ECLI:NL:RBGEL:2023:7028

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB-21_5344
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden op basis van de Wmo 2015, met aandacht voor COPD en redelijke termijn

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres had een indicatie van 195 minuten per week voor de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021, maar stelde dat zij meer hulp nodig had vanwege haar lichamelijke aandoeningen, waaronder COPD. De rechtbank behandelt de argumenten van eiseres en concludeert dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de impact van de COPD op de benodigde hulp. De rechtbank oordeelt dat de toekenning van 195 minuten niet voldoende is en dat er extra tijd moet worden toegekend voor zowel de zware als lichte huishoudelijke taken, alsook voor het opbergen van de was. Daarnaast wordt er een schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, waarbij het college wordt opgedragen om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5344

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 december 2023

in de zaak tussen

[Eiseres A] , uit [plaats B] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montferland, het college
(gemachtigde: H.J.C. Jonkman)
alsmede
de Staat der Nederlanden(de minister van Justitie en Veiligheid), derde-partij.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden voor 195 minuten per week over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 in de vorm van zorg in natura (ZIN) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015).
1.1.
Het college heeft dit toegekend bij besluit van 19 juli 2021. Met het bestreden besluit van 12 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
1.4.
Eiseres heeft op zitting een verzoek gedaan om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Staat der Nederlanden heeft afgezien van het voeren van verweer. [1]

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft, als gevolg van lichamelijke aandoeningen, beperkingen in het doen van het huishouden. Vanwege deze beperkingen heeft het college aan eiseres bij besluit van 22 december 2017 met ingang van 1 januari 2018 voor onbepaalde tijd een maatwerkvoorziening toegekend voor hulp bij het huishouden voor 3 uur en 45 minuten per week in de vorm van ZIN. Dit betreft overname van de zware en lichte huishoudelijke werkzaamheden en de wasverzorging.
2.1.
Op 2 februari 2021 heeft het college een brief aan eiseres gestuurd. Daarin staat het volgende aangegeven. Eiseres blijft haar hulp behouden. Vanaf 1 april 2021 heeft het college [C] te [plaats D] als enige aanbieder van hulp bij huishouden gecontracteerd. Wat verandert is de was- en strijkservice. Vanaf 1 april 2021 wordt de was van eiseres niet langer door de hulp gedaan, maar door een was- en strijkservice die [C] inricht. Deze service haalt de was bij eiseres thuis op, wast het op een centrale plek en bezorgt het vervolgens weer bij haar thuis. De tijd voor het wassen wordt bij de hulp van eiseres in mindering gebracht. Dat betekent dat haar hulp een uur korter bij haar komt.
2.2.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het college met ingang van 1 april 2021 de aan eiseres toegekende indicatie met 60 minuten verlaagd, omdat de hulp de was niet meer hoeft te doen. De nieuwe indicatie voor hulp bij het huishouden wordt daarom 165 minuten per week. Het college heeft daarnaast meegedeeld dat eiseres een indicatie houdt voor de wasverzorging, maar deze wordt niet meer bij haar thuis gedaan. Als eiseres hier gebruik van gaat maken, dan haalt [C] bij haar thuis een waszak met was op, wast het en bezorgt het weer thuis. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
2.3.
Bij brief van 19 mei 2021 heeft eiseres een melding gedaan op grond van de Wmo 2015 voor een maatwerkvoorziening. Eiseres vindt dat ze nu te weinig huishoudelijke hulp krijgt en wenst een aanvullende maatwerkvoorziening. Naar aanleiding van deze melding heeft een Wmo-consulent van de gemeente een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Hiervan is een gespreksverslag opgemaakt van 16 juni 2021. Op 1 juli 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening.
2.4.
Vervolgens is het college overgegaan tot de bestreden besluitvorming. Het college heeft de indicatie voor hulp bij het huishouden tijdelijk verhoogd om de achterstand in het huishouden, ontstaan na het overlijden van de echtgenoot van eiseres waardoor het eiseres niet lukte op te ruimen, op te lossen. De verhoging betreft 15 minuten extra per week voor de woonkamer en 15 minuten extra per week voor de keuken. Voor het overige bestaat de indicatie uit 90 minuten voor de zware huishoudelijke taken, 60 minuten voor de lichte huishoudelijke taken en 15 minuten voor periodiek boven schoonmaken. Volgens het college is er geen reden om meer tijd toe te kennen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de door het college toegekende maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden. Eiseres heeft namelijk nog een procesbelang bij het beoordelen van het bestreden besluit vanwege de in bezwaar gevraagde proceskostenvergoeding. De rechtbank beoordeelt de toegekende maatwerkvoorziening aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiseres voert, samengevat, aan dat het college 5 uur hulp bij het huishouden had moeten toekennen, te weten 90 minuten voor de zware huishoudelijke taken, 60 minuten voor de lichte huishoudelijke taken, 30 minuten extra voor de bovenverdieping, 60 minuten extra in verband met de COPD gold 2 (COPD), 30 minuten voor de wasverzorging en 30 minuten voor het doen van de boodschappen.
De toekenning van de 90 minuten voor zware huishoudelijke taken en 60 minuten voor de lichte huishoudelijke taken is niet in geschil. Op wat eiseres ten aanzien van de overige punten betoogt, gaat de rechtbank hierna in.
6. Voor de beoordeling van hetgeen eiseres aanvoert is van belang dat het college in zijn Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Montferland 2021 (de Beleidsregels) voor de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden normtijden hanteert die zijn gebaseerd op het CIZ-protocol. Voor zover die normtijden afwijken van het CIZ-protocol heeft het college op zitting toegelicht dat het niet is uitgegaan van de afwijkende normtijden maar van de normtijden zoals die in het CIZ-protocol staan genoemd. Voor het navolgende gaat de rechtbank dan ook uit van die normtijden.
Heeft het college extra tijd moeten toekennen in verband met de COPD van eiseres?
7. Volgens eiseres had het college 60 minuten extra tijd moeten toekennen voor het extra schoonmaken van de benedenverdieping in verband met de COPD van eiseres. Het college hanteert het CIZ-protocol en volgens dat protocol moet bij COPD extra schoonmaaktijd geïndiceerd worden. In verband met de COPD is het ook nodig dat de bovenverdieping wordt bijgehouden. Eiseres gebruikt die zelf niet of niet veel, maar de bovenverdieping wordt wel regelmatig gebruikt door logés. De geïndiceerde 15 minuten is te weinig, dit moet 30 minuten zijn. Het college heeft niet onderbouwd waarom 15 minuten wel voldoende is.
7.1.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de consulent het argument van de COPD heeft meegewogen en daarin geen reden heeft gezien om extra tijd toe te kennen. De rechtbank acht het bestreden besluit op dit punt onvoldoende gemotiveerd. In het rapport bezwaar en beroep staat weliswaar dat met de COPD rekening is gehouden, omdat er 30 minuten extra is toegekend voor het schoonmaken van de woonkamer en keuken, maar uit het gespreksverslag van 16 juni 2021 blijkt juist dat die tijd is toegekend in verband met achterstallig onderhoud, ontstaan na het overlijden van de echtgenoot van eiseres. Uit de stukken blijkt dus niet dat de COPD is meegewogen.
7.2.
In het verweerschrift heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de diagnose COPD an sich niet automatisch recht geeft op toekenning van extra tijd. Dit is afhankelijk van de mate van beperking. Voordat de echtgenoot van eiseres overleed hield eiseres zelf, met de hulp, het huishouden bij en de consulent heeft geoordeeld dat niet de COPD heeft geleid tot achterstand in het huishouden, maar het overlijden van de echtgenoot, aldus het college. Ook deze motivering acht de rechtbank onvoldoende. In bijlage 5 van de Beleidsregels staat bij zwaar huishoudelijk werk vermeld dat bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning (niet in geschil is dat de woning van eiseres gesaneerd is) extra uren, afhankelijk van de situatie, kunnen worden toegekend. Bij licht huishoudelijk werk [2] staat dat voor het toekennen van extra tijd gedacht kan worden aan cliënten met COPD. Het college had dus in ieder geval moeten onderzoeken of de COPD aanleiding was om meer hulp toe te kennen en zo ja, in welke mate. Dat heeft het college niet gedaan. Het college heeft niet kunnen verwijzen naar de situatie van vóór het overlijden van de echtgenoot van eiseres, omdat dat niet de periode is die beoordeeld moet worden. Eiseres heeft juist in bezwaar aangegeven dat meer tijd had moeten worden toegekend in verband met de COPD.
