ECLI:NL:RBGEL:2023:6995

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
410222
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansluitplicht en transportplicht van de Elektriciteitswet 1998; redelijke termijn voor nakoming aansluitplicht door netbeheerder; gebrek aan transportcapaciteit op het net

In deze zaak vordert de gemeente Noordoostpolder dat Liander N.V. wordt veroordeeld tot schadevergoeding wegens het niet tijdig realiseren van een elektriciteitsaansluiting voor een multifunctionele accommodatie. De gemeente heeft op 1 april 2020 een aanvraag ingediend voor een aansluiting met een capaciteit van 160 kVA, maar Liander heeft deze aanvraag niet binnen de wettelijke termijn van 18 weken gerealiseerd. De rechtbank oordeelt dat Liander tekort is geschoten in haar verplichtingen, maar dat de 18-wekentermijn onverbindend is wegens strijd met Europees recht. De rechtbank concludeert dat Liander de aansluiting uiterlijk 4 maart 2021 had moeten realiseren, maar dat zij pas op 25 juni 2021 in bedrijf is gesteld. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 50.000 toe aan de gemeente, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 4 maart 2021. Daarnaast wordt Liander veroordeeld in de proceskosten van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/410222 / HA ZA 22-468
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE NOORDOOSTPOLDER,
gezeteld te Emmeloord,
eisende partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. P.W. Huitema te Groningen,
tegen
de naamloze vennootschap
LIANDER N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Liander,
advocaat: mr. J.E. Janssen te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 april 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van het geschil

2.1.
De zaak draait om de vraag of Liander in strijd met de aansluitplicht van artikel 23 van de Elektriciteitswet 1998 (hierna: E-wet) en/of de transportplicht van artikel 24 E-wet heeft gehandeld en verplicht is de schade die de gemeente hierdoor heeft geleden te vergoeden.

3.De feiten

3.1.
De gemeente heeft een nieuwe multifunctionele accommodatie (hierna: de MFA) laten bouwen aan de Sportweg 52A in (8313 AR) Rutten, gemeente Noordoostpolder. De MFA is sinds januari 2021 in gebruik als onder meer kinderopvang, school, sportlocatie en ontmoetingsplek. Liander is beheerder van het openbare elektriciteitsnet in Rutten.
3.2.
De gemeente heeft op 1 april 2020 ten behoeve van de MFA een aanvraag gedaan bij Liander voor een nieuwe laagspanningsaansluiting met een capaciteit van 160 kiloVoltAmpère (kVA) (3x250A), bestemd voor grootverbruikers en geschikt voor teruglevering van 25,6 kW en levering (verbruik) van 85 kW.
3.3.
Naar aanleiding hiervan heeft [naam 1] van Liander (hierna: [naam 1] ) op 29 april 2020 een offerte uitgebracht aan de gemeente met een aanbod van een standaardaansluiting op het elektriciteitsnet met een maximum capaciteit van 160 kVA, geschikt voor teruglevering. Hierbij heeft Liander aangegeven:
“Als gevolg van het gebrek aan transportcapaciteit op ons elektriciteitsnet is er helaas op dit moment onvoldoende transportcapaciteit beschikbaar voor het productievermogen dat u op het net wil invoeden en voor het verbruik dat u beoogt en het transportvermogen dat u wenst te contracteren.
Wij zijn genoodzaakt u na de oplevering van de aansluiting een transportbeperking voor verbruik op te leggen voor het gecontracteerde vermogen hoger dan 0 kW. Voor teruglevering is de transportbeperking opgelegd voor het gecontracteerde vermogen hoger dan 0 kW. De beperkingen worden opgenomen in de aansluit- en transportovereenkomst met u. Is het niet mogelijk deze beperkingen op een technische wijze te borgen, dan borgen wij de naleving van deze beperkingen met een boetebeding.
Liander is bezig om de noodzakelijk maatregelen te treffen voor het aanpassen van het elektriciteitsnet. Zolang deze aanpassing niet klaar is blijft deze transportbeperking van toepassing. Wij informeren u zo spoedig mogelijk na de aanpassingen in ons net.
Op www.liander.nl/grootzakelijk/aansluitingen/capaciteit-stroomnet vindt u actuele informatie over de maatregelen die wij nemen.”
De offerte was geldig tot drie maanden na dagtekening daarvan, dus tot uiterlijk 29 juli 2020.
3.4.
Vervolgens hebben [naam 1] en de projectleider van de door de gemeente ingeschakelde installateur [naam 2] contact met elkaar gehad over mogelijke oplossingen om toch een aansluiting met transportvermogen te verkrijgen.
3.5.
Op 17 juli 2020 heeft de gemeente ten behoeve van de MFA een aanvraag gedaan bij Liander voor de wijziging van een bestaande aansluiting naar nieuw gebouwd object, met als omschrijving
“Verplaatsen aansluiting en wijzigen capaciteit naar 3x80 ampère.”voor het adres Sportweg 52A. Ook is hierbij aangegeven
“20 t/m 55 kW piek teruglevering”. Op dezelfde datum heeft de gemeente een aanvraag gedaan ten behoeve van de MFA voor het adres Sportweg 52, voor een nieuwe aansluiting 3x50A, die later is gewijzigd in een aanvraag 3x80A.
3.6.
Op 30 juli 2020 heeft [naam 1] een e-mailbericht naar [naam 2] gestuurd waarin staat dat de offerte (van 29 april 2020) op 29 juli 2020 is verlopen en dat hij de offerte eenmalig één week kan verlengen. Ook staat hierin
“Woensdag 5 augustus is de offerte ongeldig en wordt samen met de netreservering verwijderd.”Op 17 augustus 2020 heeft [naam 2] gereageerd:
“Via deze mail wil ik je laten weten dat we voor een andere oplossing hebben gekozen namelijk:
1x aansluiting van 3x80A
1x aansluiting van 3x 50A (deze van 50A kan indien nodig nog verhoogd worden naar 3x80A)
Van de offerte voor de Sportweg 52A Rutten (3x160A) zullen wij geen gebruik maken.”
3.7.
Op 25 september 2020 heeft [naam 4] van Liander naar aanleiding van de twee aangevraagde 3x80A aansluitingen per e-mail aan [naam 2] bericht dat er geen aansluitingen meer kunnen worden toegevoegd omdat het bestaande net eerst dient te worden uitgebreid. Ook heeft zij geschreven:
”De uitkomst van de netberekening is dus dezelfde uit=omst als bij de aanvraag voor een grootverbruik aansluiting. U zult pas in=2022 over het gevraagde vermogen kunnen beschikken.
Wilt u mij op de hoogte houden van de verdere ontwik=elingen?
Mocht u toch een grootverbruik aansluiting willen da= zult u opnieuw een aanvraag moeten indienen omdat de oude grootverbruik a=nvraag is geannuleerd.
De aanvraag voor de kleinverbruik aansluitingen zet =k op ‘on hold’ totdat ik bericht van u heb ontvangen.”
3.8.
Op 9 oktober 2020 blijkt de aanvraag voor de nieuwe kleinverbruikaansluiting geannuleerd door Liander.
3.9.
De gemeente heeft in oktober 2020 opnieuw een grootverbruikaansluiting aangevraagd. Op 20 oktober 2020 heeft Liander de gemeente een offerte gestuurd voor een elektriciteitsaansluiting met een maximum capaciteit van 100 kVA, die geschikt is voor teruglevering. Hierbij heeft Liander gemeld dat na oplevering van de aansluiting een transportbeperking voor verbruik zou worden opgelegd voor het gecontracteerde vermogen hoger dan 50 kW en voor teruglevering voor het gecontracteerde vermogen hoger dan 0 kW. De gemeente heeft de offerte op 29 oktober 2020 geaccepteerd. Op 4 november 2020 is de Overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit voor grootverbruikers (hierna: de ATO) door zowel de gemeente als Liander ondertekend.
3.10.
Op 25 juni 2021 is de AC4a-aansluiting in bedrijf gesteld. Voor levering geldt een transportbeperking tot 50 kW en voor teruglevering een volledige transportbeperking.

4.Het geschil

4.1.
De gemeente vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis Liander veroordeelt tot betaling aan de gemeente van:
- € 259.972,00, vermeerderd met de wettelijke rente,
- € 3.046,19, vermeerderd met de wettelijke rente,
- de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de nakosten.
4.2.
Volgens de gemeente heeft Liander een onrechtmatige daad en wanprestatie gepleegd door in strijd met artikel 23 en 24 E-wet en/of onzorgvuldig te handelen jegens de gemeente en is Liander verplicht de schade die de gemeente hierdoor heeft geleden te vergoeden.
4.3.
Liander voert verweer. Liander concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5. De beoordeling
5.1.
Ter onderbouwing van de gestelde onrechtmatige daad en wanprestatie voert de gemeente hetzelfde aan. Volgens de gemeente heeft Liander in strijd met de aansluitplicht en transportplicht uit de E-wet gehandeld.
Aansluitplicht
5.2.
Op grond van artikel 23 lid 1 van de E-wet moet de netbeheerder degene die daarom verzoekt voorzien van een aansluiting op het door hem beheerde net tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de E-wet. Op grond van lid 4 van dit artikel moet zo’n aansluiting door de netbeheerder worden gerealiseerd binnen een redelijke termijn. Als het verzoek een aansluiting tot 10 MVA betreft (zoals in dit geval) is deze redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken nadat het verzoek om een aansluiting bij de netbeheerder in ingediend.
Aanvang aansluittermijn
5.3.
Volgens de gemeente had Liander de aansluiting binnen 18 weken gerekend vanaf 1 april 2020 moeten realiseren. De gemeente erkent dat het vaste rechtspraak is dat de wettelijke aansluittermijn aanvangt niet op het moment van de aanvraag maar op het moment dat de netbeheerder de opdrachtbevestiging (aanvaarding van de offerte) heeft gekregen om de aansluiting te realiseren. Zij wijst er echter op dat
“er in onderhavige kwestie sprake was van een langdurig offertetraject bestaande uit verschillende aanvragen.”Volgens de gemeente was Liander vanaf de datum van de eerste aanvraag van 1 april 2020 op de hoogte van de plannen van de gemeente met betrekking tot de MFA en de wens om een (grootverbruik)aansluiting te realiseren. Ook had Liander volgens de gemeente haar op 17 augustus 2020 moeten waarschuwen dat twee kleinverbruik-aansluitingen geen reële mogelijkheid was en haar moeten informeren over de gevolgen van het niet accepteren van de offerte voor de grootverbruikaansluiting. De gemeente vindt daarom toch dat de aansluittermijn op 1 april 2020 is gaan lopen.
5.3.1.
De rechtbank overweegt dat Liander vanaf de eerste aanvraag weliswaar op de hoogte was van de wens van de gemeente om een (grootverbruik)aansluiting te realiseren, maar in dat stadium nog niet van de plannen van de gemeente met betrekking tot de MFA. De processen bij netbeheerders zijn technisch en niet gericht op de hoedanigheid van de aanvrager of de plannen die de aanvrager met de aansluiting heeft. De reden dat in de jurisprudentie wordt uitgegaan van de dag van aanvaarding van de offerte als aanvang van de aansluittermijn, is dat hiermee voorkomen wordt dat de aanvrager na zijn aanvraag kan wachten met het accepteren van de offerte, of deze in het geheel niet kan accepteren, terwijl de netbeheerder dan al wel genoodzaakt wordt te starten met werkzaamheden. Pas bij aanvaarding van de offerte komt een overeenkomst tot stand en kan van de netbeheerder worden gevergd dat zij zich inspant om tijdig aan te sluiten.
