ECLI:NL:RBGEL:2023:6996

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
05/298221-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken met criminele organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 december 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de productie en handel in drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het bezit van en de handel in harddrugs en deelneming aan een criminele organisatie in de periode van 1 september 2021 tot 2 november 2021. De officier van justitie had aanvankelijk gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie werd vastgesteld op € 1.018.891,20, maar dit bedrag werd later aangepast naar € 47.262,36. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, op basis van de berekeningen van de politie, uiteindelijk op € 41.086,40 werd vastgesteld.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op analyses van gegevens van verschillende telefoons die in beslag waren genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de criminele organisatie in de periode van 4 juli 2020 tot 2 november 2021 een brutowinst heeft gerealiseerd van € 314.982,40. De rechtbank heeft de rol van de veroordeelde binnen de organisatie beoordeeld en vastgesteld dat hij een aandeel van 20% had in de totale winst, wat resulteerde in een bedrag van € 41.086,40 dat hij aan de Staat moest betalen.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de Staat. De rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die door de officier van justitie kan worden gevorderd, met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering, op 821 dagen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/298221-21 (ontneming)
Datum uitspraak : 20 december 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. D. van der Beek, advocaat in Nijmegen.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie heeft (aanvankelijk) gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie, als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie werd geschat op € 1.018.891,20.

2.De procedure

De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 20 april 2022 een ontnemingsvordering ingediend. De rechtbank heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak in overleg met partijen beslist de ontnemingsprocedure van de hoofdprocedure los te koppelen en gebruik te maken van schriftelijke rondes. De rechtbank heeft in de hoofdzaak op 29 maart 2023 uitspraak gedaan. Bij e-mailbericht van de griffier van 30 maart 2023 heeft de rechtbank partijen vervolgens geïnformeerd over het verdere verloop van de ontnemingsprocedure en over de momenten waarop de schriftelijke standpunten ingediend moesten worden. Bij schrijven van 28 april 2023 heeft de officier van justitie een schriftelijke conclusie ingediend. De verdediging heeft bij schrijven van 26 mei 2023 een schriftelijk standpunt ingenomen. Hierop is door de officier van justitie gereageerd bij schrijven van 16 juni 2023. De verdediging heeft bij schrijven van 19 juli 2023 een tweede schriftelijk standpunt ingediend.
De zaak is vervolgens op de openbare terechtzitting van 15 november 2023 onderzocht.
De officier van justitie heeft in zijn schriftelijke standpunten en ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op een bedrag van € 47.262,36.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. De rechtbank heeft bewezen verklaard dat veroordeelde zich in de periode van 1 september 2021 tot 2 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan de productie en het bezit van drugs en deelneming aan een criminele organisatie (hetgeen overigens door veroordeelde wordt betwist). Het Openbaar Ministerie heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze periode langer zou zijn en reeds zou aanvangen op 4 juli 2020. Er is geen sprake van aangetroffen onverklaarbaar vermogen. Verder is onduidelijk waarop de schatting van het wederrechtelijk verkregen vermogen is gebaseerd, nu uit niets blijkt dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.

3.De beoordeling van de vordering

Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan, blijkt uit het door de meervoudige kamer van deze rechtbank gewezen vonnis in de strafzaak van 29 maart 2023 en uit de in dat vonnis opgenomen bewijsmiddelen. [1] De rechtbank ontleent aan de inhoud van die bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft verkregen door middel van het begaan van - kort gezegd - deelneming aan een criminele (drugs)organisatie, het medeplegen van het bezit van harddrugs en het medeplegen van de productie van harddrugs.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel per week
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank het ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht’ [2] (hierna: het rapport) als uitgangspunt. In het rapport heeft de politie een berekening gemaakt van het door de criminele organisatie verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is de politie uitgegaan van de uit de (in het vonnis genoemde) iPhone 7 van [naam] , de iPhone 8 van [naam] en de iPhone X van [naam] verkregen gegevens. De iPhone 7 van [naam] bevatte 2.822 verschillende WhatsApp-gesprekken met in totaal 32.719 berichten over een periode van 5 augustus 2021 tot en met 18 september 2021. De iPhone 8 van [naam] bevatte 2.500 WhatsApp-chats met in totaal 121.467 berichten over een periode van 4 juli 2020 tot en met 18 september 2021 en de iPhone X van [naam] bevatte 2.409 WhatsApp-chats met in totaal 115.459 berichten. Hiervan zijn enkel de berichten vanaf 18 september 2021 in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen, omdat – zoals de rechtbank in het vonnis ook heeft vastgesteld – de berichten op de iPhone X van [naam] van vóór die datum gelijk zijn aan die op de iPhone 8 van [naam] . De politie heeft van iedere periode van vier weken aan berichten één willekeurige week geanalyseerd. Dit betekent dat van de iPhone 8 van [naam] 15 weken zijn geanalyseerd. Van de iPhone 7 van [naam] (waarvan ruim 6 weken data beschikbaar waren) is één week geanalyseerd en van de iPhone X van [naam] (waarvan vanaf 18 september 2021 eveneens ruim 6 weken data beschikbaar waren) is eveneens één week geanalyseerd. Deze analyses zijn vervolgens geëxtrapoleerd over de volledige ontnemingsperiode door het gemiddelde te nemen van de geanalyseerde weken en dit te vermenigvuldigen met het aantal weken dat de ontnemingsperiode behelst. Hierbij zijn de analyses van de iPhone 8 van [naam] en de iPhone X van [naam] samengenomen, omdat dit dezelfde deallijn betrof. Op basis van de analyses is vervolgens aan de hand van de uit de berichten af te leiden verkochte hoeveelheden, de soorten verkochte drugs en de verkoopprijs de omzet berekend. De verkoopprijs is in voorkomend geval direct ontleend aan de inhoud van de WhatsApp-gesprekken, berekend op basis van het gemiddelde van de bedragen die direct ontleend zijn aan de inhoud van de WhatsApp-gesprekken, zelfstandig door de verbalisant berekend aan de hand van de prijs van andere hoeveelheden of afkomstig van de prijs van vergelijkbare hoeveelheden en transacties. Uiteindelijk is berekend dat de iPhone 8 van [naam] en de iPhone X van [naam] een gemiddelde weekomzet hadden van € 1.687,50. De iPhone 7 van [naam] had in de geanalyseerde week een weekomzet van € 5.655,00, welk bedrag als gemiddelde weekomzet is genomen. In totaal is dus sprake van een weekomzet van de criminele organisatie van € 7.342,50. Aan de hand van de uit de analyse naar voren komende gemiddeld per week verkochte hoeveelheden en soorten drugs en het overzicht ‘Prijzen Drugs & (Pre-)Precursoren 2020’ van het Cluster Synthetische Drugs, DLR, Afdeling Specialistische Ondersteuning van de politie zijn vervolgens de wekelijkse kosten van de drugs berekend. Deze komen neer op een bedrag van € 2.752,90. Wanneer dit bedrag in mindering wordt gebracht op de wekelijkse opbrengsten, resteert een wekelijks bedrag aan brutowinst van € 4.589,60.