7.3.
Op zitting heeft het college zich bereid verklaard om extra tijd toe te kennen in verband met de COPD van eiseres en dan in totaal een indicatie van 3,5 uur toe te kennen. Eiseres heeft vastgehouden aan het toekennen van 1 uur extra in verband met de COPD. Het CIZ-protocol gaat bij licht huishoudelijk werk uit van 60-90 minuten per week en noemt COPD (in een gesaneerde woning) als een factor van meer hulp. Bij zwaar huishoudelijk werk (alleenstaande in een seniorenwoning) gaat het CIZ-protocol uit van 90 minuten per week (dat heeft eiseres ook als uitgangspunt genomen) en geeft het aan dat bij COPD een hogere klasse reëel is. Gelet daarop acht de rechtbank 1 uur extra in verband met de COPD redelijk.
Deze beroepsgrond slaagt.
7.4.
De beroepsgrond dat meer tijd moet worden toegekend voor de bovenverdieping slaagt niet. In bezwaar heeft eiseres aangegeven dat de hulp boven komt en de kinderen van eiseres als zij komen logeren of klussen moeten doen voor eiseres. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat van hen verwacht mag worden dat zij ook zelf opruimen als zij daar geweest zijn. Nu eiseres de bovenverdieping zelf niet (veel) gebruikt, heeft het college kunnen volstaan met de toekenning van 15 minuten per week.
Had het college 30 minuten extra tijd moeten toekennen voor de wasverzorging?
8. Volgens eiseres had het college nog 30 minuten extra moeten toekennen voor de wasverzorging. Er is geen noodzaak om dit buitenshuis te laten doen. Het is juist in het belang van de zelfredzaamheid van eiseres dat zij nog wat mee kan helpen bij de lichte wasstukken. Bovendien blijft de was, bij de was- en strijkservice (buitenshuis), te lang liggen. Als eiseres iets in de was gooit een dag nadat de zak is opgehaald, komt het pas twee weken later schoon terug. De was blijft dan te lang vuil en zeker natte dingen kunnen niet zo lang blijven liggen. Van eiseres kan niet verwacht worden dat zij extra kleding aanschaft om de twee weken te overbruggen. En als de was- en strijkservice wel passend zou zijn, dan nog moet er tijd worden toegekend voor het klaarzetten en weer opbergen van de schone was. Ook is door het katheteriseren (eiseres heeft een buikkatheter) sprake van extra wasverzorging, waardoor één waszak niet volstaat.
8.1.
De rechtbank stelt vast - hetgeen ook niet in geschil is tussen partijen - dat de was- en strijkservice een maatwerkvoorziening is en geen algemene voorziening. In het bestreden besluit en het verweerschrift is het college ervan uitgegaan dat de was- en strijkservice niet meer is toegekend. Ter zitting is vastgesteld dat dit niet juist is. Uit de stukken blijkt ook dat bij het besluit van 16 maart 2021 de was- en strijkservice is toegekend.
8.2.
Het betoog van eiseres komt er allereerst op neer dat de was- en strijkservice niet passend is en daarom onder de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden extra tijd moet worden toegekend voor de wasverzorging. Dit betoog slaagt niet. Daarvoor acht de rechtbank het volgende van belang.
8.2.1.
Naar aanleiding van het nieuwe beleid van het college is in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Montferland 2020 (de Verordening) vastgelegd dat hulp bij het huishouden bestaat uit het overnemen van en/of ondersteunen bij het uitvoeren van lichte en/of zware huishoudelijke taken [3] en dat hulp bij het huishouden kan bestaan uit het overnemen en/of ondersteunen bij het aanwezig zijn van gewassen en zo nodig opgevouwen of opgehangen kleding of ander linnengoed, indien noodzakelijk gestreken [4] . Verder is in de Verordening opgenomen dat het college de hulp bij het huishouden (deels) kan weigeren indien en voor zover de cliënt gebruik kan maken van een was- en strijkservice. [5]
8.2.2.
In de Beleidsregels heeft het college vastgelegd dat bij de was- en strijkservice de was buiten de deur wordt gedaan. Per week kan er standaard een waszak van 8 kilo (gemengde) was aangeboden worden. Deze wordt bij de voordeur opgehaald en de volgende week schoon, gevouwen en de bovenkleding waar nodig gestreken weer thuisgebracht. In bijzondere gevallen kan een indicatie voor 2 waszakken per week plaatsvinden, denk hierbij aan grote huishoudens. [6] Verder is vastgelegd dat er alleen op de normtijden van de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden wordt teruggevallen als na onderzoek blijkt dat er in het individuele geval dringende redenen zijn waardoor de was niet buitenshuis gedaan kan worden. [7] Dit is ook elders in de Beleidsregels tot uitdrukking gebracht. Zo staat in paragraaf 6.4 onder ‘wasvoorziening’ dat in uitzonderlijke situaties de was in uren/minuten geïndiceerd kan worden, zodat de hulp de was kan doen en in bijlage 5 onder ‘wasvoorziening’ dat als het (medisch) noodzakelijk is dat er thuis gewassen wordt, volgens de in die bijlage gegeven tijdnormering wordt geïndiceerd.
8.2.3.
Het behoort in beginsel tot de beleidsvrijheid van het college om de maatwerkvoorziening zo in te richten. Daarom is geen sprake van een onredelijke beleidsbepaling.
8.2.4.
De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het beleid ook in het geval van eiseres er niet toe leidt dat de maatwerkvoorziening geen passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid van eiseres. De was wordt opgehaald, wordt gedaan en gestreken en wordt schoon bij eiseres aan huis bezorgd. De rechtbank ziet niet in wat het significante verschil is met de oude situatie waarin de was door de hulp werd gedaan. De door eiseres aangevoerde gronden zoals vermeld onder 8 kunnen de rechtbank niet overtuigen. Haar zelfredzaamheid wordt door de was- en strijkservice niet aangetast. In dat verband heeft het college er in het verweerschrift terecht op gewezen dat eiseres nog steeds kan helpen bij de lichte stukken en ervoor kan kiezen om de andere (zware) stukken aan te bieden aan de was- en strijkservice. Dat de was te lang zou blijven liggen volgt de rechtbank niet. Met de was- en strijkservice wordt elke week een zak met was opgehaald die de volgende week weer schoon wordt teruggebracht. Op deze wijze blijft eiser niet langer verstoken van schone was dan wanneer de hulp de was doet. Als de hulp op dinsdag komt en eiseres gooit woensdag iets in de was, dan wordt dat die dinsdag daarna gewassen en heeft zij dan weer schone was. Als, met de was- en strijkservice, de was op dinsdag wordt opgehaald, wordt er die dag ook weer schone was teruggebracht en beschikt eiser dus weer over schone was. Bovendien heeft eiseres zelf aangegeven dat zij kan meehelpen bij de lichte wasstukken. Zij kan dus ook zelf al wat vieze/natte kleding in een handwas doen en het, zo nodig, daarna nog aanbieden aan de was- en strijkservice. Waar het om gaat is dat de was regelmatig gedaan wordt en dat het gebeurt. Dat eiseres het liever anders had gezien is niet doorslaggevend.
8.2.5.
Wat eiseres heeft aangevoerd, brengt naar het oordeel van de rechtbank evenmin mee dat dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan de was niet buitenshuis (dus door middel van de was- en strijkservice) gedaan kan worden. Het college heeft op de zitting toegelicht dat als dringende redenen worden aangemerkt feces incontinentie en zwaardere incontinentie waarbij gebruikelijke hulpmiddelen onvoldoende helpen, hele grote gezinnen en een dusdanig grote psychische kwetsbaarheid waarbij het systeem ontregeld raakt. Deze situaties doen zich bij eiseres niet voor.
De beroepsgrond slaagt dus niet.
8.3.
Eiseres voert ook aan dat er tijd moet worden toegekend voor het klaarzetten en weer opbergen van de schone was. Daarover overweegt de rechtbank als volgt. Op de zitting heeft het college toegelicht dat de chauffeur van de was- en strijkservice als dat nodig is, zelf de waszak van boven naar beneden haalt en bij het terugbrengen van de waszak deze zo nodig weer boven neerzet. Dit is door eiseres niet bestreden. Verder behoort het afhalen van het beddengoed (en dus ook dat in de waszak doen) tot de zware huishoudelijke taken. In het klaarzetten van de waszak wordt dus voorzien. De beroepsgrond dat het college tijd had moeten toekennen voor het opbergen van de was, slaagt wel. Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres zelf heeft verklaard de was te kunnen doen en dat daarom de was- en strijkservice ook niet meer is toegekend. Uit de stukken volgt echter dat dit niet juist is. De was- en strijkservice is wel toegekend. Eiseres heeft zelf ook aangegeven de was deels niet te kunnen doen. Dit blijkt ook uit de reactie op het gespreksverslag waarin staat dat eiseres hulp krijgt bij het beddengoed, want dat is nat te zwaar en ook in de eindconclusie van het verslag staat dat eiseres de was deels doet. Op grond hiervan had het college nader onderzoek moeten doen naar de vraag of eiseres in staat was het andere (zware) deel van de was zelf op te bergen. Dat eiseres op dit moment geen gebruik maakt van de was- en strijkservice vanwege de hiervoor al benoemde redenen, maakt niet dat het college dit onderzoek niet heeft hoeven doen. Als eiseres niet in staat is tot het opbergen van dit deel van de was, behoort het immers op grond van de Wmo 2015 tot de taak van het college om deze beperking in de zelfredzaamheid van eiseres te compenseren. Bovendien heeft het college in andere zaken ook extra tijd, namelijk 15 minuten, hiervoor toegekend.
8.4.
Ook de beroepsgrond dat één waszak niet volstaat, omdat door het katheteriseren (eiseres heeft een buikkatheter) sprake is van extra wasverzorging, slaagt. Het college heeft immers op zitting aangegeven dat dit akkoord is.
Had het college 30 minuten extra moeten toekennen voor het doen van boodschappen?
9. Volgens eiseres had het college nog 30 minuten extra moeten toekennen voor het doen van de boodschappen. Ten onrechte heeft het college hier geen onderzoek naar gedaan terwijl duidelijk is gemaakt dat de hulp in de vrije tijd de boodschappen doet, omdat eiseres anders niet over alle juiste levensmiddelen beschikt. Eiseres gebruikt al wel een boodschappendienst maar dat is niet elke dag mogelijk en niet bij versproducten gelet op onder andere de bestellingsminima bij het bezorgen.
9.1.
Het college is niet gehouden tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening wanneer het gebruik van (onder meer) diensten of andere maatregelen die naar hun aard algemeen gebruikelijk zijn een uitkomst bieden. Een dienst of andere maatregel kan als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als deze niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en deze financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau. [8]
9.2.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de boodschappenservice voor eiseres daadwerkelijk beschikbaar is en voor haar een passende bijdrage levert en het daarom niet nodig is om extra tijd toe te kennen zodat de hulp de boodschappen kan doen. Het college heeft toegelicht dat bij de boodschappenservice versproducten besteld kunnen worden. Eiseres heeft niet onderbouwd waarom het voor haar nodig is om elke dag (vers)producten te bestellen en zij niet kan volstaan met het aanbod van (vers)producten van de supermarkt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Moet aan eiseres een schadevergoeding worden toegekend in verband met immateriële schade vanwege overschrijding van de redelijke termijn?
10. Op zitting heeft eiseres een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het college heeft zich hier niet tegen verzet.
10.1.
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, moet worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van partijen gedurende de hele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene.
10.2.
De behandeling van zaken als deze mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen: een half jaar voor de bezwaarfase bij het bestuursorgaan en anderhalf jaar voor de beroepsfase bij de rechtbank. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan. Er zijn geen omstandigheden die een langere behandelduur kunnen rechtvaardigen. Ook zijn geen bijzondere omstandigheden gesteld die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van de termijnen in verband met het belang dat voor eiseres op het spel staat.
10.3.
Als de redelijke termijn is overschreden, wordt in beginsel verondersteld dat de betrokkene immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. In beginsel is een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
Indien sprake is van overschrijding van de redelijke termijn moet ook worden beoordeeld op welke wijze de termijnoverschrijding moet worden toegerekend aan de bezwaar- en aan de beroepsfase.
10.4.
De omstandigheid dat een aantal belanghebbenden samen een procedure voert of zaken van verschillende belanghebbenden samen zijn behandeld kan een zodanig matigende invloed hebben op de spanning, het ongemak en de onzekerheid die worden ondervonden door een te lang durende procedure, dat dit een reden kan vormen om de wegens schending van de redelijke termijn toe te kennen schadevergoeding te matigen
. [9] Dit doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet voor.
10.5.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak het bezwaarschrift van eiseres op 26 augustus 2021 door het college is ontvangen. Uitgaande van de datum van deze uitspraak (uiterlijk 29 december 2023) heeft de fase van bezwaar en beroep in totaal ruim twee jaar en vier maanden geduurd. Dat is een overschrijding van de redelijke termijn van ruim vier maanden.
10.6.
Vervolgens moet beoordeeld worden aan wie de overschrijding van de redelijke termijn moet worden toegerekend. Het bestreden besluit is genomen op 12 oktober 2021. Dat is binnen de termijn van een half jaar. In de bestuurlijke fase is er dus geen sprake van een overschrijding. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) moet worden toegerekend.
10.7.
Gelet op het uitgangspunt dat een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn overschreden is, wordt de door eiseres geleden immateriële schade vastgesteld op een bedrag van € 500,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid).

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit, gelet op wat is overwogen in rechtsoverwegingen 7.3, 8.3 en 8.4, genomen is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
11.1.
Gelet op het voorgaande had het college het bezwaar van eiseres gegrond moeten verklaren, het besluit van 19 juli 2021 moeten herroepen en aan eiseres over de periode van 1 augustus 2021 tot en met 31 oktober 2021 een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden moeten toekennen toegekend voor 270 minuten (4 uur en 30 minuten). Dit had dan moeten bestaan uit 90 minuten voor zware huishoudelijke taken, 60 minuten voor lichte huishoudelijke taken, 15 minuten voor periodiek boven schoonmaken, 30 minuten extra in verband met achterstallig onderhoud en daarnaast nog 60 minuten extra in verband met COPD en 15 minuten extra voor het opbergen van de was. Verder had het college over deze periode onder de maatwerkvoorziening was- en strijkservice nog een extra waszak moeten toekennen. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten van bezwaar had het college moeten toewijzen. Omdat het procesbelang van eiseres alleen gelegen is in de gevraagde proceskostenvergoeding van bezwaar, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover die kosten niet zijn vergoed en, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf voorzien door aan eiseres een vergoeding van de proceskosten van bezwaar toe te kennen. Dit betreft € 1.194,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de hoorzitting, met een waarde per punt van € 597,- en een wegingsfactor 1). Eiseres heeft er geen belang bij dat de rechtbank zelf over de verstreken periode de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen toekent, omdat ZIN niet met terugwerkende kracht kan worden verleend.
11.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten.
Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 oktober 2021 voor zover daarbij geen vergoeding van de proceskosten van bezwaar is toegekend;
- bepaalt dat aan eiseres een vergoeding van proceskosten van bezwaar van € 1.194,- wordt toegekend en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
21 december 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 20210.
2.Onder het kopje ‘Toelichting ‘meer/minder’.
3.Artikel 7.3, eerste lid, van de Verordening.
4.Artikel 7.3, derde lid, aanhef en onder c, van de Verordening.
5.Artikel 7.2, tweede lid, aanhef en onder d, van de Verordening.
6.Paragraaf 6.4 onder ‘wasvoorziening’.
7.Paragraaf 6.1. onder ‘wijze van financiering’.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2754.
9.Het voorgaande volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.