De rechtbank is van oordeel dat er geen aansluitplicht voor Liander volgde uit de eerste aanvraag van 1 april 2020, omdat de gemeente zelf die offerte niet heeft geaccepteerd. De gemeente voert weliswaar aan dat Liander haar had moeten waarschuwen voor de gevolgen van het niet accepteren van de offerte, maar dat heeft Liander ook gedaan: Op 30 juli 2020 heeft [naam 1] gewaarschuwd dat bij het niet accepteren van de offerte de netreservering zou worden verwijderd (zie 3.6.).
5.3.2.
De aansluittermijn is naar het oordeel van de rechtbank ook niet gaan lopen op 17 juli 2020. De gemeente heeft niet aangetoond dat de op die datum gedane aanvragen voor kleinverbruikaansluitingen door Liander zijn geaccepteerd. De in dit verband door de gemeente gestelde onrechtmatige daad van Liander, te weten dat Liander zou hebben ingestemd met deze aanvragen en daarvoor heeft geoffreerd maar vervolgens geannuleerd, heeft de gemeente ook onvoldoende onderbouwd. Liander heeft terecht aangevoerd dat uit artikel 23 van de E-wet geen verplichting volgt voor een netbeheerder om op verzoek meerdere aansluitingen te realiseren op dezelfde onroerende zaak. Volgens Liander was twee kleinverbruikaansluitingen ook geen reële mogelijkheid. Zij stelt dat zij na ontvangst van de twee aanvragen telefonisch contact heeft gezocht met de gemeente en heeft aangegeven dat het realiseren van twee kleinverbruiksaansluitingen voor de MFA geen oplossing kon bieden, omdat voor deze vermogensvraag een grootverbruikaansluiting nodig is. De technisch specialist van de gemeente, [naam 2] , heeft op de mondelinge behandeling ook opgemerkt dat het “
logisch”was dat op de aanvraag voor twee kleinverbruikaansluitingen
“nee op het rekest”volgde
.
5.3.3.
De rechtbank is daarom van oordeel dat pas uit de tweede aanvraag voor een grootverbruikaansluiting, die van oktober 2020, een aansluitplicht voor Liander volgde.
Lengte aansluittermijn
5.4.
Volgens de gemeente heeft Liander in strijd met de 18-wekentermijn uit artikel 23 lid 4 E-wet gehandeld, maar bovendien heeft zij de gemeente onredelijk lang laten wachten op een aansluiting. Liander erkent dat de aansluiting 34 weken na de opdracht is gerealiseerd, maar stelt dat dit een redelijke termijn is. Volgens Liander is de 18-wekentermijn onverbindend wegens strijd met Europees recht, meer in het bijzonder artikel 59 lid 7 van de Richtlijn 2019/944/EU (hierna: de Elektriciteitsrichtlijn). Zij betoogt dat het exclusief aan de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM) is om voorwaarden te stellen en dat de door de wetgever gestelde termijn van 18 weken buiten toepassing moet worden gelaten. Volgens Liander is geen richtlijnconforme interpretatie mogelijk en had de termijn niet gesteld mogen worden. Liander verwijst instemmend naar een uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 25 september 2023, waarin deze oordeelt dat
”moet worden aangenomen dat die wettelijke termijn onverbindend is.”Liander wijst erop dat ook de ACM de 18-wekentermijn op grond van het voorgaande inmiddels buiten toepassing laat en dat in de memorie van toelichting op de (nog niet in werking getreden) nieuwe Energiewet ook wordt erkend dat de invulling van aansluittermijnen valt onder de exclusieve verantwoordelijkheid van de ACM. In plaats van een termijn van 18 weken moet volgens Liander worden uitgegaan van een ‘redelijke termijn’. De termijn van 34 weken vindt Liander gelet op alle omstandigheden van het geval redelijk. Het was technisch noodzakelijk om een nieuw algemeen voedingspunt (een transformatorhuisje, hierna: AVP) te realiseren in de directe omgeving van de MFA, wat een hoop tijdrovende extra werkzaamheden (locatiebepaling, grondaankoop, vergunningen-aanvraag, gestuurde boringen) met zich heeft meegebracht. Bovendien zijn de aansluitwerkzaamheden gecombineerd met werkzaamheden aan de riolering en de water- en telecomvoorzieningen in de omgeving. Daarnaast wijst Liander op de zogenaamde ‘maakbaarheidsproblematiek’ die volgens haar door de ACM wordt onderkend gezien de door de ACM voorgestelde codewijzigingen.
5.4.1.
De gemeente heeft daar weer tegenin gebracht dat de 18-wekentermijn wel van toepassing is. Zij verwijst naar een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 13 september 2023. Zij concludeert dat artikel 23 lid 4 sub a tweede volzin van de E-wet niet richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd en dat artikel 59 lid 7 van de Elektriciteitsrichtlijn geen rechtstreekse werking heeft. Daarnaast heeft de gemeente erop gewezen dat onduidelijk is wanneer nieuwe regelgeving omtrent de redelijke termijn ingaat. Bovendien moet de situatie in 2020 beoordeeld worden. Toen ging Liander er zelf ook van uit dat de 18-wekentermijn van toepassing was en mocht de gemeente daar ook van uitgaan. Een termijn van 18 weken is volgens de gemeente ook niet zonder meer niet redelijk. Zij verwijst naar een uitspraak van de Voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 29 juni 2022 waarin weliswaar de
wettelijketermijn van 18 weken buiten toepassing werd gelaten, maar 18 weken alsnog een redelijke termijn werd geacht.
18-wekentermijn artikel 23 lid 4 E-wet
5.4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de door Liander genoemde arresten van het Hof van Justitie EU (HvJ EU 30 december 2020, Commissie v. België, en HvJ EU 2 september 2021, Commissie v. Duitsland) volgt dat de nationale wetgever niet bevoegd is om bepaalde regels op het gebied van energie vast te stellen, maar dat dit een taak is van de onafhankelijke nationale regulerende instantie van een lidstaat. In Nederland is dat de Autoriteit Consument & Markt (hierna: ACM). Op basis van voormelde uitspraken moet worden aangenomen dat ook de bevoegdheid tot het vaststellen van nadere regelgeving omtrent de aansluittermijn aan de ACM toekomt. De door de wetgever in artikel 23 lid 4 E-wet bepaalde termijn van 18 weken is dus in strijd met het Unierecht. Tot zover is dit ook niet betwist door de gemeente en staat dit dus tussen partijen vast. De vraag is of dit meebrengt dat de termijn van 18 weken buiten toepassing moet worden gelaten.
