ECLI:NL:RBGEL:2023:6587

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
C/05/411151 / FZ RK 22-3219
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenverzoeken en afwijzing partneralimentatie na ernstig grievend gedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, waarbij de man veroordeeld is voor poging tot doodslag op de vrouw. De vrouw verzocht om de echtscheiding, het hoofdverblijf van de kinderen bij haar, en de beëindiging van het gezamenlijk gezag. De rechtbank oordeelde dat het huwelijk duurzaam ontwricht was en dat de man, gezien zijn grievende gedrag, geen aanspraak kon maken op partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig geweld, wat de basis vormde voor de beslissing om het gezag over de kinderen aan de vrouw toe te kennen. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om partneralimentatie en omgang met de kinderen afgewezen, waarbij het belang van de kinderen en de vrouw voorop stond. De rechtbank benadrukte dat de man niet in staat was om gezamenlijk gezag uit te oefenen vanwege zijn veroordeling en het contactverbod dat hem was opgelegd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de echtscheiding.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/411151 / FZ RK 22-3219
Datum uitspraak: 17 november 2023
beschikking echtscheiding
in de zaak van
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw] ,
verzoekster, hierna: de vrouw of de moeder,
advocaat mr. D. Beuving te Hengelo,
tegen
[naam man],
wonende en verblijvende in de penitentiaire inrichting (hierna: de PI) te [plaats] ,
verweerder, hierna: de man of de vader,
advocaat mr. R.A. van den Heuvel te Amsterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen op 11 november 2022;
het exploot van betekening van 14 november 2022;
het aanvullende verzoek, ingekomen op 17 november 2022;
het journaalbericht, met een referteverklaring als bijlage, van mr. Teusink van 16 januari 2023;
het journaalbericht van mr. Teusink van 9 februari 2023;
het aanvullende verzoek, ingekomen op 16 maart 2023;
het e-mailbericht van mr. Teusink van 29 maart 2023;
et e-mailbericht van mr. Teusink van 13 april 2023, waarbij hij zich onttrekt als advocaat van de man;
het journaalbericht van mr. Van den Heuvel van 4 juli 2023, waarbij zij zich stelt als advocaat van de man;
het verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 13 september 2023;
het journaalbericht met bijlage van mr. Beuving van 14 september 2023;
1.2.
Gehoord ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 4 oktober 2023 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten. Partijen zijn afzonderlijk van elkaar, maar wel in het bijzijn van de advocaat van de ander, gehoord. Bij de mondelinge behandeling waren ook twee vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna: de GI) en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) aanwezig.
1.3.
De minderjarige kinderen van partijen ( [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ) hebben direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling, ieder apart met de kinderrechter gesproken en hun mening kenbaar gemaakt. Kort samengevat komt het erop neer dat dat zij beiden graag zouden willen dat de moeder alleen beslissingen over hen kan nemen en dat ze (nog) geen contact met de vader willen hebben.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man, die de Nederlandse nationaliteit bezitten, zijn op [datum] 2011 te [huwelijksplaats] met elkaar gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij zijn ouders van de navolgende minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en
  • [naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
2.3.
Bij beschikking van 4 oktober 2022 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor het eerst onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Deze maatregelen duren voort en zijn verlengd tot 3 januari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 20 februari 2023 heeft de rechtbank in de voorlopige voorzieningenprocedure de kinderen toevertrouwd aan de vrouw en bepaald dat de vrouw het uitsluitend gebruik heeft van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats vrouw] .
2.5.
Bij beschikking van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank mr. A.M.C. de Vroet tot bijzondere curator over de kinderen benoemd. Aanleiding daarvoor was de behandeling van de strafzaak die op 24 augustus 2023 stond gepland. Als benadeelde partij zouden de kinderen een vordering op de man kunnen hebben. In combinatie met het gegeven dat de man het ouderlijk gezag over de kinderen heeft, is het noodzakelijk gevonden om een bijzondere curator aan te stellen die de belangen van de kinderen in deze zou kunnen behartigen. Omdat inmiddels uitspraak is gedaan in de strafzaak (zie het volgende randnummer) beschouwt de rechtbank de taken van de bijzondere curator als geëindigd.
2.6.
Bij vonnis van 7 september 2023 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, de man schuldig bevonden aan poging tot doodslag op de vrouw en bedreiging van haar met enig misdrijf tegen het leven gericht. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, onder aftrek van de duur van de voorlopige hechtenis, en er is een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd.

3.Het verzoek en het verweer tevens zelfstandig verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank (na aanvulling) om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
uit te spreken de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] 2011 te [huwelijksplaats] ;
te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij de vrouw zullen hebben;
partijen te veroordelen over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon;
te bepalen dat de vrouw tot zes maanden vanaf de datum van echtscheiding, bij uitsluiting van de man, gerechtigd zal zijn tot het gebruiksrecht van de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] , met de zich daarin bevindende inboedel;
te bepalen dat het huurrecht van voormelde woning aan de vrouw wordt toegedeeld;
te bepalen dat de vrouw met in gang van de datum van de beschikking met het eenhoofdig gezag over de kinderen wordt belast.
3.2.
De man verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de vrouw in haar verzoek aangaande het gezag niet-ontvankelijk te verklaren, althans het verzoek af te wijzen;
een contactregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen, waarbij
- de man ééns per week telefonisch contact heeft met de kinderen op een nader te bepalen dag in de week;
- mocht dat voor de duur van 6 weken goed verlopen, zal het telefonisch contact veranderen naar videobellen van eens per week;
- als dat ook goed verloopt voor de duur van 6 weken, kunnen de kinderen eens per twee weken onder begeleiding in de systeemkamer bij de PI op bezoek komen bij de man. Daarnaast zal er nog eens per week contact zijn via (video)bellen.
te bepalen dat de vrouw maandelijks aan de man een bedrag van (netto) € 600 dient te betalen, steeds bij vooruitbetaling te voldoen, in het kader van partneralimentatie, vanaf het moment van inschrijving van de echtscheiding.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna nader ingegaan.

4.De beoordeling

Echtscheiding, hoofdverblijfplaats kinderen, huurrecht/voortgezet gebruik woning en verdeling
4.1.
Bij journaalbericht van 16 januari 2023 heeft mr. Teusink, in reactie op het inleidende verzoekschrift van de vrouw, een door de man getekende referteverklaring van 11 januari 2023 ingediend. Daarin geeft de man aan zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank over:
  • de echtscheiding,
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen, en
  • het bevel tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met benoeming van een notaris en onzijdig persoon als volgens de wet,
en geen verweer te voeren tegen deze verzoeken.
4.2.
Daarna is gebleken, uit het journaalbericht van 9 februari 2023 en het verweerschrift van de man dat op 13 september bij de rechtbank is binnengekomen, dat hij ook geen verweer voert tegen de (aanvullende) verzoeken van de vrouw om het huurrecht en het voortgezet gebruik van de woning aan de [adres] in [woonplaats vrouw] toegewezen te krijgen.
Ontvankelijkheid
4.3.
Op grond van artikel 815 lid 2 sub a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
4.4.
Uit de feiten en omstandigheden, met name de ernstige geweldsdelicten van de man tegenover de vrouw, is duidelijk geworden dat een gezamenlijk ondertekend ouderschapsplan op dit moment niet kan worden overgelegd. Dus ondanks het feit dat de vrouw geen ouderschapsplan heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat zij kan worden ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Inhoudelijke overwegingen van de rechtbank
4.5.
De vrouw stelt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Omdat uit de referteverklaring van de man volgt dat hij de duurzame ontwrichting niet betwist, zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van de vrouw toewijzen.
4.6.
Ook de nevenvoorzieningen die gaan over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, het huurrecht van de woning in [woonplaats vrouw] en de verdeling van de (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap, zal de rechtbank toewijzen, omdat gebleken is dat de man zich hiertegen niet verzet.
4.7.
Ter zitting is gebleken dat de vrouw haar verzoek om het voortgezet gebruik van de woning in [woonplaats vrouw] heeft ingetrokken. De rechtbank komt daardoor niet meer toe aan behandeling hiervan en verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in dit verzoek.
Gezag, omgang en partneralimentatie
4.8.
Er resteren dan nog drie (zelfstandige) verzoeken waar partijen over van mening verschillen. Deze gaan over het gezag over de kinderen, de contactregeling tussen de kinderen en de man, en de partneralimentatie. De rechtbank zal deze verzoeken hierna één voor één bespreken en beoordelen.
4.9.
Vooruitlopend daarop en relevant bij de beoordeling van deze verzoeken is dat uit de stukken en de behandeling ter zitting het volgende is gebleken. De man is bij vonnis van 7 september 2023 veroordeeld voor poging tot doodslag op de vrouw op 4 december 2022. Daarnaast is bewezen verklaard dat hij in de periode van 30 september 2022 tot en met 4 oktober 2022 de vrouw heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht. Uit het vonnis blijkt verder dat de rechtbank het advies van de psychiater en de psycholoog, om voormelde feiten verdachte in verminderde mate toe te rekenen, heeft overgenomen. Desondanks en mede gelet op de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder ze zijn begaan, heeft de rechtbank de man veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, onder aftrek van voorarrest, en hem een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd.
Gezag
4.10.
De vrouw verzoekt de rechtbank om het ouderlijk gezag over de kinderen te wijzigen, in die zin dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de vrouw met ingang van de datum van de te wijzen beschikking alleen met het gezag over de kinderen wordt belast. De vrouw onderbouwt haar verzoek met een toelichting op de geschiedenis van huiselijk geweld uitmondend in het geweldsincident op 4 december 2022, waarbij zij is neergestoken door de man in bijzijn van de kinderen. De man is hiervoor veroordeeld. Onder die omstandigheden en mede gelet op de inschatting van het recidive risico als zijnde hoog, meent de vrouw dat van haar niet verwacht kan worden dat ze samen met de man het ouderlijk gezag blijft uitoefenen. Het is voor haar al moeilijk genoeg om zich staande te houden, laat staan als zij voor beslissingen over de kinderen nog moet overleggen met degene die haar naar het leven stond.
4.11.
De man voert verweer tegen dit verzoek en wijst op het wettelijk uitgangspunt dat kinderen recht en belang hebben bij twee gezaghebbende ouders. De man verwijst daarbij naar de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die zegt dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind. [1] Daarnaast zegt de man dat hij een zeer grote rol in het leven van de kinderen speelde (hij was de dagelijkse opvoeder, de vrouw was kostwinner), zodat hij gezagsbeëindiging op dit moment niet aan de orde vindt. Het feit dat partijen nu niet in staat zijn om te overleggen, betekent volgens hem niet dat zij daar nooit toe in staat zullen zijn. Tot slot voert de man nog aan dat hij het behouden van het gezamenlijk gezag ervaart als een garantie om over de kinderen geïnformeerd te kunnen blijven. Als straks de jeugdbeschermer wegvalt, vreest de man dat hij van de vrouw niets meer zal horen over hoe het met de kinderen gaat. Van het tegenhouden van gezagsbeslissingen is volgens de man nog nooit sprake geweest.
4.12.
Over het gezag adviseert de Raad om het verzoek van vrouw toe te wijzen. Daarbij brengt de Raad naar voren dat het voor de vrouw en de kinderen een hele heftige periode is (geweest). Gelet op de ernst van het geweldsincident tussen de ouders, kan van de vrouw niet verwacht worden dat zij in het kader van gezamenlijke gezagsuitoefening contact heeft met de man, ook niet via derden. Dat is op dit moment een onmogelijke opgave en veel te belastend, aldus de Raad. Gezamenlijk gezag zou dan ook het risico met zich brengen dat de kinderen klem of verloren raken, wanneer er iets voor hen besloten moet worden. Te meer daar de man op dit moment vooral zijn eigen belangen in plaats van die van de kinderen op de voorgrond lijkt te stellen. Daarnaast verwacht de Raad ook niet dat er op afzienbare termijn ruimte zal ontstaan voor de invulling van gezamenlijk gezag.
4.13.
Op grond van artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.14.
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en hierna uitleggen waarom zij tot deze beslissing komt.
4.15.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen of tenminste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Gebleken is dat sprake is van een ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders. De man is veroordeeld voor poging tot doodslag op de vrouw en heeft detentie opgelegd gekregen. Daarnaast is een TBS-maatregel opgelegd met voorwaarden. Omdat aan de man in het strafrechtelijk kader ook een contactverbod met de vrouw is opgelegd, in die zin dat de man op geen enkele wijze (direct of indirect) contact heeft of zoekt met de vrouw, is de rechtbank van oordeel dat de man en de vrouw alleen al om die reden niet in staat zijn om het gezamenlijk gezag uit te oefenen. Gelet hierop dient het verzoek van de vrouw dan ook te worden toegewezen.
4.16.
De rechtbank is ook los van het bestaan van het contactverbod, van oordeel dat het verzoek van de vrouw moet worden toegewezen en overweegt hierover het volgende. De veroordeling van de man voor het geweldsmisdrijf richting de vrouw getuigt van een ingrijpend en ernstig verstoorde verhouding tussen partijen. Tijdens de mondelinge behandeling is daarnaast gebleken dat de man weinig empathie voor de vrouw en kinderen kan opbrengen en dat hij de ernst van de situatie onvoldoende onder ogen ziet. Hij bagatelliseert niet alleen wat hij de vrouw heeft aangedaan, door te zeggen dat de ernst van de verwondingen toch is meegevallen, maar ook wat de kinderen van de gebeurtenis hebben meegekregen. In lijn met het advies van de Raad, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst en heftigheid van de gebeurtenissen, die door de meervoudige strafkamer van de rechtbank ook zijn gekwalificeerd als een geweldsmisdrijf, van de vrouw niet verwacht kan worden dat ze het contact met de man aangaat om gezamenlijk het ouderlijk gezag te kunnen uitoefenen. Het risico van negatieve impact op het welzijn van de vrouw is daarvoor veel te groot. Bovendien is het belangrijk dat zij staande blijft om ook de kinderen weer een veilige thuisplek te kunnen bieden. Ook zij hebben tijd nodig om (met hulpverlening) de gebeurtenissen te verwerken en ervan te herstellen. Daarnaast acht de rechtbank het risico aanwezig dat de algemene houding van de man in reactie op de gebeurtenissen, constructief overleg tussen de ouders zal belemmeren. Daarmee is de kans reëel dat gezagsbeslissingen niet of niet tijdig genomen kunnen worden, waardoor de kinderen klem of verloren raken (tussen de ouders).
4.17.
De rechtbank hecht eraan op te merken dat het belangrijk is om onder regie van de jeugdbeschermer te kijken naar en te werken aan een goede invulling van de positie van de vader ten opzichte van de kinderen.
4.18.
Tot slot ziet de rechtbank in de gestelde feiten en omstandigheden onvoldoende bevestiging van de vrees van de vader dat hij niet meer over de kinderen zal worden geïnformeerd als het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Toegelicht is dat de jeugdbeschermer de informatievoorziening richting de vader bewaakt. Daarbij is opgemerkt dat frequent een foto sturen van de kinderen moeilijk wordt als zij zelf niet op de foto willen en dat sommige informatie, zoals over de inhoud van de therapie die [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , niet met derden (dus ook niet de vader) gedeeld kan worden. In het voorgaande ziet de rechtbank dus geen reden om het verzoek van de vrouw om alleen met het gezag over de kinderen te worden belast af te wijzen.
Omgangsregeling
4.19.
Volgens de man hebben hij en de kinderen recht op omgang met elkaar en zijn er geen redenen om te twijfelen aan zijn geschiktheid tot omgang. De kinderen zijn hun hele leven door hem verzorgd. De man acht het daarom in het belang van de kinderen dat ze hem zo snel mogelijk weer zien. Hij verwijst daarbij ook naar een rapport dat is opgesteld door de kinderombudsman, die zich specifiek uitspreekt over het belang van duidelijkheid over het verlof van en de omgang met een gedetineerde ouder (‘Zie je mij wel? Kinderen met een ouder in detentie', Kinderombudsman M. Klaverboer, 2017).
4.20.
De vrouw geeft aan dat zij contact tussen de kinderen en de man niet zal tegengaan. Zij vindt het echter wel belangrijk dat de kinderen eraan toe zijn en dat zij zelf aangeven het contact met de vader te willen. Voor de vrouw geldt vrijwilligheid als uitgangspunt voor de omgang.
4.21.
Volgens de GI is een van de doelen van de ondertoezichtstelling om te kijken in hoeverre contact met de vader mogelijk is, wanneer de kinderen daaraan toe zijn. Het tempo van de kinderen is daarin leidend. De kinderen geven tot nu toe echter aan, ook wanneer de GI hen een voorstel doet, dat zij nog in de war zijn en geen contact met de vader willen. Vader is en blijft de vader van de kinderen en hij wordt door hulpverlening niet uitgeveegd. Maar de GI wil niet dwingend optreden in het tot stand brengen van contact. Op dit moment is daar bij de kinderen geen ruimte voor en krijgt het herstellen en stabiliseren van hun (voorheen veilige) wereld voorrang.
4.22.
De Raad adviseert om de regievoering op het contact tussen de kinderen en de vader bij de GI te leggen. Volgens de Raad hebben de kinderen tijd nodig om (met hulpverlening voor in ieder geval de twee oudste) de gebeurtenissen te verwerken. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moeten serieus gehoord worden in hun uitspraken om (nog) geen contact met de vader te willen hebben. Met de betrokkenheid van de GI kan het tempo van de kinderen goed gevolgd worden. Zodra bij de kinderen ruimte ontstaat, kan er gewerkt worden aan het herstel van het contact met de vader.
4.23.
Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechter stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
4.24.
De rechtbank zal het verzoek van de man om een omgangsregeling met de kinderen vast te stellen afwijzen en hierna uitleggen waarom.
4.25.
Zoals hiervoor al is vastgesteld, is de man bij vonnis van 7 september 2023 veroordeeld voor poging tot doodslag op de vrouw en is hem onder meer een TBS-maatregel met voorwaarden opgelegd. In dat kader is ook de voorwaarde gesteld dat de man op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zoekt met de vrouw of (een van ) de kinderen, zolang het Openbaar Ministerie dat in overleg met hulpverleners nodig vindt. Daarnaast is bepaald dat contact met de kinderen mogelijk is binnen de grenzen die daaraan worden gesteld binnen de afspraken met de gezaghebbende ouder, jeugdzorg, reclassering en hulpverlening van de man. De rechtbank leest deze bepaling zo dat aan de vader in het strafrechtelijk kader dus een contactverbod met de kinderen is opgelegd en dat feitelijke omgang afhankelijk is gemaakt van overleg tussen en afspraken met de gezaghebbende ouder, jeugdzorg, reclassering en overige hulpverlening. Gelet op deze lezing is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen moet worden afgewezen, omdat het niet aan de rechtbank is om te beslissen hoe de omgang er uit zou moeten zien. Het bepalen van een omgangsregeling door de rechtbank zou tot overtreding leiden van één van de TBS-voorwaarden.
Partneralimentatie
4.26.
De man maakt aanspraak op een bijdrage van de vrouw in zijn kosten van levensonderhoud, omdat sprake is van behoefte en behoeftigheid. De man heeft gedurende het huwelijk nooit gewerkt en dus geen inkomsten uit arbeid ontvangen. Gelet op zijn detentie is werken voor hem nu ook onmogelijk. Hij moet echter wel uitgaven doen voor boodschappen en telefoonkosten. Naar schatting bedraagt zijn behoefte € 600 per maand, aldus de man. Hoewel het de man aan feitelijke informatie ontbreekt, schat hij in dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om in zijn behoefte te voorzien.
4.27.
De vrouw voert verweer tegen dit verzoek. Zij vindt het hoogst ongepast dat degene die geprobeerd heeft haar van het leven te beroven, haar nu verzoekt om een financiële bijdrage in zijn levensonderhoud. Volgens de vrouw kan de man zelf gaan werken in de gevangenis en daarmee ‘boodschappengeld’ verdienen. Door het wangedrag van de man is de lotsverbondenheid tussen partijen verbroken, waardoor het verzoek om partneralimentatie moet worden afgewezen, aldus de vrouw.
4.28.
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad kan een door het huwelijk in het leven geroepen lotsverbondenheid als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting worden beschouwd, maar berust het voortduren van die verplichting niet op het voortduren van de lotsverbondenheid. Daarom kan het ‘afnemen’ of ‘vervallen’ van lotsverbondenheid geen grond zijn voor beëindiging van de alimentatieverplichting, ook niet in samenhang met andere omstandigheden (Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:695).
4.29.
De rechtbank begrijpt de stellingen van de vrouw daarom in die zin dat de man zich zodanig grievend jegens haar heeft gedragen dat zij van mening is dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man van haar een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud verlangt. De enkele constatering van wangedrag of grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt is daarvoor in beginsel echter niet voldoende. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen of te beëindigen.
4.30.
In dit geval is de rechtbank van oordeel dat de door de vrouw gestelde gedragingen van zodanige aard zijn dat de man geen aanspraak kan maken op partneralimentatie. Feit is namelijk dat de gedragingen niet alleen gesteld maar ook bewezen zijn verklaard, zoals blijkt uit het vonnis in de strafrechtelijke procedure van 7 september 2023. Vast is komen te staan dat de man in de gezamenlijke woning van partijen, de vrouw
“(…) met een mes (onder andere) in haar borststreek en arm heeft gestoken. Als gevolg daarvan heeft zij een klaplong, een scheur in de nierschors en meerdere steek- en snijwonden opgelopen. Met deze handelingen heeft de man een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit.”Tevens is gebleken dat de (nog jonge) kinderen tijdens dit incident ook in de woning aanwezig waren en de gevolgen hiervan hebben kunnen zien. Door tussenkomst van [minderjarige 1] is de man gestopt met het geweld tegen de vrouw, en [minderjarige 2] heeft vanuit de wc, waar zij zich had verschanst, 112 gebeld. De meervoudige strafkamer van de rechtbank Gelderland heeft deze gedragingen vastgesteld en gekwalificeerd als poging tot doodslag. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag van de man zodanig ernstig grievend is, dat het op grond van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de vrouw een bijdrage aan de man zou moeten betalen voor zijn levensonderhoud. Daarbij gaat de rechtbank voorbij aan het verweer van de man dat, onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 7 mei 2010, mishandeling onvoldoende grond is om tot matiging van de wettelijke onderhoudsbijdrage over te gaan. [2] De ernst van het gewelddadige gedrag van de man, dat als poging tot doodslag is geclassificeerd, gaat dat van mishandeling te boven. Het schokkende effect daarvan op de vrouw én de kinderen weegt de rechtbank in dit geval zwaarder dan objectieve factoren als de duur van het huwelijk en de leeftijd van de kinderen die mede invulling geven aan het begrip ‘lotsverbondenheid’. De rechtbank wijst het verzoek van de man daarom af.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.31.
Het verzoek deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren is toewijsbaar, behalve ten aanzien van de beslissing omtrent de echtscheiding.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op [datum] 2011 te [huwelijksplaats] ;
5.2.
bepaalt dat de vrouw, vanaf de dag waarop de beschikking voor zover daarbij de echtscheiding is uitgesproken is ingeschreven in de desbetreffende registers van de burgerlijke stand, huurster is van de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] ;
5.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
  • [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en
  • [naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] ,
bij de moeder zal zijn;
5.4.
beëindigt het gezamenlijk gezag van de ouders en bepaalt dat het gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wordt uitgeoefend door de moeder;
5.5.
beveelt dat partijen met elkaar overgaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een (door hen zelf te kiezen) notaris;
5.6.
benoemt – echter alleen voor het geval dat zij over de keuze van een notaris niet tot overeenstemming kunnen komen – mr. C. van der Laan, notaris gevestigd te Oldebroek, of diens waarnemer of opvolger en bepaalt dat:
ls de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. W.H. Boer, advocaat te Heerde, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
als de man niet meewerkt aan de verdeling, mr. J. Roossien, advocaat te Nunspeet, als zijn vertegenwoordiger zal optreden;
5.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van de beslissing omtrent de echtscheiding in 5.1;
5.8.
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek om het uitsluitend gebruik van de woning aan de [adres] te [woonplaats vrouw] ;
5.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Hilberink, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.G. Hoijinck, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2023.

Voetnoten

1.EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66.
2.Hoge Raad 7 mei 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL7046.