ECLI:NL:RBGEL:2023:6954

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
421200
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging koopovereenkomst paard wegens dwaling en non-conformiteit

In deze zaak gaat het om de vraag of de koopovereenkomst van een paard kan worden vernietigd op grond van dwaling. Eiser heeft een paard gekocht dat volgens hem niet geschikt is voor de dressuursport vanwege twee afwijkingen: 'kissing spines' en een vergroeiing van het heiligbeen. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze afwijkingen al aanwezig waren ten tijde van de koop. Eiser heeft de koopovereenkomst op 21 maart 2023 buitengerechtelijk vernietigd, omdat hij meent dat hij op basis van onjuiste informatie van de verkoper (gedaagde) heeft gehandeld. Gedaagde heeft betwist dat hij op de hoogte was van de afwijkingen en heeft aangevoerd dat eiser te laat heeft geklaagd. De rechtbank oordeelt dat eiser tijdig heeft geklaagd en dat er sprake is van wederzijdse dwaling. De rechtbank verklaart de koopovereenkomst vernietigd en veroordeelt gedaagde tot terugbetaling van de koopsom van € 23.000,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast worden de proceskosten aan de zijde van eiser toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/421200 / HZ ZA 23-194
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van

1.[eiser 1]

[Plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
[Plaats 1] ,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. D.C.J. Bogerd te Kampen ,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.J.A. Weda te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 augustus 2023
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 10 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 2 april 2021 is door [gedaagde] een verkoopadvertentie op de site van Sporthorses geplaatst, waarin het paard “ [het paard] ” (hierna: het paard) voor de verkoop is aangeboden. In de verkoopadvertentie is onder meer opgenomen dat het gaat om een paard uit een goede sportstam en dat het paard in de categorie dressuurpaard valt (productie 1 bij de dagvaarding).
2.2.
[eisers] en [betrokkene 1] , dochter van [eisers] , hebben het paard op
7 april 2021 bezichtigd. [gedaagde] heeft tijdens dit bezoek gewezen op het röntgenologisch onderzoek van het paard van juli 2020 door dierenarts [betrokkene 2] , werkzaam bij [paardenkliniek 1] (hierna: dierenarts [betrokkene 2] ), waarbij dierenarts [betrokkene 2] het paard heeft goedgekeurd voor het gebruik als sportpaard. [eisers] heeft het paard onder voorbehoud van keuringen gekocht.
2.3.
Een medewerker van [paardenkliniek 1] heeft bij e-mailbericht van
15 april 2021 (productie 10 bij de dagvaarding) de door dierenarts [betrokkene 2] op
28 december 2020 gemaakte röntgenfoto’s van het paard verzonden aan [paardenkliniek 2] .
2.4.
Op 11 mei 2021 (productie 3 bij de dagvaarding) is het paard klinisch goedgekeurd door dierenarts [betrokkene 3] , werkzaam bij [paardenkliniek 2] (hierna: dierenarts [betrokkene 3] ).
2.5.
Op 12 mei 2021 heeft [eisers] de koopprijs van het paard ten bedrage van
€ 23.000,00 voldaan.
2.6.
In de schriftelijke verklaring van dierenarts [betrokkene 4] , werkzaam bij [paardenkliniek 2] (hierna: dierenarts [betrokkene 4] ), van 15 december 2022 (productie 4 bij de dagvaarding) is het volgende opgenomen:
“Op 23-11-2022 werd het bovenstaande paard aan mij aangeboden op [paardenkliniek 2] in verband met staak klachten. Hij is met rijden lastig en kan behoorlijk bokken, met name in de galop waardoor hij niet te rijden is. (…)
Vanwege dit klinische beeld is het (…) onderzocht door middel van een inwendig echografisch onderzoek. (…)
Het is zeer waarschijnlijk dat de bovenstaande klachten het gevolg zijn van de artrose in het SI gewricht en de vergroeiing van de zesde lendenwervel met het heiligbeen. Deze vergroeiing is zeer waarschijnlijk een aangeboren afwijking die hij al op jonge leeftijd ontwikkeld heeft. (…) Paarden met deze afwijkingen lopen daardoor meer risico op blessures en het ontwikkelen van klachten zoals [het paard] .
(…)”.
2.7.
Een dierenarts werkzaam bij Diergezondheidscentrum [plaats 3] , [betrokkene 5] (hierna: dierenarts [betrokkene 5] ), heeft schriftelijk verklaard (gedateerd op 2 januari 2023) dat het hem bij dit paard “zeer waarschijnlijk” lijkt dat er sprake is van een aangeboren afwijking of trauma dat op jonge leeftijd is ontstaan (productie 16 bij de dagvaarding).
2.8.
Op 18 januari 2023 is een second opinion middels een CT-onderzoek uitgevoerd door dierenarts [betrokkene 6] , werkzaam bij [paardenkliniek 3] (hierna: dierenarts [betrokkene 6] ). In het rapport is onder meer opgenomen (bijlage 1 bij productie 5 van de dagvaarding):
“(…) Het heiligbeen is dus niet volledig vergroeid zoals dat hoort te zijn. Dit is een aangeboren anatomische variatie en dus vanaf de geboorte al aanwezig. Verder is er vernauwing met botverdichting tussen de 5e en de 6e (…) spinaaluitsteeksels (kissing spines) (…)”.
2.9.
In het veterinaire verslag van 2 februari 2023 (productie 6 bij de dagvaarding) heeft dierenarts [betrokkene 6] de volgende prognose opgenomen:
“(…) acht ik de kans dat dit paard goed gaat functioneren in de sport zeer gering”.
2.10.
Bij e-mailbericht van 3 februari 2023 (productie 28) is door [eisers] aan [gedaagde] onder meer bericht:
“(…)
Zoals eerder aangegeven is uit deze onderzoeken naar voren gekomen dat ons paard ernstige verborgen gebreken heeft waardoor hij niet voldoet aan dat gene wat van dit paard verwacht zou mogen worden en waarvoor wij dit paard gekocht hebben.
(…)”.
In een reactie hierop schrijft [gedaagde] bij e-mailbericht van 4 februari 2023:
“(…)
Bedankt voor het toezenden van het verslag van het onderzoek bij De Lingehoeve door drs. [betrokkene 6] . Hieruit blijkt inderdaad dat er een aangeboren afwijking van de overgang tussen de laatste lendenwervel en het heiligbeen aanwezig is. Deze afwijking wordt vaker gediagnostiseerd bij paarden met en zonder duidelijke klachten. Het is dan ook, zoals drs. [betrokkene 6] al aangaf, noodzakelijk om doormiddel van verdovingen van het aangegeven gebied aan te tonen dat de klachten van [het paard] door deze afwijking veroorzaakt worden. Graag zien wij de resultaten van dit onderzoek van u tegemoet.
(…)”.
2.11.
Bij brief van 22 februari 2023 (productie 2 bij de conclusie van antwoord) heeft dierenarts [betrokkene 2] onder meer geschreven:
“(…)
Uit het verslag van de CT-scan gemaakt op 18-01-2023 komen twee afwijkingen (…) naar voren. De eerste afwijking is een niet volledige vergroeiing van de eerste wervel van het heiligbeen (…) Dit is een anatomische variatie welke wel een stabiele verbinding heeft en daardoor mijns inziens zeer waarschijnlijk niet tot klinische klachten zal leiden. Ook uit het verslag blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor artrotische veranderingen van het linker SI-gewricht en eveneens geen aanwijzingen voor vernauwingen (…) die evt. uittredende zenuwen zouden kunnen inklemmen/beschadigen. Uit onderzoek (…) blijkt dat 38% van de warmbloedpaarden anatomische variatie vertonen thv de lendenwervels. Of deze anatomische variaties tot verminderde mobiliteit leiden is nog onvoldoende onderzocht, laat staan of deze anatomische variaties leiden tot een verhoogd risico op klinische klachten. Gezien het hoge percentage anatomische variaties en het feit dat deze nog niet eerder gecorreleerd zijn met toch frequent voorkomende rugklachten bij het paard + plus het feit dat de anatomische variatie zoals beschreven bij [het paard] stabiel is zonder aanwijzingen van artrose en/of inklemming van uittredende zenuwen, lijkt het mij zeer onwaarschijnlijk dat de klachten van [het paard] (…) zijn toe te schrijven aan deze anatomische variatie.
Wat betreft de tweede geconstateerde afwijking betreffende ‘kissing spines’ tussen L5-L6: deze waren niet aanwezig op de röntgenfoto’s door mij gemaakt van [het paard] op 28-12-2020 (…)
Op basis van de mij nu bekende informatie kan ik dan ook niet anders dan concluderen dat er tot op heden geen bewijs is van een voor de verkoop aanwezig gebrek welke de huidige klachten van [het paard] veroorzaakt.
(…)”.
2.12.
Bij brief van 24 februari 2023 (productie 1 bij de conclusie van antwoord) is namens [gedaagde] onder meer bericht dat hij nader onderzoek naar de door [eisers] aangegeven klachten wenst te doen.
2.13.
In het verslag met aanvullende opmerkingen van 3 maart 2023 (productie 6 bij de dagvaarding) heeft dierenarts [betrokkene 6] onder meer vermeld:
“(…) Uit de beeldvorming via de CT is het, mede gezien het klinische beeld en de anamnese, aannemelijk dat ook de kissing spine al aanwezig was op moment van aankoop. (…)”.
2.14.
Bij brief van 21 maart 2023 (productie 7 bij de dagvaarding) is namens [eisers] onder meer bericht:
“(…)
Toen het paard na enige tijd basis training steeds wat meer “aan het werk” gezet kon worden, kwamen er in het najaar van 2022 vanuit de trainingsstal signalen dat de training van het paard steeds stroever verliep. De situatie verslechterde helaas snel. Het paard vertoonde veel verzet, staakgedrag en ontplofte uit het niets. Dit nam op enig moment dusdanig gevaarlijke vormen aan dat de trainer zelfs meermaals van het paard af is gevallen en überhaupt niet meer verder wilde met het paard.
(…)”.
In deze brief is namens [eisers] de koop buitengerechtelijk ontbonden c.q. vernietigd op grond van non-conformiteit c.q. dwaling en is [gedaagde] gesommeerd om het aankoopbedrag en de bijkomende schade aan [eisers] te betalen.
2.15.
Bij brief van 29 maart 2023 is namens [gedaagde] bericht dat nogmaals contact is opgenomen met dierenarts [betrokkene 2] en dat [betrokkene 2] de standpunten van dierenarts [betrokkene 6] niet deelt. Ook is in de brief opgenomen dat de anatomische variatie geen (onzichtbaar) gebrek is, dat de kissing spines – zo aanwezig – na de levering zijn ontstaan en dat het zeer waarschijnlijk is dat eventuele klachten zijn veroorzaakt door de kissing spines. Namens [gedaagde] is aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om het paard terug te nemen onder betaling van de koopsom en de gemaakte kosten (productie 8 bij dagvaarding).
2.16.
In het rapport van 29 maart 2023, dat is opgesteld naar aanleiding van het op
28 maart 2023 uitgevoerde uitverdoofonderzoek, is door dierenarts [betrokkene 6] onder meer opgenomen (productie 9 bij de dagvaarding):
“(…)
Het paard is (…) aangeboden voor verdoving van deze regio om te kijken of er een klinische relevantie is.
Klinisch onderzoek: (…) Bij het aanspringen in de galop gaat het paard met de staart tussen de benen en daarna al staartzwiepend in galop, gaat overkruisd en vertoond zeer veel stress welke weer verdwijnt als het paard weer terug naar draf gaat. (…) Na verdoving van de SI regio’s, was er bij de eerste keer aanspringen een gering verschil maar na paar rondjes kon het paard op beide handen normaal galopperen. en ook weer normaal aanspringen in de galop.
Conclusie: SI verdoving positief. Het paard heeft pijn aan het SI gewricht.
(…)”.
2.17.
In zijn schriftelijke verklaring (gedateerd op 14 april 2023) heeft dierenarts [betrokkene 4] onder meer opgenomen (productie 10 van de dagvaarding):
“Op de röntgenfoto’s van de rug is op de laatste foto mijn inziens ruggenwervel L1 tot de voorrand van L5 zichtbaar, het overige deel van L5 en L6 staan er niet op. (…) De röntgenfoto’s zijn gemaakt op 28-12-2020.
(…)”.
2.18.
Bij brief van 19 april 2023 (productie 11 van de dagvaarding) is [gedaagde] namens [eisers] nogmaals gesommeerd om het aankoopbedrag en de bijkomende schade te betalen.
2.19.
Bij brief van 26 april 2023 (productie 3 bij de conclusie van antwoord) is namens [gedaagde] aangeboden om het paard gedurende de procedure te trainen, te verzorgen en bij hem te stallen, om hoge stallingskosten bij derden te voorkomen. Dit aanbod is namens [eisers] afgewezen (productie 4 bij conclusie van antwoord).
2.20.
Dierenarts [betrokkene 3] heeft in zijn schriftelijke verklaring van 5 oktober 2023 (productie 26) opgenomen dat de overgang van de doornuitsteeksels L5 naar L6 “niet beoordeelbaar” is op de röntgenfoto’s van het paard van 28 december 2020.
