ECLI:NL:RBGEL:2023:6724

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
12 december 2023
Zaaknummer
21-2621 en 21-2666
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over geurvoorschriften en rapportageverplichtingen in omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 13 december 2023, zijn twee beroepen behandeld tegen een besluit van het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, waarin ambtshalve aanvullende geurvoorschriften zijn verbonden aan een omgevingsvergunning. De rechtbank heeft eerder op 4 april 2023 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat het bestreden besluit gebreken vertoonde, met name in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel. De rechtbank heeft het college de gelegenheid gegeven om deze gebreken te herstellen. Op 26 mei 2023 heeft het college een herstelbesluit genomen, waarop eisers schriftelijk hebben gereageerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gebreken in het bestreden besluit zijn hersteld en dat het college de onderzoeks- en rapportageverplichtingen aan de vergunninghouder heeft opgelegd om inzicht te verkrijgen in de geurbelasting. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers en eiseres het herstelbesluit niet gemotiveerd hebben bestreden, waardoor het herstelbesluit niet voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank heeft de beroepen tegen het oorspronkelijke besluit van 20 april 2021 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten, omdat het college met het herstelbesluit de gebreken heeft hersteld. Tevens is bepaald dat het college de griffierechten aan de eisers moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke motivering in bestuursbesluiten en de verplichtingen van het college om adequaat te reageren op geconstateerde gebreken. De rechtbank heeft de betrokken partijen geïnformeerd over de procedure en de gevolgen van de uitspraak, en heeft hen gewezen op de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 21/2621 en 21/2666

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigden: H. Wildenbeest en H.P.M. Krukkert), (21/2621)

[eiser] en [eiser], uit [woonplaats], eisers (21/2666)

en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: P.J. Sagel, mr. A. Stoelwinder, ing. J. Koot, J. Kershof en H.G. Bos).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[derde-partij]te [woonplaats], vergunninghouder.
(gemachtigden: mr. M.G. Ramakers en R. Buisman).

