ECLI:NL:RBGEL:2023:6353

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
05.088508.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk in hulpeloze toestand laten van echtgenoot met fatale gevolgen en dood door schuld door nalatigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die haar echtgenoot in een hulpeloze toestand heeft achtergelaten, wat heeft geleid tot zijn overlijden. De verdachte, geboren in 1959, was verantwoordelijk voor de zorg van haar man, die een broze gezondheid had en niet in staat was om zelfstandig op te staan na een val. Op 23 augustus 2022 vond de verdachte haar man op de grond in hun woning in Epe, maar zij heeft geen adequate hulp ingeroepen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk haar man in een hulpeloze toestand heeft gelaten, wat resulteerde in zijn dood. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en heeft haar ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder de kinderen van de overledene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstig nalatig heeft gehandeld door haar man niet te helpen en geen medische hulp in te schakelen, ondanks zijn kwetsbare toestand. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van zorgverleners en de gevolgen van nalatigheid in de zorg voor kwetsbare personen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.088508.23
Datum uitspraak : 24 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1959 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouwen: mr. I. Stas en mr. L.M.M. Weyers, advocaten in Leiden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Epe opzettelijk [slachtoffer] , tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging zij, verdachte, als echtgenote, krachtens artikel 1:81 e.v. van het Burgerlijk Wetboek, in elk geval krachtens wet en/of overeenkomst, verplicht was,
in een hulpeloze toestand heeft gebracht en/of heeft gelaten
door die [slachtoffer] , nadat hij op de grond was gevallen (en niet meer zelfstandig overeind kon komen), op de grond/zijn buik te laten liggen en hem niet overeind te helpen en/of geen, althans niet tijdig, (medische) hulp in te roepen,
terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;

2.zij op of omstreeks 23 augustus 2022 te Epe grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer] , nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen, op de grond/zijn buik heeft laten liggen en/of een handdoek onder zijn gezicht en/of neus en/of mond heeft gelegd en/of hem niet overeind heeft geholpen en/of geen, althans niet tijdig, (medische) hulp heeft ingeroepen, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden.2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan beide feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft hij zich op het standpunt gesteld dat sprake is van aanmerkelijke schuld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Verdachte heeft voldaan aan haar zorgplicht. Op het moment dat zij haar man op de grond aantrof, bestond er geen concreet gevaar voor zijn leven of gezondheid. Er was geen noodzaak om medische hulp in te schakelen. Van onvoorzichtig of nalatig handelen van verdachte is geen sprake. Subsidiair is aangevoerd dat geen causaal verband bestaat tussen het handelen van verdachte en het overlijden van haar man.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1 en 2
Vanwege de onderlinge samenhang zal de rechtbank de feiten gezamenlijk bespreken.
Vaststaat dat in het dossier uiteenlopende verklaringen van verdachte zijn opgenomen over het tijdstip waarop zij haar man liggend op de grond in de gang aantrof. Die tijdstippen variëren van vroeg in de ochtend tot rond 11.00 uur die ochtend. Duidelijk is dat, hoe langer haar man in de beschreven toestand op de grond heeft gelegen, hoe meer de ernst van die situatie toeneemt. Gelet op de aard van de verwijten zal de rechtbank voor de beantwoording van de voorliggende juridische vragen uitgaan van het voor verdachte meest gunstige tijdstip, namelijk 11.00 uur.
Verdachte heeft het volgende verklaard. Op 23 augustus 2022 waren zij en haar echtgenoot [slachtoffer] samen in hun woning in Epe. Rond 11:00 uur in de ochtend bemerkte zij bij het wakker worden dat haar man niet langer naast haar in bed lag. Zij vond haar man voorover liggend op de onverwarmde marmeren vloer in de gang dicht bij hun slaapkamer. Zijn rollator stond dicht bij hem. Hij was gevallen en lag op de zijkant van zijn hoofd. Zij vroeg hem hoe het met zijn arm ging en hij antwoordde: “goed”. Hij voelde een beetje koud aan. Zij heeft een dekbed over hem heen gelegd en een handdoek onder zijn hoofd gelegd. Zij heeft hem niet verplaatst. [2] Rond 15:30 uur voelde verdachte dat de arm van haar man stijf was. Zij belde de huisarts dat haar man op de grond lag, koud was en dat zij direct hulp nodig had.
De huisarts was rond 15:45 uur ter plaatse en stelde vast dat [slachtoffer] overleden was. De huisarts kon geen verklaring van natuurlijk overlijden afgeven en schakelde een forensische (schouw)arts in. [3] Korte tijd later arriveerden de politie en de forensische arts. Zij troffen [slachtoffer] aan liggend op zijn buik op de vloer onder een dekbed. Zijn gezicht lag naar beneden in een handdoek in de richting van de voordeur. Zijn linkerarm lag onder zijn lichaam. Hij droeg een t-shirt met korte mouwen, ondergoed en sandalen. Pal naast hem stond een rollator met het handvat in zijn richting. [4]
Gezondheidssituatie [slachtoffer]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat in 2013 leukemie is vastgesteld bij haar man. Hij heeft hiervoor chemotherapie gevolgd, waarna hij instabiel is geworden. Enige tijd later is haar man gevallen met een heupbreuk tot gevolg. Hij is daarvoor meerdere malen geopereerd in verband met ernstige complicaties. Met Pasen 2022 is haar man opnieuw gevallen, zodanig dat hij zijn linker elleboog op meerdere plaatsen heeft gebroken, opnieuw met ernstige complicaties na operatie. Een week voor het tenlastegelegde is het gips van zijn arm verwijderd. Op 23 augustus 2022 had haar man een spalk bij zijn linkerarm en was hij nog herstellende van de breuk. Haar man was immobiel. In huis liep hij met een aangepaste rollator vanwege de breuk in zijn elleboog. [5] Zij moest haar man onder meer helpen met aan- en uitkleden. [6] Haar man was linkshandig en kon sinds de val met Pasen niets meer. Hij viel de afgelopen tijd steeds vaker. Zij hielp hem dan met opstaan, gaf hem een steuntje als hij zover was. Volgens verdachte was haar man niet in staat om zichzelf te verplaatsen, toen hij op 23 augustus 2022 op de grond lag omdat hij niet meer kon. [7]
Getuige [pleegkind 1] , een zoon van [slachtoffer] , heeft verklaard dat de gezondheidssituatie van zijn vader broos was. Sinds de val met Pasen 2022 belde zijn vader hem meerdere malen voor hulp als hij was gevallen. Een van die keren gaf zijn vader aan dat hij thuis al uren op de grond lag. Getuige is toen naar hem toe gegaan en heeft de huisarts gebeld. Sinds de val met Pasen kon zijn vader zijn linkerarm niet meer gebruiken. In combinatie met zijn slechte heup, kon zijn vader na een val niet meer zelfstandig overeind komen. [8]
Forensisch onderzoek en voorwaardelijk verzoek
Op 23 augustus 2022 om 16:30 uur heeft de forensisch arts het lichaam van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ) geschouwd. Uit informatie die de forensische arts heeft ontvangen van de huisarts die het overlijden van [slachtoffer] heeft vastgesteld, blijkt dat [slachtoffer] om 15:45 uur lijkstijf was en dat er geen enkele twijfel was dat hij al langere tijd was overleden. De forensisch arts heeft op basis van het schouwonderzoek geconcludeerd dat [slachtoffer]
waarschijnlijk,de rechtbank begrijpt ‘met een aanzienlijke mate van waarschijnlijkheid’
,is overleden als gevolg van de val waarbij hij zodanig voorover is komen te liggen, dat hij zichzelf niet kon oprichten. In combinatie met zijn -vrij forse- lichaamsgewicht (geschat op 100 kilo) heeft hij zijn eigen longen dichtgedrukt, terwijl de ademweg al beperkt was vanwege zijn hals die scheef gedraaid was en de handdoek die onder zijn neus lag. De forensisch arts vermoedt dat dit [slachtoffer] zodanig heeft uitgeput dat hij daaraan is overleden. Daarmee is sprake van een niet-natuurlijk overlijden. [9]
In reactie op schriftelijke vragen van de verdediging heeft de forensisch arts in een aanvullend schrijven toegelicht dat en waarom een nauwkeurige inschatting van het tijdstip van overlijden niet is te geven en ook niet meer te reconstrueren is. Wel kan met zekerheid worden vastgesteld dat toen de huisarts om 15:45 uur arriveerde, het lichaam van [slachtoffer] lijkstijf was. Ook staat vast dat lijkstijfheid doorgaans begint rond de 3 uur na overlijden en maximaal is circa 8 uur na overlijden. [10]
De rechtbank acht de door de forensisch arts beschreven toedracht rondom het overlijden van [slachtoffer] inzichtelijk en voldoende onderbouwd. Daarbij is van belang dat niet ter discussie staat dat de toen bijna 76-jarige [slachtoffer] , die een broze gezondheid had en zelf niet overeind kon komen, voorover is gevallen en op de onverwarmde marmeren tegelvloer terecht is gekomen, met zijn (van een gecompliceerde breuk herstellende) linkerarm deels onder zijn lichaam en met zijn gezicht en hals gedraaid. In die toestand en met zijn gezicht op een door verdachte geplaatste handdoek is hij urenlang blijven liggen en is hij door verdachte niet verplaatst.
