanwezigheid van een extra persoon.
5.2.3. In bijlage 1 van de CIZ-richtlijn is vermeld voor zwaar huishoudelijk werk voor een alleenstaande (seniorenwoning/flat) 90 minuten per week en voor een alleenstaande (eengezinswoning) 180 minuten per week.
5.3. De Raad verwerpt de beroepsgrond van appellante dat de rapporten van Scio niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en onjuist zijn. Hij overweegt daartoe dat de medisch adviseur van Scio appellante op het spreekuur heeft gezien, overleg heeft gepleegd met de huisarts van appellante en de beschikking heeft gehad over recente medische informatie van de revalidatie-arts. Op basis van deze gegevens is de medisch adviseur tot de conclusie gekomen dat appellante is aangewezen op een voorziening voor zwaar huishoudelijk werk en dat zij voor het overige geen hulp bij het huishouden nodig heeft. De medisch adviseur heeft vervolgens de in bezwaarfase door appellante overgelegde aanvullende informatie van fysiotherapeut Engels en het bestaande dossier van appellante bestudeerd en zijn conclusie gehandhaafd. Appellante heeft verder geen medische informatie ingezonden die de Raad aanleiding geeft te twijfelen aan de door de medisch adviseur van Scio op basis van zijn bevindingen getrokken conclusies over de mogelijkheden van appellante om het huishouden te doen.
5.4. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij ten gevolge van de spreiding van haar huishoudelijke taken overeenkomstig het onder 2.2 genoemde advies geen tijd meer zou overhouden voor haar vrijwilligerswerk. Appellante heeft in dit verband volstaan met stellingen die zij niet aan de hand van verifieerbare gegevens heeft onderbouwd. Ook de hierop betrekking hebbende beroepsgrond van appellante treft dan ook geen doel.
5.5. Over de beroepsgrond dat de door het College gehanteerde normtijd van 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk appellante onvoldoende compenseert voor de beperkingen die zij op dat vlak ondervindt, overweegt de Raad als volgt.
5.5.1. De Raad stelt voorop dat in de Beleidsregels geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het standpunt van het College dat met het begrip ‘kamer’ in de zin van bijlage II bij hoofdstuk 3 van die Beleidsregels uitsluitend een ‘slaapkamer’ en niet tevens een ‘woonkamer’ wordt bedoeld. De Raad ziet daarvoor evenmin aanknopingspunten in de CIZ-richtlijn waaruit de door het College gehanteerde normen afkomstig zijn. Bovendien sluit de door het College voorgestane uitleg van het begrip ‘kamer’ niet aan bij het algemeen spraakgebruik.
5.5.2. De Raad begrijpt de Beleidsregels voorts aldus dat bij het indiceren voor zwaar huishoudelijk werk een onderscheid wordt gemaakt tussen een ‘eenpersoonshuishouden in een huis met twee kamers’ enerzijds en een ‘meerpersoonshuishouden in een huis met meer dan drie kamers’ anderzijds. In het eerste geval worden in beginsel 90 en in het laatste geval in beginsel 180 minuten per week voor het verrichten van dat werk noodzakelijk geacht. Daarvan uitgaande stelt de Raad vast dat de Beleidsregels niet voorzien in een tijdnormering voor het verrichten van zwaar huishoudelijk werk in gevallen, zoals dat van appellante, waarin sprake is van een eenpersoonshuishouden in een huis met drie kamers (een woonkamer en twee slaapkamers).
5.5.3. Hetgeen onder 5.5.2 is overwogen brengt mee dat het College in het geval van appellante voor de vaststelling van de tijd die nodig is voor het verrichten van zware huishoudelijke werkzaamheden ten onrechte heeft volstaan met een verwijzing naar de Beleidsregels. Dat betekent dat het besluit van 2 februari 2010 niet op een deugdelijke motivering berust zodat het niet in stand kan blijven. De rechtbank heeft dat niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 2 februari 2010 wegen strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vernietigen.
6. De Raad dient aansluitend te bezien welk vervolg aan de onder 5.5.3 genoemde uitkomst wordt gegeven. Aangezien volgens de Beleidsregels voor het verrichten van de zware huishoudelijke werkzaamheden bij een eenpersoonshuishouden in een huis met twee kamers in beginsel 90 minuten per week nodig is en bij appellante sprake is van een eenpersoonshuishouden in een huis met drie kamers ligt het niet in de rede dat het College opnieuw 90 minuten per week voor zwaar huishoudelijk werk indiceert. Gelet daarop ziet de Raad geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 2 februari 2010 in stand te laten. Omdat het College zich nog niet heeft uitgelaten over de vraag hoeveel tijd voor zware huishoudelijke werkzaamheden in beginsel nodig is indien een eenpersoonshuishouden een huis met drie kamers bewoont, ziet de Raad evenmin mogelijkheden zelf in de zaak te voorzien. De Raad zal dan ook met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het College opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 juni 2009.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Draagt het College op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 2 februari 2010 te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van J.R.K.A.M. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2011.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J.R.K.A.M. Waasdorp.
HD