De rechtbank is van oordeel dat de door de politie berekende wekelijkse brutowinst van de criminele organisatie als uitgangspunt kan worden genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie. Van de iPhone 8 van [naam] , waarvan de meeste gegevens beschikbaar zijn, is van iedere vier weken aan data één willekeurige week onderzocht. Van de overige twee telefoons is van ruim zes weken aan data één willekeurige week onderzocht. Deze door de politie gehanteerde steekproef is naar het oordeel van de rechtbank voldoende representatief om tot significante resultaten te leiden. Het was voor de politie, gelet op de enorme hoeveelheid data, een onevenredige belasting van de opsporingscapaciteit om alle weken afzonderlijk te onderzoeken. De verdediging heeft bovendien niet concreet gesteld dat de berekening van de politie onjuist zou zijn. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding daarvan uit te gaan. De rechtbank weegt verder mee dat er nog meer deallijnen waren. Zo had ook de [naam] nog een aparte deallijn waarmee hoogstwaarschijnlijk winst werd gemaakt. Omdat de politie nooit over de door de [naam] gebruikte telefoon heeft beschikt, is geen zicht gekomen op deze winst, zodat hiermee bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel door de politie geen rekening is gehouden. Hetzelfde geldt voor bestellingen die telefonisch of in persoon werden gedaan, in plaats van via WhatsApp. Daarnaast is er bij de berekening van de kosten van de drugs van uitgegaan dat alle drugs werden ingekocht, terwijl de criminele organisatie ook zelfs drugs produceerde, wat kostenverlagend werkt. Door dit alles is anderzijds wel des te aannemelijker dat in ieder geval het aldus berekende wekelijkse voordeel ook daadwerkelijk is genoten door de criminele organisatie waaraan veroordeelde deelnam. De rechtbank gaat hier dan ook van uit.
De periode waarover wederrechtelijk voordeel is verkregen
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is over welke periode de criminele organisatie de berekende brutowinst heeft verwezenlijkt.
Zoals uit het voorgaande blijkt, was de deallijn van [naam] in ieder geval sinds 4 juli 2020 actief, nu er vanaf die datum berichten in de iPhone 8 van [naam] en de iPhone X van [naam] zijn aangetroffen. Daarbij merkt de rechtbank op dat vanaf de iPhone 8 van [naam] op 4 juli 2020 een bericht werd verzonden met de volgende inhoud:
“Dit is nieuwe nr [naam]
VOOR G & PEP !!!”. [3]
Hierdoor is aannemelijk dat de deallijn van [naam] al vóór 4 juli 2020, maar in ieder geval vanaf 4 juli 2020 actief was.
Op de iPhone 7 van [naam] zijn berichten aangetroffen vanaf 5 augustus 2021, maar zoals de rechtbank eveneens in het vonnis heeft overwogen, was telefoonnummer [telefoonnummer] (het telefoonnummer dat in gebruik was in de iPhone 7 van [naam] ) de opvolger van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 28 augustus 2021 stuurde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] ( [naam] ) namelijk naar [naam] het bericht:
“Dit is automatisch bericht. dit nummer gaat weg, app aub naar deze nieuwe nummer [telefoonnummer] ”. [4]
Verder was telefoonnummer [telefoonnummer] weer de opvolger van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 13 september 2020 stuurde de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] ( [naam] ) namelijk naar [naam] het bericht:
“Nieuwe nummer sla op
[telefoonnummer]
[naam] oude nummer kan weg!!!”. [5]
Het eerste gesprek met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer] ( [naam] ) dat in de iPhone 8 van [naam] is aangetroffen, betreft een gesprek van 5 juli 2020, met de volgende inhoud:
“ [naam] : Alles jij [naam] d heb voor klein
[naam] : Moet je ook sturen
[naam] : Sos enzo
[naam] : Zeker
[naam] : Als ze me berichte vo SOS
[naam] : [duimpje emoticon]
[naam] : Stuur je nog gelijk
[naam] : Num
[naam] : Ja of keta
[naam] : Ofzo
[naam] : Ai”.
Later die dag ging het gesprek verder:
“ [naam] : [shared contact [naam] [telefoonnummer] ]
[naam] : Pik klantje
[naam] : Vo SOS
[naam] : App m even
[naam] : Ait
[naam] : Ja hij app
Mijn normaal
[naam] : Nu ineens jou
[naam] : Paar dagen terug app die mijn”. [6]
De rechtbank stelt, gelet hierop, vast dat ook de deallijn van [naam] in ieder geval al vanaf 4 juli 2020 actief was. Gelet op de vele drugsgerelateerde WhatsApp-gesprekken tussen [naam] en [naam] / [naam] in de periode van 4 juli 2020 tot 2 november 2021, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat in ieder geval in die periode wederrechtelijk voordeel is verkregen door de criminele organisatie. Over deze periode dient het totale wederrechtelijk verkregen voordeel van de criminele organisatie dan ook, met inachtneming van de berekende wekelijkse brutowinst, te worden berekend.
De totale winst van de criminele organisatie
De hiervoor vastgestelde periode van 4 juli 2020 tot 2 november 2021 behelst in totaal 69 weken en 3 dagen. Naar beneden afgerond gaat het in dat geval om een totale brutowinst van de criminele organisatie uit de verkoop van drugs van (69 x € 4.589,60) € 316.682,40. Op deze brutowinst dienen de overige kosten van de criminele organisatie nog in mindering te worden gebracht, voor zover deze kosten voor de rechtbank min of meer inzichtelijk zijn. Veroordeelde heeft hier namelijk niet over verklaard.
In het vonnis heeft de rechtbank het volgende WhatsApp-gesprek tussen [naam] en ‘ [naam] ’ van 24 november 2020 opgenomen:
“ [naam] : Voortaan als je iets ingepakt moet hebben ga je mij gewoon ervoor betalen Pik want ik ben. Daar elke keer ruim een uur mee bezig
[naam] : Ja dat kan maar een uur voor 9 l is ni nodi
[naam] : Bro als jij wilt mak ik dat zelf wel gwn
[naam] : Voortaab
[naam] : Geen probleem
[naam] : Is ook goed
[naam] : Moeje ook niks meer pakke pik en betaal ik elke maand 1 st stipt
[naam] : Ni eerxer ni later
[naam] : Als we eksar ni meer gunne
[naam] : Gaat niet om of ik jou wel of niet zou gunnen,, want 100voor opslag is al en gunnertje pik ;) maar ik zou niks meer pakken pik! Geen probleem
[naam] : Pik we gunnen elkaar toch ik betaal jou per maand meijer jij kan pakken en je maakt vo mij affentoe doen we samen
[naam] : Ma bro als je ni tevreden ben doen we t gwn anders
[naam] : Zodat we wel tevreden zijn”. [7]
De rechtbank leidt hieruit af dat ‘ [naam] ’ (zoals de rechtbank in het vonnis heeft vastgesteld: medeveroordeelde [naam] ) van [naam] (zoals de rechtbank in het vonnis heeft vastgesteld: medeveroordeelde [naam] ) 100 euro per maand kreeg voor zijn werkzaamheden (het portioneren en verpakken van drugs). Dit heeft [naam] , gelet op het proces-verbaal van bevindingen op p. ZD01-1568 - ZD01-1583, in ieder geval van 4 juli 2020 tot 18 mei 2021 gedaan. Dat is een periode van ruim 10 maanden. Ook [naam] heeft deze werkzaamheden voor [naam] ( [naam] ) verricht. Uit het proces-verbaal van bevindingen op p. ZD01-1919 - ZD01-1927 blijkt dat dit in ieder geval vanaf 30 april 2021 het geval is geweest. Verder zijn in de woning van [naam] op 2 november 2021, zoals de rechtbank in het vonnis heeft overwogen, GHB en amfetamine aangetroffen, evenals verpakkingsmaterialen hiervoor. Hieruit leidt de rechtbank af dat [naam] in ieder geval van 30 april 2021 tot 2 november 2021 werkzaam is geweest voor [naam] ( [naam] ) en daarmee voor de criminele organisatie. Dit is een periode van ruim 6 maanden. Nu [naam] niets heeft verklaard over welke vergoeding hij hiervoor ontving en dit evenmin duidelijk wordt op grond van de bewijsmiddelen in het dossier, gaat de rechtbank ervan uit dat ook hij 100 euro per maand ontving voor zijn werkzaamheden. Nu [naam] ruim 10 maanden voor de organisatie heeft gewerkt en [naam] ruim 6 maanden voor de organisatie heeft gewerkt, zal de rechtbank een bedrag van (17 x € 100,00) € 1.700,00 in mindering brengen op de brutowinst van de criminele organisatie. Daardoor resteert een bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel van (€ 316.682,40 - € 1.700,00) € 314.982,40. Voor het overige zijn geen kosten aannemelijk geworden die in mindering gebracht zouden moeten worden op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat veroordeelde hierover geen verklaring heeft afgelegd.
De periode waarover veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
De vervolgvraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is over welke periode veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten. Hierbij is van belang dat de rechtbank in het vonnis bewezen heeft verklaard dat veroordeelde zich in de periode van 1 september 2021 tot 2 november 2021 schuldig heeft gemaakt aan – onder andere – het bezit van en de handel in harddrugs en de deelneming aan een criminele (drugs)organisatie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat veroordeelde sinds 4 juli 2020 wederrechtelijk voordeel verkreeg uit deze feiten. In dit verband overweegt de rechtbank dat op grond van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de ontnemingsmaatregel mede betrekking kan hebben op het voordeel dat veroordeelde heeft verkregen door middel van of uit de baten van andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. De vraag die de rechtbank dus dient te beantwoorden, is of voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde zich voorafgaand aan 1 september 2021 reeds (in georganiseerd verband) bezighield met drugsproductie/-handel en hier voordeel uit heeft verkregen. Hierbij is naar het oordeel van de rechtbank van belang dat, zoals hiervoor overwogen, de criminele organisatie waaraan veroordeelde deelnam in ieder geval sinds 4 juli 2020 actief was. De vervolgvraag is vanaf welk moment voldoende aannemelijk is dat veroordeelde aan de organisatie deelnam. De officier van justitie heeft in dit verband aangevoerd dat reeds op 8 juli 2020 een MMA-melding is gedaan dat de organisatie bezig was met het opzetten van een drugslab voor de productie van crystal meth (p. ZD01-116). De rechtbank is van oordeel dat deze anonieme melding onvoldoende concreet en specifiek is om daaruit af te kunnen leiden dat veroordeelde ten tijde van deze melding reeds deelnam aan de criminele organisatie. In het dossier bevindt zich verder een MMA-melding van 20 december 2020 met de volgende inhoud:
"Drugsdealen en drugslab - Nijmegen [naam] , bijnaam [naam] , houdt zich bezig met drugshandel en daarnaast ook met de productie van GHB en speed. De drugshandel betreft cocaïne, 2CB, XTC, ketamine en miauw miauw. Dit doet hij samen met [naam] , bijnaam [naam] . [naam] rijdt in een zwarte VW Golf 7 en woont aan de [adres 2] [naam] rijdt in een zwarte VW Polo en woont in [wijk] . Allebei de auto's zijn voorzien van stash plekken. Klanten kunnen drugs bestellen op tel.nr. [telefoonnummer] Het tel. nr. van
[naam] is [telefoonnummer] ". [8]
Veroordeelde heeft zelf op 3 november 2021 verklaard dat hij ongeveer een jaar lang op de zolderverdieping van zijn woning bezig is geweest met GHB en amfetamine. [9]
Hoewel de anonieme melding van 20 december 2020 naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet en specifiek is om zelfstandig de gevolgtrekking te dragen dat veroordeelde reeds op 20 december 2020 deelnam aan de criminele organisatie, kan deze in samenhang bezien met de verklaring van veroordeelde wel tot deze conclusie leiden. Bij die conclusie betrekt de rechtbank bovendien de zeer grote hoeveelheden drugs die in de woning van veroordeelde zijn aangetroffen op 2 november 2021. De rechtbank voegt hieraan toe dat een MMA-melding in de hoofdzaak weliswaar geen dienst mag doen als bewijsmiddel, maar dat dit anders is in het kader van de ontnemingsprocedure, nu in het kader van de ontnemingsprocedure slechts noodzakelijk is dat aannemelijk kan worden gemaakt dat veroordeelde al langer deelnam aan de criminele organisatie. De rechtbank dient hierbij, overeenkomstig artikel 360, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering wel te onderzoeken of de melding betrouwbaar is en of aan de verdedigingsrechten van veroordeelde in voldoende mate is tegemoetgekomen. De rechtbank acht de MMA-melding voldoende betrouwbaar. Uit hetgeen de rechtbank in het vonnis in de hoofdzaak heeft overwogen blijkt dat de in deze melding gegeven informatie (grotendeels) juist is. Daarnaast acht de rechtbank de melding voldoende betrouwbaar omdat enerzijds daadwerkelijk een drugslaboratorium is aangetroffen waar veroordeelde en medeveroordeelde [naam] samen verantwoordelijk voor waren en waarin amfetamine en GHB werd geproduceerd, en anderzijds omdat veroordeelde zelf op 3 november 2021 heeft verklaard ongeveer een jaar bezig te zijn geweest met amfetamine en GHB. Nu veroordeelde deze periode niet betwist, maar enkel betwist dat zijn drugslaboratorium dienst deed voor de criminele organisatie, is aan de verdedigingsrechten van veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate tegemoetgekomen. In het vonnis heeft de rechtbank reeds uitgebreid overwogen dat en waarom zij bewezen acht dat het drugslaboratorium – niettegenstaande de verklaring van veroordeelde – wel dienst deed voor de criminele organisatie.
Alles overziend acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde in ieder geval in de periode van 20 december 2020 tot 2 november 2021 heeft deelgenomen aan de criminele organisatie en zich bezig heeft gehouden met de productie en opslag van harddrugs in zijn woning, zodat eveneens aannemelijk is dat hij over deze periode wederrechtelijk voordeel heeft genoten vanuit de criminele organisatie.
De verdeelsleutel
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat de criminele organisatie waaraan veroordeelde deelnam in de periode van 4 juli 2020 tot 2 november 2021 een wederrechtelijk voordeel heeft verkregen van in totaal € 314.982,40 en de rechtbank voldoende aannemelijk acht dat veroordeelde van 20 december 2020 tot 2 november 2021 deelnam aan de criminele organisatie, dient de rechtbank te beoordelen in welke mate veroordeelde heeft mee gedeeld in het wederrechtelijk verkregen voordeel van de organisatie. De periode van 20 december 2020 tot 2 november 2021 behelst 45 weken en 2 dagen. Uitgaande van een wekelijkse brutowinst van € 4.589,60 is in – naar beneden afgerond – 45 weken door de criminele organisatie een brutowinst gegenereerd van (45 x € 4.589,60) € 206.532,00. Hier dienen de kosten voor de diensten van [naam] (van 20 december 2020 tot 18 mei 2020, dus bijna 5 maanden) en [naam] (ruim 6 maanden) over deze periode op in mindering te worden gebracht. Deze kosten bedragen (11 x € 100,00) € 1.100,00, zodat een nettowinst van
(€ 206.532,00 - € 1.100,00) € 205.432,00 resteert over deze periode. Om het wederrechtelijke voordeel van veroordeelde zelf te kunnen berekenen, zal de rechtbank in het navolgende de verdeelsleutel bepalen.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op de rolverdeling binnen de criminele organisatie, de omstandigheid dat veroordeelde een onmisbare schakel was binnen de organisatie, de omstandigheid dat veroordeelde de drugs voor de dealers bereidde en de omstandigheid dat veroordeelde zeer nauw contact onderhield met de leider van de organisatie, medeveroordeelde [naam] , aannemelijk is dat veroordeelde een aandeel van 15% had in de totale winst van de organisatie.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is welke verdeelsleutel recht doet aan de voorliggende zaak. De rechtbank zoekt daarvoor onder meer aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad, die zich meermalen als volgt heeft uitgelaten over deze materie (vgl. o.a. Hoge Raad 21 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:77).
“In het geval er verschillende daders zijn, zal de rechter niet altijd de omvang van het voordeel van elk van die daders aanstonds kunnen vaststellen. Dan zal hij op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de verschillende daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, moeten bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijze wordt toegerekend. Dat betekent niet dat de rechter, in het geval er meer daders zijn, verplicht is tot een verdeling te komen en evenmin dat pondspondsgewijze toerekening, ingeval de rechter wel tot een verdeling komt, dan op zichzelf het uitgangspunt dient te vormen. De omstandigheden van het geval zijn in dezen beslissend. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre de rechter tot een nadere motivering van zijn oordeel is gehouden, komt bovendien gewicht toe aan de procesopstelling van de betrokkene.”
Verder is voldoende dat de door de rechter vastgestelde rolverdeling uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Niet vereist is dat die moet kunnen worden ontleend aan de gebezigde bewijsmiddelen (vgl. o.a. Hoge Raad 30 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2142).
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde in zijn woning grote hoeveelheden drugs opsloeg voor de criminele organisatie. Daarnaast produceerde veroordeelde – samen met [naam] – grote hoeveelheden GHB en amfetamine die door de dealers verkocht werden. In het vonnis heeft de rechtbank uitgebreid overwogen op grond van welke feitelijke vaststellingen zij tot dit oordeel is gekomen. Er was sprake van een duidelijke taakverdeling binnen de criminele organisatie. Medeveroordeelden [naam] , [naam] en [naam] waren verantwoordelijk voor het verhandelen van de drugs, waarbij zij ieder hun eigen (soorten) drugs verhandelden op hun eigen tijdstippen. [naam] had de leiding over hen. Verder was veroordeelde, samen met [naam] , verantwoordelijk voor de productie en de opslag van de drugs. In aanmerking genomen dat [naam] vrijwel dagelijks bij veroordeelde over de vloer kwam en dat (de woning/het drugslaboratorium van) veroordeelde een sleutelrol binnen de criminele organisatie vervulde, waarmee veel winst werd gemaakt doordat niet alle drugs (meer) hoefden te worden ingekocht, maar in eigen beheer werden geproduceerd, acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde een aanzienlijk deel van de winst heeft genoten. Dat onder veroordeelde geen onverklaarbaar vermogen is aangetroffen, maakt dat niet anders. De rechtbank acht het aannemelijk dat [naam] als leider van de criminele organisatie beschikte over alle opbrengsten die in het vermogen van de organisatie vloeiden en dat na aftrek van kosten, het restant werd verdeeld onder de leden van de criminele organisatie. Daarbij acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde voor zijn sleutelrol een vergoeding ontving van 20% van de totale winst van de criminele organisatie. De rechtbank betrekt bij dit oordeel tevens de proceshouding van veroordeelde, die heeft ontkend te hebben deelgenomen aan de criminele organisatie en stelt enkel te hebben geëxperimenteerd met drugs, zonder het op enig moment aan anderen ter beschikking te stellen. De rechtbank is in haar vonnis tot een ander oordeel gekomen. Door de ontkennende houding van veroordeelde heeft hij geen nadere gegevens verschaft waaruit het tegendeel dan wel de onjuistheid van de hiervoor genoemde verdeelsleutel kan blijken. De rechtbank zal dan ook uitgaan van een verdeelsleutel ten aanzien van veroordeelde van 20%. Deze verdeelsleutel is hoger dan de 15% waarvan het Openbaar Ministerie is uitgegaan, omdat de rechtbank het – gelet op de prominente rol van veroordeelde – aannemelijk vindt dat veroordeelde ruim meer voordeel genoot, namelijk het dubbele, dan de dealers [naam] , [naam] en [naam] .
Nu de rechtbank aannemelijk acht dat de criminele organisatie in de periode van 20 december 2020 tot 2 november 2021 een winst heeft gemaakt van € 205.432,00 en zij verder aannemelijk acht dat veroordeelde hiervan 20% is toegekomen, stelt de rechtbank de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel voor veroordeelde vast op (€ 205.432,00 x 0,2) € 41.086,40. De rechtbank zal veroordeelde veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 41.086,40;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 821 dagen.
Aldus gegeven door mr. M.A. van Leeuwen (voorzitter), mr. J.J.H. van Laethem en
mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022078964, gesloten op 22 februari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht, p. ZD05-02 - ZD05-22.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-1467.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-1188.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-1185.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-1237 - ZD01-1238.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-1580 - ZD01-1581.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. ZD01-117.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , p. ZD02-672 - ZD02-674.