2.21.
In een reactie op door [eisers] geformuleerde vragen heeft dierenarts [betrokkene 6] bij brief van 10 oktober 2023 (productie 22) het volgende aan [eisers] bericht:
“(…)
(…) Betreffende of de afwijking in het heiligbeen kan leiden tot klachten en ander gedrag. Er is nog weinig bekend over deze aandoening maar aangezien het een afwijking is waarbij er een afwijkend gewricht aanwezig is en er grote krachten op dit gewricht komen zou het zeker mogelijk zijn dat er klachten aanwezig zijn. Dat ze er ook inderdaad zijn is bevestigd met(rb.)
het verdovingsonderzoek. Het antwoord is dus een klinisch bevestigd ja.
(…) De conclusies van het verdovingsonderzoek geven duidelijk aan dat de last van het paard komt door pijn in de SI regio. Aangezien de afwijking gevonden is in dezelfde regio mag veterinair gezien aangenomen worden dat er een relatie is tussen het gedrag en de afwijking. (…)
(…) De keuze om eerst het SI gewricht uit te verdoven is gemaakt op pragmatische gronden. (…) gezien de rariteit van de aandoening en de mijn inziens iets grotere kans dat het paard hier positief op zou reageren is voor de SI regio gekozen. De regio’s liggen ver genoeg uit elkaar om het resultaat niet te beïnvloeden. (…)
(…) Er zijn zeer veel paarden die normaal functioneren met de mate van de gevonden kissing spines van de gevonden heiligbeenafwijking is dit niet bekend.
(…) beide gevonden afwijkingen kunnen biomechanisch gezien problemen geven in de galop waarbij er bij kissing spines er vooral belemmering is in de beweging van de lendenen en bij de SI problematiek in de bekkenkanteling. (…) leek problematiek meer te passen bij de SI regio dan bij de kissing spines (…)
(…) De invloed van de ruiter op problematieken in de wervelkolom/bekken van het paard is zeker aanwezig en is ook wetenschappelijk onderbouwd. De gevonden afwijkingen kunnen echter niet ontstaan door verkeerd gebruik of slechte ruiter. Dit is onmogelijk.
(…) De gevonden afwijkingen kunnen niet ontstaan zijn door een ongeval. Er was op de CT geen enkele aanwijzing dat de integriteit van het bot verstoord is geweest. (…)
(…) De genoemde antidateringstermijn van 8 weken wordt inderdaad gehanteerd. Dit is de minimale termijn. Dit betekend echter niet dat het niet langer aanwezig geweest zou kunnen zijn maar dan moeten er andere aanwijzingen zijn die het aannemelijk maken dat dit zo is. Gezien het klinische beeld en anamnese waren deze aanwijzingen er. Ook zijn er voldoende wetenschappelijke onderzoeken die aantonen dat de kissing spines op jonge leeftijd ontstaan.
(…) Of de kissing spines van L5L6 aanwezig waren op het moment van de keuring valt op de in mijn bezit zijnde foto’s van 28/12/2020 niet zeggen aangezien een foto van de L5L6 spinaaluitsteeksels niet aanwezig is. (…)
(…) Hoewel paarden zich soms goed met afwijkingen in de wervelkolom kunnen redden is de kans bij [het paard] gezien alles wat is ondernomen om dit voor elkaar te krijgen gering.
(…) In de verklaring van drs [betrokkene 2] wordt terecht gezegd dat afwijkingen in de wervelkolom vaak voorkomen en dat deze zeker niet altijd problemen hoeven te geven. (…) Je kunt het echter niet omdraaien dat een specifieke aandoening geen klachten zou kunnen geven. (…) Klinisch waren er wel duidelijk aanwijzingen dat er problemen waren in het gebied van de afwijking. Met verdoving is vastgesteld dat de problemen in het gebied van de afwijking (SI regio) hun oorsprong hebben. (…)
(…)”.
2.22.
Bij brief van 27 oktober 2023 (productie 19) heeft dierenarts [betrokkene 7] , werkzaam bij [betrokkene 7] , (hierna: dierenarts [betrokkene 7] ) onder meer het volgende bericht:
“(…)
Na alle toegezonden stukken te hebben doorgenomen komen wij persoonlijk tot de conclusie dat dit paard door een aangeboren probleem niet kan functioneren in het doel waar het paard ooit voor aangeschaft is. (…)
Mijns inziens is de prognose dat dit paard tot een probleemloos functionerend sport en gebruikspaard zal gaan functioneren zeer gereserveerd. Door de aangeboren afwijking en de daaraan verbonden klachten, acht ik de verkoopkansen van dit paard nagenoeg nihil. (…)”.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst ten aanzien van “ [het paard] ” geacht wordt vernietigd te zijn op 21 maart 2023, althans de koopovereenkomst ten aanzien van “ [het paard] ” per heden zal vernietigen, dan wel subsidiair voor recht zal verklaren dat de koopovereenkomst ten aanzien van “ [het paard] ” geacht wordt ontbonden te zijn op 21 maart 2023, althans de koopovereenkomst ten aanzien van “ [het paard] ” per heden zal ontbinden;
II. [gedaagde] zal veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis aan [eisers] te betalen het bedrag van € 23.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021, dan wel 21 maart 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [gedaagde] zal veroordelen om binnen zeven dagen na dit vonnis over te gaan tot betaling van een bedrag van € 19.831,59 voor de door [eisers] tot de dag van de dagvaarding gemaakte kosten die hij niet zou hebben gemaakt wanneer de koopovereenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, waaronder in ieder geval alle stallingskosten, trainingskosten, de kosten van de hoefsmid, medische kosten en advieskosten, te vermeerderen met de kosten die na de dag van de dagvaarding zijn ontstaan, dit alles vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021, dan wel 21 maart 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten op grond van het Besluit vergoeding Incassokosten ten bedrage van € 1.445,95, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2021, dan wel 21 maart 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, waaronder een salaris voor de advocaat.
3.2.
