ECLI:NL:RBGEL:2023:6792

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
21/5169
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verlenging begunstigingstermijn voor last onder dwangsom in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eisers tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel om de begunstigingstermijn te verlengen, beoordeeld. De zaak betreft een last onder dwangsom die op 12 maart 2021 aan eisers is opgelegd vanwege de huisvesting van arbeidsmigranten in strijd met het inpassingsplan ‘Tuinbouw Bommelwaard’. De rechtbank heeft op 15 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde, mr. D. Pool, en het college door mr. S.M.J. Thijssen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat het besluit van 30 september 2021 van het college in stand blijft. Eisers hadden verzocht om verlenging van de begunstigingstermijn, maar de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen feitelijk onmogelijk was om aan de last te voldoen binnen de gestelde termijn. De rechtbank wijst erop dat de begunstigingstermijn niet bedoeld is om de mogelijke legalisering van de overtreding af te wachten, maar om de overtreding zelf te beëindigen. De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten om de verlenging van de begunstigingstermijn te weigeren.

De uitspraak heeft gevolgen voor de proceskosten, aangezien eisers geen vergoeding ontvangen en het griffierecht niet terugkrijgen. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5169

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [woonplaats], eisers,

(gemachtigde: mr. D. Pool)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

(gemachtigde: mr. S.M.J. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de weigering van het college om de begunstigingstermijn te verlengen.
1.1.
Met het bestreden besluit van 30 september 2021 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen tussen partijen in de zaken ARN 22/1561 en 22/1118, waarin de rechtbank ook gelijktijdig uitspraak doet. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A.C. Bragt als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de weigering om de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom van 12 maart 2021 te verlengen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de achtergrond?
4. [eiseres] exploiteert een tuinbouwbedrijf aan de [locatie] in [woonplaats]. Het bedrijf heeft in totaal [locatie] kamers gerealiseerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten die bij het bedrijf werkzaam zijn. In de loods aan de [locatie] kunnen 8 personen verblijven en in het pand aan de [locatie] kunnen 16 personen verblijven.
5. Het college heeft in augustus 2020 geconstateerd dat op de adressen arbeidsmigranten worden gehuisvest in strijd met het inpassingsplan ‘Tuinbouw Bommelwaard’. Daarom heeft het college aan eisers op 12 maart 2021 een last onder dwangsom opgelegd, voor het beëindigen van de overtreding in de panden aan de [locatie] en [locatie]. Tegen die last onder dwangsom is geen beroep ingesteld zodat die last in rechte vast staat.
6. De begunstigingstermijn is door het college bij het besluit van 20 april 2021 verlengd tot en met 4 juni 2021. Eisers hebben op 1 juni 2021 nog een keer verzocht om de begunstigingstermijn te verlengen. Dat verzoek heeft het college afgewezen op 3 juni 2021. In de beslissing op bezwaar is dit besluit in stand gelaten. Daar is dit beroep tegen gericht.
Had het college de begunstigingstermijn moeten verlengen?
7. Eisers voeren aan dat de begunstigingstermijn ten onrechte niet nogmaals is verlengd. Eisers zijn stappen gaan zetten om een passende vergunningaanvraag in te dienen omdat in de last onder dwangsom van 12 maart 2021 is opgenomen: “Indien u vóór zaterdag 24 april 2021 een ontvankelijke aanvraag omgevingsvergunning indient, kunnen wij de handhaving voor maximaal 150 arbeidsmigranten opschorten tot het moment dat er op deze aanvraag is beslist.” De gestelde termijn tot 24 april 2021 bleek voor eisers te kort voor het indienen van een ontvankelijke aanvraag. Het college heeft daarom op verzoek van eisers bij besluit van 12 april 2021 de begunstigingstermijn verlengd tot en met 4 juni 2021. Deze termijn bleek ook te kort om een complete vergunningaanvraag in te dienen. Eisers hebben daarom bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2021 waarbij het college heeft geweigerd de begunstigingstermijn nog eens te verlengen. Eisers hebben verder aangevoerd dat zij voor de arbeidsmigranten niet op korte termijn ander onderdak konden vinden, daarom hebben zij geprobeerd om zo snel mogelijk een aanvraag om een omgevingsvergunning in te dienen zodat de arbeidsmigranten niet op straat gezet hoefden te worden. Eisers wijzen er ten slotte op dat indien het college de verlenging niet had geweigerd een ontruiming van de panden voorkomen had kunnen worden. Door eisers is op 5 juli 2021 alsnog een aanvraag omgevingsvergunning ingediend waardoor concreet zicht op legalisering ontstond. [1]
7.1.
Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) hoeft een bestuursorgaan bij de beoordeling van een verzoek tot verlenging van de begunstigingstermijn, niet opnieuw de belangenafweging te verrichten die ten grondslag ligt aan het genomen dwangsombesluit en de lengte van de daaraan verbonden begunstigingstermijn. [2] Het bestuursorgaan kan zich bij de beoordeling van een verzoek om verlenging van de begunstigingstermijn beperken tot het in aanmerking nemen van de omstandigheden en belangen die verband houden met de door de eisende partij gestelde onmogelijkheid om aan haar verplichtingen te voldoen.
Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt verder dat aan het college bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn enige vrijheid toekomt en dat bij het bepalen van de lengte van de begunstigingstermijn als uitgangspunt geldt dat deze termijn niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Verder heeft de Afdeling over de begunstigingstermijn overwogen dat deze er niet op gericht is om de mogelijke legalisering van niet vergunde activiteiten af te wachten en dat de omstandigheid dat de overtreding reeds lange tijd heeft voortgeduurd, niet van belang is voor de termijn waarbinnen de overtreding kan worden beëindigd. [3]
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voor hen binnen de gestelde begunstigingstermijn feitelijk onmogelijk was om aan de last te voldoen. De stelling dat het niet mogelijk was om de arbeidsmigranten binnen de geboden termijn elders te huisvesten is door hen niet onderbouwd en kan om die reden niet leiden tot de conclusie dat de begunstigingstermijn had moeten worden verlengd. Verder is het ook niet van belang dat eisers probeerden om te komen tot legalisatie van de overtreding. Zoals hiervoor onder 7.2 is overwogen is de begunstigingstermijn er namelijk niet op gericht om de mogelijke legalisering van de overtreding af te wachten, maar om de overtreding te beëindigen. Het college heeft daarom terecht besloten om het verlengen van de begunstigingstermijn te weigeren.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 30 september 2021 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Hierover gaat de zaak met nr. 22/1561.
2.ABRvS, 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7248.
3.ABRvS, 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:330.