Procesverloop

In het besluit van 20 april 2021 (bestreden besluit) heeft het college ambtshalve aanvullende geurvoorschriften verbonden aan de vigerende omgevingsvergunning van 20 mei 2008 van vergunninghouder. [1]
Eiseres en eisers hebben tegen het bestreden besluit allebei beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigden.
In de tussenuitspraak van 4 april 2023 [2] (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank geconstateerd dat aan het bestreden besluit meerdere gebreken kleven. Het besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en het ongeschreven rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om de gebreken te herstellen.
Het college heeft in reactie op de tussenuitspraak op 26 mei 2023 een herstelbesluit genomen (herstelbesluit).
Eisers hebben hierop schriftelijk gereageerd. Eiseres heeft niet gereageerd.
Vergunninghouder heeft schriftelijk gereageerd.
Op 24 juli 2023 zijn partijen geïnformeerd dat mr. G.M. van den Broek, een van de rechters van de meervoudige kamer die de zaak op zitting heeft behandeld en de tussenuitspraak heeft gedaan, niet langer bij de rechtbank werkzaam is. Partijen zijn toen geïnformeerd dat mr. M. Duifhuizen als rechter aan de meervoudige kamer is toegevoegd en hebben de gelegenheid gekregen om binnen vier weken te reageren als zij een nieuwe zitting wensen. De rechtbank heeft hierop geen reacties ontvangen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft op 4 oktober 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 24 augustus 2011 [3] en 15 augustus 2012 [4] .
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, geoordeeld dat in het bestreden besluit niet duidelijk is aangegeven dat in vervolg op het voorgeschreven onderzoek aanvullende geurvoorschriften aan de vergunning zullen worden verbonden. Dat het aan te leveren geuronderzoek slechts een tussenstap is, die noodzakelijk is om voor de inrichting aanvullende geurvoorschriften op te stellen, komt evenmin duidelijk in het bestreden besluit naar voren. Daarnaast heeft het college de keuze voor het opleggen van een onderzoeks- en rapportageverplichting aan vergunninghouder niet gemotiveerd en evenmin aangeven hoe deze verplichting zich verhoudt tot de eigen taken en bevoegdheden.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat het college door onvoldoende regie te houden op het tijdpad om tot vermindering van geuroverlast te komen, de belangen van de omwonenden onvoldoende heeft onderkend.
3. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak aanleiding gezien om het college in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuw besluit, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om de gebreken te herstellen moet het college:
  • aangeven met welk doel de onderzoeks- en rapportageverplichtingen aan vergunninghouder zijn opgelegd;
  • aangeven hoe de onderzoeks- en rapportage verplichtingen die aan vergunninghouder zijn opgelegd zich verhouden tot de bevoegdheden van het college als bedoeld in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo;
  • een nieuw tijdpad opstellen voor de afronding van Fase 4 (implementatie van maatregelen).
4. Het college heeft een herstelbesluit genomen om de geconstateerde gebreken te herstellen. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op het herstelbesluit, omdat partijen daarbij voldoende belang hebben.
Wat staat er in het herstelbesluit?
Doel van de onderzoeks- en rapportageverplichtingen.
5. In het herstelbesluit staat dat het doel van de onderzoeksverplichting het verkrijgen van inzicht in de geurbelasting van vergunninghouder op de omgeving is. Meer specifiek, het doel van de onderzoeks- en rapportageverplichting is dat inzicht wordt verkregen in de geurbronnen die bij de inrichting aanwezig zijn en de bijdrage die deze bronnen (kunnen) hebben op de geurbelasting.
De verhouding van de onderzoeks- en rapportage verplichtingen tot de bevoegdheden van het college als bedoeld in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo.
6. In het herstelbesluit staat aangegeven hoe de onderzoeks- en rapportageverplichtingen die aan vergunninghouder zijn opgelegd zich verhouden tot de bevoegdheden van het college als bedoeld in de artikelen 2.30 en 2.31 van de Wabo.
Het college geeft aan dat op grond van artikel 2.30 en 2.31, eerste lid, onder b, van de Wabo, het bevoegd gezag regelmatig moet bezien of de beperkingen en voorschriften nog toereikend zijn. Deze artikelen verplichten het bevoegd gezag ertoe om de voorschriften van een vergunning te wijzigen indien technische ontwikkelingen of ontwikkelingen van de kwaliteit van het milieu daartoe aanleiding geven. Daarbij gaat het om ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na vergunningverlening. Het college verwijst daartoe naar uitspraken van de Afdeling van 25 september 2019, en 23 maart 2022. [5]
In het belang van de bescherming van het milieu is aan vergunninghouder een onderzoeksverplichting opgelegd omdat uit onderzoek van Witteveen en Bos blijkt dat het aannemelijk is dat de geurbelasting van vergunninghouder groter is dan (destijds) is ingeschat op basis van het geuronderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de revisie-aanvraag uit 2007. Omdat de grondslag van de aanvraag (dus hetgeen destijds in 2008 en 2010 is vergund) niet wordt verlaten meent het college dat zij, op basis van genoemd artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wabo, in het belang van de bescherming van het milieu aan Attero een onderzoeksverplichting, uitvoering van een geuronderzoek, op mag leggen.
Tijdpad en procedure
7. Wat betreft de opdracht voor het opstellen van een nieuw tijdpad voor de afronding van Fase 4 (implementatie van maatregelen) staat in het herstelbesluit:
Vervolg van fase 4
Goedkeuring geurrapport
Het bevoegd gezag neemt binnen 3 maanden na het in werking treden van dit besluit een besluit op het ingediende het geurrapport van 13 september 2022 (kenmerk EZGE-2021-02-005) met aanvulling van 14 december 2022.
Wijzigingsbesluit
Het bevoegd gezag neemt binnen 6 maanden na de beoordeling van het geurrapport een
wijzigingsbesluit waarin de geurvoorschriften uit de bestaande vergunning van 20 mei 2008 zijn aangepast op basis van het ingediende geurrapport op 13 september 2022 (kenmerk EZGE-2021-02-005) met aanvulling van 14 december 2022.
Reactie eisers naar aanleiding van het herstelbesluit
8. Eisers voeren in hun reactie op het herstelbesluit aan dat het geuronderzoek van SGS van september 2022 veel onjuistheden bevat.
8.1.
Het geurrapport, dat dateert van na het bestreden besluit, staat in deze procedure niet ter discussie. Pas indien op basis van het geuronderzoek aanvullende geurvoorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden kan daartegen op worden gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. De rechtbank stelt vast dat eisers en eiseres het herstelbesluit van het college niet gemotiveerd hebben bestreden. Voor zover het beroep tegen het herstelbesluit is gericht kan het herstelbesluit daarom niet voor vernietiging in aanmerking komen.

Conclusie en gevolgen

10. De conclusie is dat het college de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken heeft hersteld. Gelet op wat in de tussenuitspraak in de rechtsoverwegingen 3.4, 3.5 en 4.3 is overwogen, zijn de beroepen tegen het bestreden besluit van 20 april 2021 gegrond. Dat besluit moet in zoverre vanwege strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht worden vernietigd. Omdat het college met de aanvullende motvering in het herstelbesluit van 26 mei 2023 het gebrek in het besluit van 20 april 2021 heeft hersteld, zal de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 20 april 2021 in stand blijven. [6] Dit betekent concreet dat de vergunningvoorschriften die aan de vergunning van
20 april 2021 zijn verbonden, gaan luiden zoals het college deze in het herstelbesluit van
26 mei 2023 gewijzigd heeft vastgesteld.
11. Omdat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaart, moet het college aan eiseres en eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
12. Eisers en eiseres komen niet in aanmerking voor een vergoeding omdat zij niet zijn bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener.
13. Er is niet gebleken van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit van 20 april 2021 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 20 april 2021;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
  • verklaart de beroepen, voor zover gericht tegen het herstelbesluit van 26 mei 2023, ongegrond;
  • draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 181 aan hen te vergoeden;
  • draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht van € 360 aan haar te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. A.L.M. Steinebach-de Wit en mr. M. Duifhuizen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 2.31, tweede lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
6.Met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb.