4.1.Ter terechtzitting hebben partijen overeenstemming bereikt over een integrale regeling die zowel betrekking heeft op het principale als het incidentele hoger beroep alsmede op het in een andere procedure tussen partijen aanhangige geschil omtrent de hoogte van de door de man te betalen partner- en kinderalimentatie. Deze regeling luidt als volgt:
a. De man betaalt aan de vrouw in het kader van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden een bedrag van € 48.000,-. Van dit bedrag betaalt hij op of omstreeks 1 december 2015 een bedrag van € 5.000,-. De rest betaalt de man in 43 maandelijkse termijnen van € 1.000,- voor het eerst in februari 2016 en vervolgens aansluitend maandelijks te voldoen. De man zal zijn moeder vragen een verklaring af te geven dat zijn moeder instaat voor betaling van voormelde (termijn)bedragen.
b. De vrouw doet afstand van een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud voor nu en altijd, met dien verstande dat de door de man aan de vrouw verschuldigde uitkering wordt bepaald op hetgeen de man tot op heden aan de vrouw heeft betaald, dan wel op hem is verhaald.
c. De man betaalt op uiterlijk 1 december 2015 twee achterstallige (oktober en november 2015) termijnen kinderalimentatie ten bedrage van € 2.826,- in totaal. Vanaf 1 december 2015 betaalt de man een bedrag aan kinderalimentatie van € 250,- per kind per maand, in totaal derhalve € 750,- per maand.
d. Partijen zullen gedurende twee jaar na 1 december 2015 geen procedures met betrekking tot de door de man te betalen kinderalimentatie entameren. Na ommekomst van deze periode zullen partijen om de tafel gaan zitten om nieuwe afspraken te maken. De meest gerede partij zal alsdan een procedure tot wijziging aanhangig kunnen maken.
e. Alle thans nog aanhangige procedures tussen de man – daaronder ook begrepen [de B.V.] – en de vrouw zullen worden stopgezet. De door en ten laste van genoemde partijen over en weer gelegde beslagen worden zo spoedig mogelijk opgeheven,
f. Het ten laste van de vrouw komende gedeelte van de twee schulden aan [de B.V.] – de hypothecaire geldlening en de rekening-courantschuld – zullen voor rekening van de man komen. De man vrijwaart de vrouw in dit verband voor aanspraken van [de B.V.] .
g. Partijen verlenen elkaar finale kwijting uit welken hoofde dan ook.
h. Partijen dragen ieder de eigen kosten van de thans nog tussen hen aanhangige
procedure(s) met inbegrip van de kosten van de gelegde beslagen.
10. Het gerechtshof Amsterdam heeft de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden tussen belanghebbende en ex-echtgenote vervolgens dienovereenkomstig vastgesteld.
11. De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 28 februari 2016 uitgenodigd aangifte te doen voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2015. Belanghebbende is daaraan bij brief van 29 mei 2017 herinnerd en daartoe bij brief van 30 juni 2017 aangemaand.
11. De inspecteur heeft op 6 december 2017 ambtshalve een aanslag IB/PVV 2015 (de aanslag) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.000. Hij heeft ook een verzuimboete van € 369 opgelegd en een beschikking belastingrente van € 435 genomen.
11. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt en onder meer aangevoerd recht te hebben op een restant persoonsgebonden aftrek over voorgaande jaren van € 5.438 en een aftrek van € 16.250 aan onderhoudsverplichtingen vanwege betaalde partneralimentatie.
11. De inspecteur heeft het bezwaar met dagtekening 1 mei 2018 ongegrond verklaard.
11. Belanghebbende heeft op 31 oktober 2018 opnieuw bezwaar gemaakt tegen de aanslag. De inspecteur heeft de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd bij brief van 29 mei 2019. Daarin staat dat hij van plan is het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, omdat het niet binnen zes weken na dagtekening van de aanslag IB 2015 is ingediend. Ook staat vermeld dat hij het bezwaarschrift aanmerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering.
11. Belanghebbende heeft op 12 en 13 juni 2019 en 12 februari 2020 aangiften IB/PVV 2015 ingediend.
11. De inspecteur heeft met dagtekening 3 juni 2020 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard en zijn beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering gemotiveerd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning is verminderd tot nihil en de betaalde alimentatie is vastgesteld op € 5.565. Met dagtekening 13 juni 2020 is de verminderingsbeschikking vastgesteld.
11. Belanghebbende heeft op 13 juni 2020 wederom een aangifte IB/PVV 2015 ingediend en daarbij een aftrek van € 13.538 toegepast vanwege betaalde partneralimentatie en € 263.515 vanwege het afkopen van partneralimentatie.
11. De inspecteur heeft de ontvangen aangifte aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de beslissing op het verzoek om ambtshalve vermindering.
20. Bij brief van 16 december 2021 met als onderwerp 'Motivering uitspraak op het bezwaarschrift inkomstenbelasting 2015' heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat hij deels aan het bezwaar tegemoet komt. Omdat de aanslag IB/PVV 2015 al middels de verminderingsbeschikking van 13 juni 2020 op nihil is vastgesteld, kan het bezwaar tegen de aanslag niet leiden tot een lagere aanslag. De inspecteur heeft het bezwaar daarom aangemerkt als een bezwaar tegen de impliciete beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij een bedrag van € 16.321 aan periodieke alimentatie te hebben betaald. In de brief is ook vermeld dat belanghebbende de uitspraak op bezwaar binnenkort ontvangt.
20. Met dagtekening 5 januari 2022 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot de verminderingsbeschikking van 13 juni 2020.
20. Met dagtekening 6 januari 2022 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan met betrekking tot het bezwaar tegen de beschikking niet genoten persoonsgebonden aftrek en daarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld € 16.321.
20. Belanghebbende heeft de inspecteur op 7 januari 2022 een e-mail gestuurd waarin onder meer staat:
“Ik heb een schrijven van uw dienst kunnen achterhalen met dagtekening 3 juni 2020 waarbij een bedrag van 5.565,- naar aanleiding van mijn bezwaren is gehonoreerd als zijnde persoonsgebonden aftrek. Dit deel was dus reeds toegekend en niet nihil zoals u nu stelt. Zoals u de zaken nu voorstelt is het bedrag van 16.321,- zoals door u toegekend de enige persoonsgebonden aftrek welke zou zijn toegekend over 2015. Dit is niet correct zoals ook uw brief van 16 December 2021 bevestigt. Gelieve de gehele historie nu juist samen te vatten en weer te geven in een volgende beschikking waarna ik mij kan wenden tot de rechtbank Gelderland.”
24. Belanghebbende heeft de inspecteur ook op 8 januari 2022 per e-mail verzocht om onder meer het reeds in aftrek toegestane van € 5.565 aan zijn partner toe te delen en de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vast te stellen op € 13.538.
24. De inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2022 bij beschikking de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek herzien en vastgesteld op € 13.538.