[eisers] stelt primair dat sprake is van dwaling, ten eerste omdat hij is afgegaan op onjuiste mededelingen van [gedaagde] , nu hij op grond daarvan mocht verwachten dat het een goed paard voor de dressuursport is, terwijl nu blijkt dat het paard door afwijkingen niet geschikt is. Ten tweede – in het geval dat het standpunt van [gedaagde] blijft dat hij niets van de gebreken wist – hebben partijen in ieder geval wederzijds gedwaald. [eisers] stelt subsidiair dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. Ingevolge artikel 7:17 BW dient een afgeleverde zaak immers aan de overeenkomst te beantwoorden. Op grond van artikel 6:265 BW heeft de koper dan de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden. Indien sprake is van een rechtsgeldige vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst, heeft [eisers] recht op vergoeding van de door hem geleden schade, aldus [eisers]
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij voert aan dat [eisers] te laat heeft geklaagd zodat hij op grond van artikel 6:89 BW het recht verliest dit alsnog te doen. Dwaling is niet aan de orde nu [gedaagde] geen valse voorstelling van zaken heeft gegeven, op het moment van levering niets aan het paard mankeerde en niet gedwaald kan worden over een toekomstige onzekere omstandigheid. Verder ontbreekt het causaal verband tussen de gestelde afwijkingen en de klachten. Non-conformiteit is op grond van het voorgaande ook niet aan de orde. [gedaagde] doet verder een beroep op eigen schuld. Indien de rechtbank anders zou oordelen over de grondslagen voor vernietiging dan wel ontbinding van de koopovereenkomst, betwist [gedaagde] enige schadevergoeding aan [eisers] verschuldigd te zijn. De wettelijke rente is niet aangezegd dus deze dient afgewezen te worden. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in zijn vorderingen, dan wel hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het geding.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar gaat het in deze zaak om?
4.1.
Het door [eisers] van [gedaagde] gekochte paard heeft twee afwijkingen: “kissing spines” en een vergroeiing van het heiligbeen. De kern van het geschil tussen partijen is de vraag of het paard deze afwijkingen al ten tijde van de koop had en of een van deze afwijkingen ervoor zorgt dat het paard niet geschikt is als dressuurpaard.
Klachtplicht
4.2.
De rechtbank zal allereerst ingaan op het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] inhoudende dat [eisers] door het late klagen het recht verliest om dit alsnog te doen ex artikel 6:89 BW.
4.3.
Ingevolge artikel 6:89 BW kan de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijze had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd. Artikel 7:23 BW is specifiek bedoeld voor de koopovereenkomst en heeft dezelfde strekking als artikel 6:89 BW voor verbintenissen in algemene zin.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 12 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3593, volgt dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de feiten die een beroep op de artikelen 6:89 BW of 7:23 BW kunnen dragen, in beginsel op de schuldenaar/verkoper ( [gedaagde] ) rusten, omdat het door hem gevoerde verweer dat niet tijdig is geklaagd, een bevrijdend verweer is. Het ligt dan ook op zijn weg voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit kan volgen op welk moment de schuldeiser/koper ( [eisers] ) heeft ontdekt of bij een redelijkerwijs van hem te vergen onderzoek had behoren te ontdekken dat de verrichte prestatie (de afgeleverde zaak) niet aan de overeenkomst beantwoordt, alsmede dat het tijdsverloop vanaf dat moment tot aan het moment waarop de schuldeiser/koper geklaagd heeft, zo lang is geweest dat niet kan worden gesproken van een tijdige klacht als bedoeld in de artikelen 6:89 BW of 7:23 lid 1 BW.
Voor de vraag of tijdig is geklaagd heeft de Hoge Raad in een arrest van 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ7617, overwogen dat een vaste termijn niet kan worden gehanteerd, ook niet als uitgangspunt. De vraag dient te worden beantwoord onder afweging van alle betrokken belangen en met inachtneming van alle relevante omstandigheden, waaronder het antwoord op de vraag of de verkoper door het tijdsverloop nadeel lijdt. In dit verband dient de rechter rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser/koper ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren zoals in de artikelen 6:89 BW en 7:23 BW vermeld - verval van al zijn rechten terzake van de tekortkoming - en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar/verkoper is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. De tijd die is verstreken tussen het tijdstip dat bekendheid met het gebrek bestaat of redelijkerwijs diende te bestaan, en dat van het protest, vormt in die beoordeling weliswaar een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend (zie het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY4600).
4.4.
[gedaagde] stelt dat te laat is geklaagd nu [eisers] in het najaar van 2022 de eerste signalen kreeg dat de training van het paard steeds stroever verliep, maar hij zich desondanks pas eind december 2022 bij hem heeft beklaagd. [eisers] heeft aangevoerd dat hij eerst in de veronderstelling verkeerde dat het gedrag van het paard werd veroorzaakt door een slechte opvoeding en een moeilijk karakter, maar dat hij in het najaar van 2022 vanuit de trainingsstal signalen kreeg dat de training van het paard steeds stroever verliep, waarna de situatie snel verslechterde. Vanaf dat moment heeft hij het paard eerst rust gegund en is met fysiobehandelingen gestart. Toen de problematiek aanhield, is het paard op 23 november 2022 onderzocht door dierenarts [betrokkene 4] , waarbij voor het eerst is geconstateerd dat het paard een vergroeiing van het heiligbeen heeft. Het voorgaande staat als onweersproken vast.
Nu [eisers] op 23 november 2022 duidelijk werd dat het paard vanwege een afwijking niet geschikt is voor het gebruik als dressuurpaard en hij – uitgaande van de stelling van [gedaagde] – eind december 2022 contact met [gedaagde] heeft opgenomen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een te laat klagen. Bovendien heeft [gedaagde] wel gesteld dat hij is geschaad door niet eerder kennis te nemen van eventuele problemen, omdat hij dan veterinaire of rij-technische hulp had kunnen inschakelen, maar hij heeft onvoldoende onderbouwd dat hij (de gevolgen van) de tekortkoming dan had kunnen beperken, of, met andere woorden, dat hij door het tijdsverloop totdat is geklaagd nadeel lijdt. Voor zover [gedaagde] tijdens de zitting heeft bedoeld te stellen dat de klachtplicht eerder is gaan lopen dan in het najaar van 2022 (omdat het paard al anderhalf jaar bij [eisers] verkeerde), heeft hij dit onvoldoende onderbouwd gesteld. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van [gedaagde] op de schending van de klachtplicht door [eisers] niet. Het bewijsaanbod van [gedaagde] om getuigen te doen horen die kunnen verklaren dat het paard voorafgaand aan de levering, maar ook daarna, uitstekend te berijden was, wordt gepasseerd, nu het niet ter zake dienend is. Het gaat immers niet om feiten die, indien bewezen, aanleiding geven tot een ander oordeel met betrekking tot de klachtplicht.
Onjuiste voorstelling van zaken
4.5.
Aan het beroep op vernietiging van de koopovereenkomst legt [eisers] primair dwaling ten grondslag. Artikel 6:228 BW strekt ertoe overeenkomsten die onder invloed van een onjuiste voorstelling van zaken tot stand zijn gekomen en die bij een juiste voorstelling van zaken niet zouden zijn gesloten, in bepaalde gevallen vernietigbaar te maken ten behoeve van degene die een onjuiste voorstelling van zaken had.