5.4.3.
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie [1] van het Hof van Justitie van de Europese Unie volgt dat het Unierecht dient te worden toegepast, wanneer het nationale recht conflicteert met het Unierecht. Om deze conflicten zoveel mogelijk te voorkomen heeft de rechter de plicht het nationale recht zoveel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van het Unierecht, “
richtlijnconforme interpretatie” genoemd. Als richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, moet worden onderzocht of de bepalingen uit de richtlijn rechtstreekse werking hebben.
5.4.4.
Bij richtlijnconforme interpretatie gelden de volgende uitgangspunten:
de bedoeling is om door uitleg alsnog het door de richtlijn beoogde resultaat te bereiken en aldus aan art. 288, derde alinea, VWEU (Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie) te voldoen;
ook wetsbepalingen die dateren van vóór het tot stand komen van de richtlijn moeten richtlijnconform worden geïnterpreteerd, maar de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie geldt in het bijzonder voor een speciaal ter omzetting van een richtlijn vastgestelde nationale regeling;
de rechter dient er bij laatstbedoelde nationale uitvoeringsregelingen vanuit te gaan dat de wetgever de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen;
e rechter moet gebruikmaken van alle uitlegmethoden die hem naar nationaal recht ter beschikking staan, inclusief restrictieve uitleg en uitleg die in staat is een conflict tussen de uit te leggen wetsbepaling en een andere wettelijke regeling op te lossen;
hoewel richtlijnconforme interpretatie (pas) verplicht is vanaf het tijdstip van het verstrijken van de (in de richtlijn aangeduide) omzettingstermijn, moet de rechter al vanaf het tijdstip van de inwerkingtreding van de richtlijn zich zoveel mogelijk onthouden van een uitleg die na het verstrijken van de omzettingstermijn de verwezenlijking van de doelstelling van de richtlijn ernstig in gevaar zou kunnen brengen. [2]
5.4.5.
In verband met de notities in 5.4.4. onder b. en c. merkt de rechtbank op dat de termijn van 18 weken in artikel 23 lid 4 sinds 2004 in de E-wet staat. In 2012 is richtlijn 2009/72/EG geïmplementeerd. Hierin staat, voor zover van belang, in artikel 37 lid 6: “
De regulerende instanties zijn bevoegd voor de vaststelling of de voldoende ruim aan de inwerkingtreding voorafgaande goedkeuring van ten minste de methoden voor het berekenen of vastleggen van de voorwaarden inzake
a) de aansluiting op en toegang tot nationale netten, inclusief de transmissie- en distributietarieven of de methode daarvoor; deze tarieven of methoden maken het mogelijk dat de noodzakelijke investeringen in de netten op een zodanige wijze worden uitgevoerd dat deze investeringen de levensvatbaarheid van de netten kunnen waarborgen;(…)”
De E-wet is in 2012 slechts gewijzigd voor zover noodzakelijk om de bepalingen van de richtlijn te implementeren. In artikel 23 E-wet is niets gewijzigd. In de Elektriciteitsrichtlijn, die richtlijn 2009/72/EG vervangt, is in artikel 59 lid 7 de hiervoor geciteerde bevoegdheidsbepaling van de regulerende instanties opgenomen. Deze richtlijn is nog niet geïmplementeerd. Artikel 23 lid 4 E-wet betreft dus geen wetgeving ter omzetting van een richtlijn.
5.4.6.
Daarnaast overweegt de rechtbank dat het beginsel van richtlijnconforme interpretatie haar grenzen vindt in de algemene rechtsbeginselen en met name in het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van non-retroactiviteit. Het kan niet als grondslag dienen voor een uitlegging contra legem van het nationale recht. [3] De rechtbank verwijst ook naar een uitspraak van de Hoge Raad van 14 oktober 2022 [4] , waarin is overwogen: “
De nationale rechter, die als uitgangspunt moet hanteren dat de staat de bedoeling heeft gehad ten volle uitvoering te geven aan alle uit de betrokken richtlijn voortvloeiende verplichtingen, moet bij de toepassing van bepalingen van nationaal recht, ongeacht of zij van eerdere of latere datum dan de richtlijn zijn, deze zo veel mogelijk uitleggen in het licht van de bewoordingen van de op het betrokken gebied geldende richtlijnbepalingen. Daarbij moet hij rekening houden met de context van die bepalingen en met de doelstellingen van de regeling waarvan die bepalingen deel uitmaken, zoals uitgelegd door het Hof van Justitie, teneinde het hiermee beoogde resultaat van de richtlijn te bereiken en aldus aan artikel 288, derde alinea, VWEU te voldoen. Hoewel de hier bedoelde richtlijnconforme interpretatie van het nationale recht wordt begrensd door algemene rechtsbeginselen, met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, en niet kan dienen als grondslag voor een contra legem-uitleg van het nationale recht, vereist zij niettemin dat de nationale rechter binnen zijn bevoegdheden al het mogelijke doet om, in overeenstemming met het nationale recht en de daarin erkende uitlegmethoden, de volle werking van de betrokken richtlijn en de daarmee nagestreefde doelstelling te verzekeren.”
5.4.7.
Net als de rechtbank Oost-Brabant is de rechtbank van oordeel dat richtlijnconforme interpretatie van artikel 23 lid 4 E-wet niet mogelijk is. Het is niet mogelijk artikel 23 lid 4 E-wet zo te interpreteren dat uitgegaan kan worden van een langere termijn dan 18 weken zonder deze wetsbepaling contra legem uit te leggen. De 18-wekentermijn betreft een “harde” termijn zonder zogenaamde “tenzij-bepaling” of een andere mogelijkheid tot interpretatie. Ook het rechtszekerheidsbeginsel, waarop de gemeente een beroep heeft gedaan door er op te wijzen dat zij uit mocht gaan van een termijn van 18 weken, staat aan richtlijnconforme interpretatie in te weg.
5.4.8.
Daarom moet vervolgens worden onderzocht of de Elektriciteitsrichtlijn rechtstreekse werking heeft. In dit verband overweegt de rechtbank dat het onderhavige geval gaat het om een procedure tussen particulieren (in de zin van: niet lidstaten). Een richtlijn kan uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren opleggen [5] en een bepaling van een richtlijn kan als zodanig niet tegenover een particulier worden ingeroepen. Een richtlijn heeft dus geen rechtstreekse horizontale werking. Dat geldt ook voor een niet of niet juist geïmplementeerde richtlijn. [6] Ook heeft een richtlijn geen indirecte horizontale werking in de zin dat een beroep op een richtlijn ertoe zou kunnen leiden dat een nationale wettelijke regeling in strijd wordt verklaard met een richtlijn en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Het buiten toepassing laten van de 18-wekentermijn wegens strijd met de Elektriciteitsrichtlijn zou neerkomen op het toekennen van horizontale rechtstreekse werking aan die richtlijn. [7] Aangezien dat dus niet is toegestaan, laat de rechtbank de 18-wekentermijn niet buiten toepassing.
5.4.9.
Voor zover Liander bedoeld heeft te betogen dat de 18-wekentermijn, ook als deze niet buiten toepassing wordt gelaten wegens strijd met Europees recht, toch in het specifieke geval niet strikt moet worden toegepast, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals al vermeld in 5.4.7. betreft de 18-wekentermijn een “harde” termijn zonder zogenaamde “tenzij-bepaling”. De rechtbank passeert daarom het betoog van Liander dat de aard van de uitgevoerde aansluitwerkzaamheden en efficiency maakt dat deze werkzaamheden in redelijkheid niet sneller afgerond hadden kunnen worden. Hetzelfde geldt voor het beroep van Liander op de ‘maakbaarheidsproblematiek’. Hierbij is tevens van belang de bijzondere positie van Liander als netbeheerder en monopolist. Efficiëntie- en overlastoverwegingen en de ‘maakbaarheidsproblematiek’ liggen binnen de invloedsfeer van Liander [8] en moeten aan haar worden toegerekend. Liander heeft geen uitzonderlijke omstandigheden gesteld die een uitzondering rechtvaardigen. [9]
Schadeplichtigheid Liander
5.5.
Het voorgaande betekent dat Liander de aansluiting uiterlijk 18 weken na 29 oktober 2020, dus uiterlijk 4 maart 2021, had moeten realiseren. Nu Liander de aansluiting pas op 25 juni 2021 (na 34 weken) in bedrijf heeft gesteld, is zij tekortgeschoten in de nakoming van haar overeenkomst met de gemeente over de periode 4 maart 2021 tot 25 juni 2021.
5.6.
Liander is daarom in beginsel verplicht de schade die de gemeente als gevolg van het tekortschieten van Liander heeft geleden over de periode 4 maart 2021 tot 25 juni 2021 te vergoeden.
5.7.
Liander voert aan dat causaal verband tussen de inbedrijfstelling van de aansluiting op 25 juni 2021 en de gevorderde schade ontbreekt, omdat de gemeente de opgevoerde kosten ook zou hebben gemaakt als de aansluiting eerder zou zijn opgeleverd. Er is namelijk (tot op heden) onvoldoende capaciteit voor het door de gemeente gewenste transport. In verband met dit verweer zal de rechtbank hierna eerst ingaan op de transportverplichting van Liander en de door haar opgelegde transportbeperking.
Transportverplichting
5.8.
Op grond van artikel 24 lid 1 van de E-wet is de netbeheerder verplicht om een aanbod te doen om transport van elektriciteit uit te voeren tegen een tarief en tegen andere voorwaarden die in overeenstemming zijn met de E-wet. Op grond van lid 2 van dit artikel geldt die verplichting niet voor zover de netbeheerder voor het gevraagde transport redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. Een weigering transport uit te voeren moet met redenen omkleed zijn.
5.8.1.
Volgens de gemeente heeft Liander niet voldaan aan haar transportverplichting en onterecht een beroep gedaan op de uitzondering van lid 2 van artikel 24 van de E-wet, omdat Liander de opgelegde transportbeperking niet heeft aangetoond of onderbouwd. Volgens de gemeente moet de netbeheerder voor een geslaagd beroep op lid 2 alle mogelijke oplossingen om transport zo minimaal mogelijk te beperken hebben onderzocht en onderbouwen waarom in het betreffende geval de transportbeperking noodzakelijk en gerechtvaardigd is en heeft Liander dit nagelaten. Ook is volgens de gemeente niet gebleken dat Liander congestiemanagement heeft toegepast. Daarnaast heeft Liander niets gedaan om het capaciteitstekort te beperken of zo spoedig mogelijk op te lossen. Liander heeft volgens de gemeente ook onjuiste verwachtingen gewekt. De gemeente zou in eerste instantie in 2022 over het volledige verzochte vermogen kunnen beschikken en nu wordt al gesproken over medio 2024. Ten slotte heeft de gemeente nog aangevoerd dat er sprake is van strijd met de door Liander in acht te nemen zorgvuldigheid of de redelijkheid en billijkheid. Liander heeft in strijd met haar zorgplicht als grote netbeheerder gehandeld door niet tijdig en volledig te waarschuwen en niet op alternatieven te wijzen. Liander had als monopolist het overleg en oplossingen moeten zoeken. De gemeente is afhankelijk van Liander. Van Liander mocht extra zorgvuldigheid worden verwacht, zeker ten opzichte van een grote gemeente als de gemeente Noordoostpolder.
5.8.2.