4.6.
[eisers] stelt dat sprake was van een onjuiste voorstelling van zaken, omdat hij ervan uitging dat het een goed paard voor de dressuursport was en nu blijkt dat het paard vanwege gebreken niet geschikt is voor de dressuursport. Volgens hem heeft het paard twee ernstige gebreken, te weten een vergroeiing van het heiligbeen en kissing spines, die allebei aanwezig waren ten tijde van de koop van het paard en die in causaal verband staan met de problematiek die het paard laat zien. [gedaagde] voert aan dat geen sprake is van een onjuiste voorstelling van zaken, omdat het paard niets mankeerde op het moment van de levering.
4.7.
Dat [eisers] een paard verwachtte dat geschikt is voor de dressuursport is niet in geschil. Als het paard daarvoor niet geschikt is, is sprake van een onjuiste veronderstelling. Ook is niet in geschil dat het paard een vergroeiing van het heiligbeen heeft (of, met andere woorden, een afwijking in de SI-regio) en kissing spines. In geschil is echter of ten tijde van de koop al sprake was van de afwijkingen en of die afwijkingen zodanig zijn dat het paard niet geschikt is als dressuurpaard. In beginsel is het aan [eisers] om te stellen en te bewijzen dat bij hem een juiste voorstelling van zaken ontbrak.
Afwijkingen ten tijde van de koop aanwezig
4.8.
[eisers] stelt dat de vergroeiing van het heiligbeen en de kissing spines aanwezig waren ten tijde van de verkoop van het paard en wijst op verschillende dierenartsverklaringen. Dierenarts [betrokkene 4] heeft in zijn rapport opgenomen dat het paard artrose in het SI-gewricht heeft en een vergroeiing van de zesde lendenwervel met het heiligbeen, waarbij de vergroeiing volgens hem zeer waarschijnlijk een aangeboren afwijking is (zie r.o. 2.6). Dierenarts [betrokkene 6] heeft in zijn rapport opgenomen dat het heiligbeen niet volledig vergroeid is zoals dat hoort te zijn, wat volgens hem al vanaf de geboorte aanwezig is. Ook heeft hij geconstateerd dat sprake is van kissing spines (r.o. 2.8). In zijn verslag met aanvullende opmerkingen heeft hij opgenomen dat uit de beeldvorming van de CT, mede gezien het klinische beeld en de anamnese, volgt dat aannemelijk is dat ook de kissing spines aanwezig waren op het moment van de aankoop van het paard (r.o. 2.13). Dierenarts [betrokkene 7] heeft – na alle hem toegezonden stukken te hebben doorgenomen – in zijn brief geschreven dat het paard een aangeboren afwijking heeft (r.o. 2.22). Ook dierenarts [betrokkene 2] heeft in zijn brief van 22 februari 2023 (r.o. 2.11) opgenomen dat uit de CT-scan van 18 januari 2023 volgt dat het paard twee afwijkingen heeft, een niet volledige vergroeiing van het heiligbeen, een anatomische variatie, en kissing spines.
4.9.
[gedaagde] voert aan dat de vergroeiing van het heiligbeen een variatie zonder relevantie is en hij betwist dat deze vergroeiing van het heiligbeen aangeboren is (zie randnummer 10 en 11 van zijn spreekaantekeningen). De rechtbank gaat aan deze stelling voorbij, nu [gedaagde] tijdens de zitting heeft erkend dat het gaat om een aangeboren variatie (en slechts heeft betwist dat de problemen hierdoor worden veroorzaakt). Verder heeft [gedaagde] aangevoerd dat de kissing spines na de levering zijn ontstaan. Hij wijst hiervoor op de brief van dierenarts [betrokkene 2] van 22 februari 2023, waarin [betrokkene 2] onder meer schrijft dat de kissing spines niet aanwezig waren op de röntgenfoto’s die door hem zijn gemaakt op 28 december 2020 en dat hij op basis van de bij hem bekende informatie niet kan concluderen dat er bewijs is van een voor de verkoop aanwezig gebrek welke de huidige klachten van het paard veroorzaakt (zie r.o. 2.11). Uit de dierenartsenverklaringen van [betrokkene 4] , [betrokkene 3] en [betrokkene 6] (r.o. 2.17, r.o. 2.20, r.o. 2.21) volgt echter dat (de spinaaluitsteeksels) L5-L6 niet op de röntgenfoto’s te zien zijn, zodat niet beoordeeld kan worden of de kissing spines op het moment van het maken van de röntgenfoto’s al aanwezig waren. Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat uit het rapport van 19 januari 2023 van dierenarts [betrokkene 6] blijkt dat (de spinaaluitsteeksels) L5-L6 wel op de röntgenfoto’s staan, omdat hij in deze verklaring schrijft: “
Verder is er vernauwing met botverdichting tussen de 5e en de 6e lumbaale spinaaluitsteeksels (kissing spines)” (zie r.o. 2.8), is deze stelling onjuist, nu uit hetzelfde rapport blijkt dat [betrokkene 6] dit heeft geconcludeerd naar aanleiding van het CT-onderzoek en niet naar aanleiding van de röntgenfoto’s.
[gedaagde] heeft verder een productie in het geding gebracht waarin staat dat de aandoening kissing spines niet verder te antedateren is dan acht weken, waarmee hij naar de rechtbank begrijpt aanvoert dat niet kan worden vastgesteld of de kissing spines ten tijde van de koop aanwezig waren. Nu deze stelling verder niet is onderbouwd en [eisers] dit met een verwijzing naar de brief van 10 oktober 2023 van dierenarts [betrokkene 6] (waarin staat dat de genoemde antedateringstermijn van acht weken inderdaad wordt gehanteerd, maar dat er andere aanwijzingen kunnen zijn, zoals in de onderhavige zaak, die aannemelijk maken dat de kissing spines al langer aanwezig zijn) gemotiveerd heeft betwist, gaat de rechtbank hieraan voorbij.
[gedaagde] heeft er verder op gewezen dat dierenarts [betrokkene 3] het paard voorafgaand aan de levering heeft goedgekeurd en dat dus van een afwijkend beeld op dat moment niet is gebleken. Dat het paard is gekeurd, betekent echter niet dat er geen sprake was van al bestaande afwijkingen op dat moment. Bovendien blijkt uit hetgeen hiervoor is overwogen dat zelfs indien [betrokkene 3] tijdens de keuring de röntgenfoto’s van 28 december 2020 heeft bestudeerd, moet worden aangenomen dat op deze foto’s niet te zien is of sprake is van kissing spines.
4.10.
Voor zover [gedaagde] nog heeft aangevoerd dat dierenarts [betrokkene 7] niet kan beoordelen of het paard een aangeboren afwijking heeft, omdat hij uitsluitend het dossier heeft gezien en niet het paard zelf, heeft [gedaagde] deze stelling niet onderbouwd.
4.11.
[eisers] heeft met verwijzing naar de dierenartsenverklaringen gemotiveerd gesteld dat de twee afwijkingen ten tijde van de koop aanwezig waren. [gedaagde] heeft dit onvoldoende gemotiveerd betwist. In deze procedure gaat de rechtbank er daarom van uit dat de vergroeiing van het heiligbeen en de kissing spines ten tijde van de koop van het paard aanwezig waren.
Klachten veroorzaakt door de afwijking(en)
4.12.
Volgens [eisers] staan de gebreken in causaal verband met de problematiek die het paard laat zien. Dit blijkt volgens hem uit verschillende dierenartsenverklaringen en het uitverdoofonderzoek. Dierenarts [betrokkene 4] heeft in zijn rapport opgenomen dat het zeer waarschijnlijk is dat de klachten het gevolg zijn van de artrose in het SI-gewricht en van de vergroeiing van de zesde lendenwervel met het heiligbeen (r.o. 2.6). Dierenarts [betrokkene 6] heeft in het veterinaire verslag van 2 februari 2023 opgenomen dat hij de kans dat het paard goed gaat functioneren in de sport zeer gering acht (r.o. 2.9). In het onderzoeksrapport dat naar aanleiding van het uitverdoofonderzoek is opgesteld (r.o. 2.16), staat dat na verdoving van de SI-regio’s bij de eerste keer aanspringen een gering verschil bestond, maar dat het paard na een paar rondjes normaal kon galopperen en ook weer normaal kon aanspringen in de galop. Vervolgens is geconcludeerd dat de SI-verdoving positief was en dat het paard pijn heeft aan het SI-gewricht. Dierenarts [betrokkene 6] heeft in zijn brief van 10 oktober 2023 (r.o. 2.21) opgenomen dat door het uitverdoofonderzoek “klinisch bevestigd” is dat de klachten komen door de afwijking in het heiligbeen. Volgens hem tonen de conclusies van het verdovingsonderzoek duidelijk aan dat het paard last heeft van pijn in de SI-regio en mag veterinair gezien aangenomen worden dat een relatie bestaat tussen het gedrag van het paard en de afwijking, nu de afwijking is gevonden in dezelfde (SI-)regio. Dierenarts [betrokkene 7] heeft – na alle hem toegezonden stukken te hebben doorgenomen – verklaard (r.o. 2.22) dat het paard door een aangeboren probleem niet kan functioneren voor het doel waarvoor het paard is aangeschaft. Volgens hem is de prognose “zeer gereserveerd” dat het paard tot een probleemloos functionerend sport- en gebruikspaard zal gaan functioneren en daarbij acht hij de verkoopkansen van het paard nagenoeg nihil door de aangeboren afwijking en de daaraan verbonden klachten.
4.13.
[gedaagde] voert aan dat er geen bewijs is dat de klachten worden veroorzaakt door de afwijkingen en stelt dat het causaal verband tussen de klachten en de afwijkingen ontbreekt. Hij wijst wederom op de brief van dierenarts [betrokkene 2] (r.o. 2.11). In deze brief staat onder meer dat de niet volledige vergroeiing van de eerste wervel van het heiligbeen een stabiele verbinding heeft, dat op de CT-scan geen (chronische) veranderingen van de gewrichten en/of uittredende zenuwen zichtbaar zijn en dat bij een groot aantal paarden anatomische variaties in de lendenwervels bestaat zonder dat deze gecorreleerd zijn met klachten, en dat op basis van de hem dan bekende informatie geen bewijs bestaat van een voor de verkoop aanwezig gebrek welke de huidige klachten van het paard veroorzaakt. De rechtbank stelt vast dat deze brief is opgesteld voordat het uitverdoofonderzoek heeft plaatsgevonden. Met dit uitverdoofonderzoek is aangetoond dat de klachten door de afwijking in de SI-regio worden veroorzaakt. Volgens [gedaagde] heeft dierenarts [betrokkene 6] in zijn onderzoeksrapport naar aanleiding van het uitverdoofonderzoek niet verklaard dat een causaal verband bestaat tussen de klachten en de anatomische variatie van het heiligbeen, maar slechts dat het paard pijn heeft aan het SI-gewricht. De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. In zijn brief van 10 oktober 2023 (r.o. 2.21) schrijft [betrokkene 6] dat met verdoving is vastgesteld dat de problemen in het gebied van de afwijking in de SI-regio hun oorsprong hebben. Hiermee heeft dierenarts [betrokkene 6] aangegeven dat de klachten veroorzaakt worden door de afwijking in de SI-regio, en dus, met andere woorden, dat een causaal verband bestaat tussen de klachten en de vergroeiing van het heiligbeen. Voor zover [gedaagde] vraagtekens zet bij de juistheid in de wijze van verdoving, omdat de kissing spines eerst onderzocht hadden moeten worden bij het uitverdoofonderzoek, is deze stelling niet onderbouwd. Daar komt bij dat [betrokkene 6] heeft verklaard dat de regio’s van de kissing spines en de vergroeiing van het heiligbeen ver genoeg uit elkaar liggen om het resultaat niet te beïnvloeden (r.o. 2.21). Ook de – niet onderbouwde – stelling van [gedaagde] dat het paard last heeft van de kissing spines (en niet van de vergroeiing van het heiligbeen), wordt daarom niet gevolgd.
4.14.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat niet is uitgesloten dat de problemen worden veroorzaakt door artrose, reuma of doordat het paard van stal naar stal is gegaan. Aan deze stelling(en) gaat de rechtbank als onvoldoende onderbouwd voorbij.
Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat de wijze van paardrijden heeft geleid tot de rugproblemen, hetgeen mede wordt aangetoond doordat het paard bij aankoop is goedgekeurd en daarna één jaar en zeven maanden goed heeft gepresteerd. [gedaagde] wijst op de verklaring van de heer [betrokkene 8] die is overgelegd als productie 7 bij de conclusie van antwoord. De rechtbank stelt vast dat uit deze verklaring niet blijkt dat het paard gedurende één jaar en zeven maanden goed heeft gepresteerd en daar komt bij dat uit de stellingen van partijen volgt dat de heer [betrokkene 8] het paard gedurende een periode van (slechts) een paar maanden onder zijn hoede heeft gehad. Daar komt bij dat onduidelijk is hoe de stelling dat de wijze van paardrijden heeft geleid tot de rugproblemen zich verhoudt tot de stelling van [gedaagde] dat de problemen aan de mond en tong van het paard (“het stuur van het paard”) aanleiding geven tot rij-technische problemen, waarvoor hij wijst op de verklaring van mevrouw [betrokkene 9] , dierfysiotherapeut, die is overgelegd als productie 20. Dierenarts [betrokkene 6] heeft verder in zijn brief van 10 oktober 2023 (r.o. 2.21) opgenomen dat de gevonden afwijkingen niet kunnen zijn ontstaan door verkeerd gebruik of door een slechte ruiter.
Volgens [gedaagde] is het ook mogelijk dat de problemen zijn veroorzaakt door een ongeval, waarvoor hij wijst op de verklaring van dierenarts [betrokkene 5] (r.o. 2.7), waarin [betrokkene 5] heeft opgenomen (na bestudering van het rapport en de gezondheidstoestand van het paard): “
Bij dit paard lijkt het me zeer waarschijnlijk dat er sprake is van een aangeboren afwijking of trauma dat op jonge leeftijd is ontstaan”. De rechtbank volgt de stelling van [gedaagde] niet. Het uitverdoofonderzoek – waaruit volgt dat de klachten worden veroorzaakt door de vergroeiing van het heiligbeen – heeft plaatsgevonden nadat de verklaring van [betrokkene 5] is opgesteld. Bovendien is – in de hypothetische situatie dat de klachten zouden worden veroorzaakt door een ongeval – met deze verklaring niet onderbouwd dat een ongeval na de koop van het paard heeft plaatsgevonden. Volgens dierenarts [betrokkene 6] kunnen de gevonden afwijkingen niet door een ongeval zijn ontstaan, omdat op de CT-scan geen enkele aanwijzing te zien was dat de integriteit van het bot verstoord is geweest.
Voor zover [gedaagde] ter zitting nog heeft aangevoerd dat de klachten aansluiten bij hetgeen in productie 6 bij conclusie van antwoord is beschreven ter zake de kreupelheidsproblematiek en problematiek van rij-technische aard die kunnen ontstaan door een mismatch tussen paard en amazone, volgt uit deze summiere toelichting geen onderbouwing dat in de onderhavige zaak een mismatch tussen paard en amazone ervoor heeft gezorgd dat het paard niet geschikt is als dressuurpaard.
4.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eisers] met verwijzing naar de dierenartsverklaringen en het onderzoeksrapport van het uitverdoofonderzoek gemotiveerd gesteld dat de vergroeiing van het heiligbeen de klachten veroorzaakt. Dit is door [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist. In deze procedure wordt er daarom van uitgegaan dat het paard door de vergroeiing van het heiligbeen (die al aanwezig was ten tijde van de koop, zie r.o. 4.11) niet geschikt is als dressuurpaard. Dit betekent dat ten tijde van de koop een onjuiste voorstelling van zaken bestond. Verder heeft [eisers] gesteld, hetgeen niet is betwist, dat hij de koopovereenkomst niet of niet op deze voorwaarden zou hebben gesloten indien hij wist van de afwijkingen waardoor het paard niet geschikt is voor de dressuursport.
Ook in dit kader geldt dat het bewijsaanbod van [gedaagde] om getuigen te doen horen die kunnen verklaren dat het paard voorafgaand aan de levering, uitstekend te berijden was, wordt gepasseerd, nu het niet ter zake dienend is. Het gaat immers niet om feiten die, indien bewezen, aanleiding geven tot een ander oordeel met betrekking tot de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling).
Dwaling
4.16.
[eisers] stelt dat de dwaling te wijten is aan een inlichting van [gedaagde] of (indien het standpunt van [gedaagde] blijft dat hij niet van de gebreken afwist) partijen bij het sluiten van de overeenkomst allebei hebben gedwaald, zodat in ieder geval aan sub a en sub c van de dwalingsgronden is voldaan.
4.17.
Artikel 6:228 lid 1 BW luidt:
Een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is vernietigbaar:
indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Onjuiste inlichtingen
4.18.
[eisers] stelt dat aan sub a is voldaan, nu [gedaagde] meerdere malen heeft bevestigd dat het een erg goed paard is dat geschikt is voor de hoge dressuursport, in de verkoopadvertentie staat dat het een paard uit een goede sportstam is waar meerdere grand prix-paarden uitkomen en uit de keuringen van juli 2020 en mei 2021 blijkt dat het ging om keuringen als sportpaard. [gedaagde] betwist dat hij een valse voorstelling van zaken heeft gegeven en voert aan dat hij niet op de hoogte was van enige ziekte van het paard.
4.19.
Ten aanzien van de verkoopadvertentie waarin staat dat het een paard uit een goede sportstam is waar meerdere grand prix-paarden uitkomen, geldt dat dit geen onjuiste inlichting is. Ook ten aanzien van de keuringen van juli 2020 en mei 2021 waarin staat dat het gebruiksdoel “sport” is, geldt dat deze niet kwalificeren als onjuiste mededelingen. Ten aanzien van de stelling van [eisers] dat [gedaagde] meerdere malen heeft bevestigd dat het een erg goed paard is dat geschikt is voor de hoge dressuursport, geldt dat dit onvoldoende concrete mededeling(en) zijn. Het zijn in algemene bewoordingen gestelde aanprijzingen en mededelingen die een vrijblijvend karakter hebben. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat de dwaling te wijten is aan deze inlichtingen/mededelingen. [eisers] heeft daarom onvoldoende gesteld en onderbouwd dat van een situatie in artikel 6:228 lid 1 sub a BW sprake is.
Schending spreekplicht
4.20.
[eisers] heeft in randnummer 3.9 van de dagvaarding gesteld dat de koopovereenkomst nooit was gesloten indien [gedaagde] hem op de gebreken van het paard had gewezen. Voor zover [eisers] hiermee een beroep op artikel 6:228 lid 1 sub b BW heeft willen doen, geldt dat voor het aannemen van een spreekplicht bij [gedaagde] over de gebreken wetenschap vereist is. Hij is slechts gehouden mededelingen te doen indien kan worden aangenomen dat hij ervan op de hoogte was. [gedaagde] heeft deze wetenschap betwist. [eisers] heeft daarentegen onvoldoende gemotiveerd gesteld waaruit concreet blijkt dat [gedaagde] ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst de bedoelde wetenschap had. Naar het oordeel van de rechtbank is er van een situatie beschreven in artikel 6:228 lid 1 sub b BW dus geen sprake.
Wederzijdse dwaling
4.21.
[eisers] stelt verder dat beide partijen van een verkeerde veronderstelling zijn uitgegaan en hebben gedwaald, omdat nu blijkt dat het paard door de afwijkingen op het moment van de verkoop al niet geschikt was voor de dressuursport.
4.22.
Uit niets blijkt dat [gedaagde] (bewust) heeft achtergehouden dat het paard twee afwijkingen heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat ook [gedaagde] hiervan niet op de hoogte was. Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat sprake is van wederzijdse dwaling, waarbij [eisers] en [gedaagde] van dezelfde onjuiste voorstelling van zaken zijn uitgegaan. [gedaagde] heeft ook moeten begrijpen dat [eisers] het paard niet gekocht zou hebben als er zodanige afwijkingen waren dat deze ertoe zouden leiden dat het paard niet geschikt is voor de dressuursport.
4.23.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat niet gedwaald kan worden over een toekomstige onzekere omstandigheid, namelijk dat het paard ziek zou worden na één jaar en zeven maanden. De rechtbank volgt [gedaagde] daarin niet. Ingevolge artikel 6:228 lid 2 BW dient de dwaling te zien op de situatie zoals die bestaat ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Uit hetgeen hiervoor in r.o. 4.11 is overwogen, volgt dat dit het geval is, nu de afwijkingen (dus ook de vergroeiing van het heiligbeen waardoor het paard niet geschikt is als dressuurpaard) al op het moment van de verkoop van het paard aanwezig waren.
4.24.
De slotsom is dat [eisers] terecht een beroep op wederzijdse dwaling heeft gedaan en dat de koopovereenkomst rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd bij brief van 21 maart 2023 (zie r.o. 2.14). De primaire vordering onder Ⅰ. zal dan ook worden toegewezen, in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de koopovereenkomst ten aanzien van het paard geacht wordt vernietigd te zijn op 21 maart 2023.
4.25.
Nu het beroep op dwaling opgaat en de overeenkomst vernietigbaar is, komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire beroep op non-conformiteit.
4.26.
Vernietiging heeft terugwerkende kracht, zodat de koopovereenkomst wordt geacht nooit tot stand te zijn gekomen en het paard wordt geacht het vermogen van [gedaagde] nooit te hebben verlaten. Op grond van artikel 6:203 BW zal [gedaagde] de koopsom aan [eisers] moeten terugbetalen. [eisers] heeft betaling van de wettelijke rente over de koopprijs gevorderd. De vordering tot terugbetaling van de koopprijs is opeisbaar geworden door de buitengerechtelijke vernietiging op 21 maart 2023. De wettelijke rente is ingevolge artikel 6:119 BW verschuldigd vanaf het moment van opeisbaarheid en intreden van verzuim (artikel 6:81 BW e.v.). Verzuim treedt in na ingebrekestelling. In de brief van 21 maart 2023 is [gedaagde] gesommeerd om (onder meer) de koopprijs vóór 5 april 2023 te betalen, hetgeen hij niet heeft gedaan. De vordering onder Ⅱ. tot betaling van het bedrag van € 23.000,00 zal worden toegewezen, met dien verstande dat [gedaagde] zal worden veroordeeld het bedrag binnen zeven dagen na de betekening van dit vonnis te betalen en met dien verstande dat de wettelijke rente over de koopprijs vanaf 5 april 2023 zal worden toegewezen.
Schadevergoeding
4.27.
[eisers] vordert naast terugbetaling van de koopprijs ook schadevergoeding. Vernietiging van een overeenkomst leidt niet vanzelf tot een verplichting tot vergoeding van geleden schade. Daarvoor zou sprake moeten zijn van (bijvoorbeeld) onrechtmatig handelen of wanprestatie. Dat [gedaagde] op de hoogte was van de afwijkingen tijdens de verkoop en dat opzettelijk heeft verzwegen, valt niet uit de feiten en omstandigheden op te maken (zie ook r.o. 4.20 en 4.22). Dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld kan dan ook niet in deze procedure komen vast te staan. Aan de beoordeling van de vraag of sprake is van wanprestatie (non-conformiteit) komt de rechtbank niet toe (zie r.o. 4.25). [eisers] heeft tijdens de zitting gesteld dat in het geval van vernietiging wegens dwaling [gedaagde] op grond van ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW en op grond van artikel 3:120 lid 2 BW gehouden is de door [eisers] geleden schade te vergoeden.
4.28.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Ingevolge artikel 3:120 lid 2 BW is de rechthebbende op een goed, die dit opeist van een bezitter te goeder trouw of die het van deze heeft terugontvangen, verplicht de ten behoeve van het goed gemaakte kosten aan deze te vergoeden, voor zover de bezitter niet door de vruchten van het goed en de overige voordelen die hij ter zake heeft genoten, voor het een en ander is schadeloos gesteld.
4.29.
[eisers] heeft niet onderbouwd gesteld dat [gedaagde] wat betreft de gevorderde schadeposten is verrijkt in de zin van artikel 6:212 BW. Ook heeft hij niet onderbouwd gesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3:120 lid 2 BW. De grondslag van de gevorderde schadevergoeding in de door [eisers] genoemde uitspraken in randnummers 17 tot en met 19 van zijn spreekaantekeningen is wanprestatie (waaronder ook de bijzondere regeling non-conformiteit valt) en niet ongerechtvaardigde verrijking, zodat deze uitspraken hem niet kunnen baten. De vordering onder Ⅲ. strekkende tot schadevergoeding zal daarom worden afgewezen.
4.30.
Aangezien op basis van het voorgaande de schadevergoedingsvordering zal worden afgewezen, blijft hetgeen partijen in dit kader overigens naar voren hebben gebracht buiten beschouwing, omdat het voor de beslissing van de rechtbank niet (langer) relevant is.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.31.
[eisers] vordert een bedrag dat is gebaseerd op het bepaalde in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De onderhavige vordering heeft echter geen betrekking op één van de situaties waarin dit besluit van toepassing is. De rechtbank zal de vraag of buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd zijn daarom toetsen aan de eisen voor dergelijke vorderingen zoals deze zijn geformuleerd in het Rapport BGK-integraal. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal worden afgewezen. [eisers] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eisers] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
Proceskosten
4.32.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, met dien verstande dat de proceskostenveroordeling zal worden gebaseerd op het toe te wijzen bedrag. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 130,48
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 1.532,00(2,0 punten × tarief € 766,00)
Totaal € 2.963,48

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat de koopovereenkomst ten aanzien van “ [het paard] ” geacht wordt vernietigd te zijn op 21 maart 2023,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te betalen een bedrag van € 23.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van
5 april 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.963,48,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 en 5.3 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.
fp/fb