Volgens Liander is in de gemeente Noordoostpolder sinds 2019 sprake van een tekort aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet (hierna: congestie). Het onderstation Emmeloord, waarop onder meer het elektriciteitsnet in Rutten is aangesloten, heeft in 2019 zijn (fysieke) capaciteitsgrens bereikt voor de teruglevering (productie) en begin 2020 voor de levering (verbruik) van elektriciteit. Liander voert aan dat zij op 24 september 2019 op haar website heeft aangekondigd dat er sprake is van congestie in het gebied Emmeloord en dat zij het elektriciteitsnet in de Noordoostpolder zou gaan uitbreiden. Uit onderzoek bleek dat congestiemanagement in de tussentijd geen oplossing was voor het ontstane tekort aan transportcapaciteit. Liander acht congestiemanagement nettechnisch niet mogelijk en hiervoor zijn ook onvoldoende deelnemers. Liander heeft op 24 september 2019 congestie uitgeroepen voor teruglevering en na onderzoek begin 2020 voor levering. In het congestierapport van Liander, met een update van 23 januari 2020, staat postcode 8313 AR vermeld als behorend tot het congestiegebied. Dit congestierapport is te raadplegen op de website van Liander. Liander wijst er ook op dat de ACM in een geschilbesluit van 22 december 2020 voor hetzelfde netdeel heeft vastgesteld dat sprake is van fysieke congestie en dat niet is gebleken dat de conclusies dat congestiemanagement nettechnisch niet mogelijk is en dat er onvoldoende potentiële deelnemers zijn voor congestiemanagement, onjuist zijn. De ACM heeft geconcludeerd dat Liander niet in strijd met artikel 24 lid 2 van de E-wet het door de verzoeker in die zaak gevraagde transport heeft geweigerd, nu zij redelijkerwijs geen capaciteit ter beschikking heeft. [10] Liander betwist dat zij onjuiste verwachtingen heeft gewekt bij de gemeente. De complexiteit van de uitbreidings-werkzaamheden aan het net (enorme netverzwaring van diverse netten), met allerlei onderlinge samenhang, is zo groot dat de in 2020 afgegeven prognose nadien tweemaal moest worden bijgesteld.
Liander betwist ten slotte dat zij de door de gemeente gestelde zorgplicht heeft. Zij heeft aangevoerd dat zij grote gebieden in beheer heeft en dat het niet haar taak is om oplossingen voor alle afnemers aan te dragen en dat dit zelfs in strijd is met haar wettelijke plicht om de capaciteit objectief te verdelen.
5.8.3.
De rechtbank overweegt als volgt. Liander heeft in de eerste offerte (van 29 april 2020) vermeld dat er sprake was van een gebrek aan transportcapaciteit op het elektriciteitsnet, dat zij bezig was met noodzakelijke maatregelen voor het aanpassen van het elektriciteitsnet en verwezen naar een website voor actuele informatie over de maatregelen die zij nam. Op die website staat ook dat congestiemanagement geen oplossing is. Congestiemanagement is een proces waarbij een netbeheerder aangeslotenen op het net verzoekt om actief bij te dragen aan de vraag en het aanbod van elektriciteit, om aan de totale vraag naar transport van elektriciteit in het gebied te kunnen voldoen. In de Netcode Elektriciteit is het proces vermeld dat vooraf moet gaan aan een weigering van transport. Dit proces schrijft onder andere een vooraankondiging en een onderzoek naar de mogelijkheden van congestiemanagement voor. Hieraan heeft Liander voldaan. De gemeente heeft ook aangevoerd dat het congestierapport voor het laatst geüpdatet is op 16 april 2020 en dat een verwijzing naar dit rapport onvoldoende is om aan te tonen dat Liander nog steeds redelijkerwijs transport mag weigeren. Liander heeft echter aangevoerd dat een nieuw rapport bijna klaar is en dat er nog geen oplossingen zijn voor de spanningsknelpunten. De rechtbank concludeert dat congestiemanagement nettechnisch nog steeds niet mogelijk is. De rechtbank passeert ook de verwijten van de gemeente dat de transportbeperking onredelijk lang van kracht is en dat Liander onjuiste verwachtingen heeft gewekt. Liander verricht grootschalige werkzaamheden aan het elektriciteitsnet in de Noordoostpolder om de fysieke congestie op te lossen en het net toekomstbestendig te maken. Gezien de complexiteit hiervan acht de rechtbank het bijstellen van eerder afgegeven prognoses door Liander niet onredelijk. De gemeente verwijt Liander ten onrechte dat zij na de aanvraag voor de kleinverbruikaansluitingen niet heeft gewezen op een capaciteitsbeperking. De gemeente heeft immers in reactie op deze aanvraag aangegeven dat er überhaupt geen aansluiting bij kon. De offerte van 20 oktober 2020 kent soortgelijke bewoordingen als die van 29 april 2020. De gemeente voert aan dat in de offerte van 20 oktober 2020 de capaciteitsbeperking “ineens” op 50 kW is gezet in plaats van op 0. Het is echter voldoende duidelijk geworden dat deze transportcapaciteit het resultaat was van overleg tussen partijen, dat in april 2020 nog niet had plaatsgevonden. Zoals de rechtbank in 5.3.1. al heeft overwogen, zijn de processen bij netbeheerders technisch en niet gericht op de hoedanigheid van de aanvrager of de plannen die de aanvrager met de aansluiting heeft. In artikel 15 van de E-wet worden de taken en verplichtingen van de netbeheerder weergegeven, waaronder het waarborgen van de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze. Uit artikel 17 van de E-wet volgt dat een netbeheerder geen andere werkzaamheden dient te verrichten dan die nodig zijn voor een goede uitvoering van zijn wettelijke taken. Volgens artikel 24 lid 3 van de E-wet moet een netbeheerder zich onthouden van iedere vorm van discriminatie tussen (potentiële) afnemers. Met inachtneming van deze artikelen is de rechtbank van oordeel dat Liander niet de door de gemeente gestelde zorgplicht heeft. Het lag op de weg van de gemeente om het overleg met Liander te zoeken en Liander te informeren over haar plannen met de aansluitingen.
5.8.4.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat Liander gerechtvaardigd een beroep heeft gedaan op artikel 24 lid 2 van de E-wet.
Schade
5.9.
De rechtbank stelt vast dat Liander (alleen) over de periode 4 maart tot 25 juni 2021 tekortgeschoten is in de nakoming van haar overeenkomst met de gemeente (en ook onrechtmatig heeft gehandeld), door de gemeente in die periode geen aansluiting te bieden. Liander is dus in principe aansprakelijk voor de schade die de gemeente heeft geleden over de periode 4 maart 2021 tot 25 juni 2021. De gemeente vordert ook schade nadien. Het feit dat de gemeente 85 kW nodig heeft in plaats van de 50 kW die Liander nu levert en dat Liander dit ook weet (zoals door de gemeente aangevoerd), betekent echter niet dat Liander tekortschiet. In de ATO van 4 november 2020 (zie 3.9) is 50 kW overeengekomen en Liander levert deze 50 kW ook vanaf 25 juni 2021. Aangezien de rechtbank heeft geoordeeld dat Liander rechtmatig een transportbeperking oplegt, levert de beperking tot 50 kW ook geen toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige daad op. Liander is over de periode ná 25 juni 2021 dan ook niet schadeplichtig.
5.10.
De gemeente vordert de kosten van de huur en diesel van de noodaggregaten ter hoogte van € 113.723,--. Dit ziet op de periode 6 november 2020 tot en met 30 september 2021. Vervolgens heeft de gemeente een gasketel geplaatst, waardoor de aggregaten niet meer nodig waren. De totale kosten hiervoor bedroegen volgens de gemeente € 78.179,-- inclusief btw. Tenslotte stelt de gemeente dat haar schade bestaat uit extra kosten: kosten voor transportbeperking; het aanpassen van de verdeelinrichting zodat er twee kleinverbruikaansluitingen mogelijk waren en deze weer aanpassen naar een grootverbruikaansluiting; de aanleg van mantelbuizen onder de bestrating, begeleidingskosten van projectleiders en adviseurs. In totaal stelt de gemeente deze kosten op € 68.070 inclusief btw.
Causaal verband
5.10.1.
Zoals in 5.7. vermeld, voert Liander aan dat een causaal verband tussen de inbedrijfstelling van de aansluiting op 25 juni 2021 en de gevorderde schade ontbreekt. De kosten die de gemeente heeft gemaakt had zij volgens Liander ook hebben moeten maken als de aansluiting eerder dan 25 juni 2021 zou zijn opgeleverd, omdat er onvoldoende capaciteit is voor het door de gemeente gewenste transport. Liander heeft ook aangevoerd dat de gemeente nog altijd geen gebruik zou maken van haar aansluiting, maar op de mondelinge behandeling heeft Liander dit teruggenomen: uit geraadpleegde meetgegevens blijkt dat de gemeente wél gebruik maakt van haar aansluiting. De gemeente maakt op dit moment gebruik van een combinatie van stroom en gas. Dat de situatie niet anders was geweest als de aansluiting eerder dan 25 juni 2021 in bedrijf was gesteld is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onjuist.
Artikel 14 AVU
5.10.2.
Liander beroept zich ook op haar algemene voorwaarden (AVU en AVGV) ter afwering van de door de gemeente gevorderde schade. Op grond van artikel 14 van de AVU is schadevergoeding met betrekking tot de aansluittermijn uitgesloten. Op grond van artikel 21.1 van de AVGV is aansprakelijkheid voor schade die ontstaat ten gevolge van beperking van het transport uitgesloten. De rechtbank zal alleen het beroep van Liander op artikel 14 van de AVU beoordelen, nu zij al heeft geoordeeld dat Liander niet aansprakelijk is voor schade als gevolg van de transportbeperking. Volgens de gemeente is het exoneratiebeding onredelijk bezwarend. Zij beroept zich op vernietiging van de algemene voorwaarden op grond van artikel 6:233 aanhef en ander a BW. De gemeente doet een beroep op reflexwerking van artikel 6:237 aanhef en onder f BW. Volgens haar is het onredelijk dat Liander zonder financiële gevolgen haar aansluitplicht zou kunnen verzaken, nu dat haaks staat op hetgeen de wetgever heeft willen bewerkstelligen. Op de mondelinge behandeling heeft de gemeente zich beperkt tot de stelling dat een beroep op het exoneratiebeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW). Maar volgens Liander is het beding redelijk, gebruikelijk en noodzakelijk, gelet op haar bijzondere positie als netbeheerder en is een beroep hierop ook aanvaardbaar. Artikel 6:248 BW moet volgens haar met grote terughoudendheid worden toegepast.
5.10.3.
De rechtbank beperkt zich tot de beoordeling van het beroep van de gemeente op artikel 6:248 lid 2 BW. De gemeente heeft schade geleden over de periode 4 maart tot 25 juni 2021. Dat is ruim 2,5 jaar geleden en in de tussentijd heeft Liander niet eerder dan in de conclusie van antwoord een beroep gedaan op de exoneratieclausule. Integendeel, in mei 2021 heeft Liander aan de gemeente aangeboden de aggregaatkosten te dragen tot het moment dat de aansluiting is gerealiseerd. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het beroep van Liander op artikel 14 van de AVU naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Schade niet volledig toewijsbaar
5.10.4.
Liander betwist de onderbouwing van de door de gemeente gestelde schadeposten en stelt dat deze niet volledig het gevolg zijn van het handelen van Liander maar ook van eigen keuzes van de gemeente.
5.10.5.
Ook de rechtbank is van oordeel dat niet tussen alle door de gemeente opgevoerde schadeposten en de door de rechtbank vastgestelde wanprestatie causaal verband bestaat. Zo vordert de gemeente de kosten van de door haar gehuurde aggregaten over de periode 6 november 2020 tot en met 30 september 2021. Voor de overbrugging van de periode van 6 november 2020 tot het moment van het verkrijgen van de aansluiting, ook als dit binnen 18 weken was geweest, moest de gemeente echter sowieso een voorziening treffen. Deze kosten zijn dus geen gevolg van de te late oplevering van de aansluiting. De gemeente heeft aangevoerd dat zij, als zij had geweten hoe lang het ging duren, direct had gekozen voor een gasketel in plaats van voor een aggregaat. Dan waren de aggregaatkosten bespaard. De rechtbank heeft echter in 5.8.3. al geoordeeld dat Liander hierin geen verwijt kan worden gemaakt. Zij is dus ook niet aansprakelijk voor deze schade. De gemeente heeft bovendien desgevraagd niet kunnen aangegeven hoeveel kosten bespaard zouden zijn als zij direct een gasketel had aangeschaft. Van de gevorderde aggregaat kosten zouden dan immers de kosten die een gasvoorziening over de periode 6 november 2020 tot 4 maart 2021 zou hebben meegebracht moeten worden afgetrokken. Ook de gestelde schade is dus onvoldoende onderbouwd. Dit betekent dat de gevorderde aggregaat kosten alleen over de periode 4 maart tot 25 juni 2021 worden toegewezen. Zoals vermeld in 5.10. stelt de gemeente de kosten op € 113.723,-- (exclusief btw) voor de periode 6 november 2020 tot en met 30 september 2021.
De gemiddelde kosten per maand zijn dan afgerond € 10.338,-- (exclusief btw). In productie 24 bij de dagvaarding heeft Project- en Bouwmanagement Giezen de kosten gesteld op ongeveer € 12.500,-- per maand inclusief btw. Op grond van het voorgaande begroot (artikel 612 Rv en 6:97 BW) de rechtbank de kosten van de noodaggregaten over de periode 4 maart tot 25 juni 2021 op € 50.000,-- inclusief btw. Liander heeft aangevoerd dat de gemeente nog steeds geen gebruik zou maken van de aansluiting, zodat de kosten die de gemeente heeft gemaakt om een vermogen van 85 kW te realiseren in de periode tussen 4 maart 2021 en 25 juni 2021 met 58,8% zouden moeten worden verminderd, te weten met de kosten om in die periode 50 kW te realiseren. Zoals vermeld in 5.10.1. heeft Liander op de mondelinge behandeling echter erkend dat de gemeente wél gebruik maakt van haar aansluiting, zodat de rechtbank aan dit verweer van Liander voorbij gaat.
5.10.6.
De gemeente vordert ook vergoeding van de kosten van de aanschaf en installatie van een gasketel. De gemeente heeft op de mondelinge behandeling echter erkend dat de aanschaf van de gasketel sowieso nodig was om aan de totaal benodigde capaciteit te komen. Het causaal verband tussen het tekortschieten van Liander en deze schade ontbreekt daarom, zodat de rechtbank deze schadepost zal afwijzen.
5.10.7.
De in 5.10 genoemde extra kosten tenslotte, betwist Liander geheel. Volgens Liander zijn deze kosten het gevolg van de zelfstandige keuze van de gemeente, tegen beter weten in, voor het aanvragen van twee kleinverbruikaansluitingen. De rechtbank is van oordeel dat de gemeente in ieder geval onvoldoende heeft onderbouwd dat deze kosten schade betreft die het gevolg is van het vastgestelde tekortschieten van Liander (te weten het niet bieden van een aansluiting over de periode 4 maart 2021 tot 25 juni 2021), zodat ook deze schadepost zal worden afgewezen.
5.11.
De conclusie is dat de rechtbank een bedrag van € 50.000,-- zal toewijzen. Hierover vordert de gemeente de wettelijke rente vanaf 20 november 2020. De rechtbank overweegt dat Liander op grond van artikel 6:83 sub b BW op 4 maart 2021 in verzuim is geraakt, doordat zij op die datum geen aansluiting had gerealiseerd. Op grond van artikel 6:119 lid 1 BW is per 4 maart 2021 ook wettelijke rente door Liander verschuldigd.
Kosten
5.12.
De gemeente vordert € 3.046,19 aan buitengerechtelijke kosten. Het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) is van toepassing. Op grond hiervan moet de gemeente stellen en onderbouwen dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Dit heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gedaan. Liander heeft aangevoerd dat de gemeente slechts activiteiten ter voorbereiding van de procedure heeft verricht, waarvan vergoeding besloten ligt in de proceskostenveroordeling. De gemeente heeft hier niet meer op gereageerd. De gevorderde buitengerechtelijke kosten worden daarom afgewezen.
5.13.
Liander is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de gemeente als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
130,11
- griffierecht
5.737,00
- salaris advocaat
5.290,00
(2,00 punten × € 2.645,00)
Totaal
11.157,11
5.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
veroordeelt Liander om aan de gemeente te betalen een bedrag van € 50.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 4 maart 2021, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt Liander in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot dit vonnis vastgesteld op € 11.157,11,
6.3.
veroordeelt Liander in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Liander niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg, mr. M.S.T. Belt en mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.

Voetnoten

1.Pfeiffer, C-397-403/01; Pupino, C-105/03; Adeneler, C-212/04; Dominguez, C-282/10.
2.Zie Asser/Hartkamp 3-I, nr. 182
3.Pupino, C-105/03
5.Marshall, C-152/84
6.Zie onder andere Faccini Dori, C-91/92
7.Zie Poplawski, C-573/17 en Thelen Technopark, C-261/20
8.Zie ook Rechtbank Gelderland, 29 juni 2022, ECLI:NL:RBGLD:2022:3314 en Parket bij de Hoge Raad, 23 oktober 2020, ECLI:NL:PHR:2020:987
9.Vergelijk Rechtbank Oost-Brabant 13 september 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:4559
10.In het Geschilbesluit verzoeker - Liander van 22 december 2020 (ACM/20/0398710)