Het betoog van de verdediging dat de exacte doodsoorzaak niet is vastgesteld, geen autopsie heeft plaatsgevonden en geen onderzoek is gedaan naar alternatieve doodsoorzaken, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij overweegt de rechtbank dat het oordeel van deskundigen over de doodsoorzaak doorgaans niet verder strekt dan een ‘waarschijnlijkheidsoordeel’ omdat meer zekerheid medisch gezien niet te geven valt. De rechtbank ziet dan ook geen reden voor nader onderzoek naar de doodsoorzaak. Daarbij overweegt de rechtbank dat het dossier geen aanknopingspunten bevat voor een andere doodsoorzaak dan door de forensisch arts waarschijnlijk wordt geacht.
Uit het schouwverslag kan worden opgemaakt dat informatie van de huisarts is verkregen over de medische voorgeschiedenis van [slachtoffer] en zijn lichamelijke conditie in aanloop naar de val van 23 augustus 2022. In het schouwverslag is onder meer opgenomen dat sprake is van een ‘bijna 76-jarige man die een zeer broze gezondheid had en nagenoeg geheel hulpafhankelijk was’. De verdediging heeft aangevoerd dat dit subjectieve en onbetrouwbare aannames zijn van de forensisch arts. De rechtbank acht deze stelling onvoldoende onderbouwd, te meer nu de in het verslag beschreven broze gezondheid, mobiliteitsproblemen, breuken en chronische leukemie, bevestiging vinden in de verklaringen van verdachte zelf en getuige [pleegkind 1] . Ook overigens ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en zorgvuldigheid van de bevindingen en conclusies van de forensische arts. Het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om de forensisch arts te horen wordt dus afgewezen.
De rechtbank acht de bevindingen en conclusies van de forensische arts dus bruikbaar voor het bewijs en neemt deze over.
Bewijsoverwegingen
Op basis van het tijdstip waarop de huisarts de lijkstijfheid van [slachtoffer] heeft vastgesteld, rond 15:45 uur, en de forensische informatie over het intreden van lijkstijfheid, gaat de rechtbank ervan uit dat [slachtoffer] niet later dan 12:45 uur kan zijn overleden. Als wordt uitgegaan van de verklaring van verdachte dat haar man rond 11:00 uur ’s ochtends na de val nog in leven en aanspreekbaar was, dan heeft [slachtoffer] hierna nog enige tijd levend op de grond gelegen.
Hulpeloze toestand
Uit de bewijsmiddelen, waaronder de eigen verklaring van verdachte, leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] een verzwakte gezondheid had. Hij was slecht ter been en ook binnenshuis aangewezen op een rollator om zich te verplaatsen. Voorts kon hij op 23 augustus 2022 zijn linkerarm niet volledig gebruiken vanwege een herstellende breuk in zijn elleboog terwijl hij linkshandig was. Hierdoor kon [slachtoffer] na een val niet meer zelfstandig overeind komen. [slachtoffer] viel de laatste tijd vaker. Verdachte hielp haar man dan overeind komen door hem een steuntje te geven als hij zover was. Ook kon [slachtoffer] zichzelf niet verplaatsen toen hij op 23 augustus 2022 op de grond lag. Daarbij lag zijn geopereerde linkerarm onder zijn lichaam. Mede in aanmerking genomen de leeftijd van [slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een (nood)situatie waarin concreet gevaar bestond voor zijn gezondheid en leven, toen hij op de harde, onverwarmde tegelvloer lag. [slachtoffer] was dermate hulpbehoevend dat hij niet in staat was zelf iets te doen aan de situatie waarin hij zich bevond.
Opzet
Verdachte was op de hoogte van de fysieke gesteldheid van haar man, wist dat hij hulp- en zorgbehoeftig was en mede vanwege de breuk aan zijn arm niet zelfstandig overeind kon komen. Zij moet zich ervan bewust zijn geweest dat sprake was van een situatie waarin haar man dringend hulp nodig had. Volgens verdachte kon haar man fysiek niet meer. Als echtgenote rustte op haar de morele en wettelijke plicht om te doen wat in haar vermogen lag om haar man overeind te helpen door hem bijvoorbeeld een steuntje te geven zoals eerdere keren en/of (medische) hulp in te roepen. De door verdachte verrichte handelingen, het leggen van een dekbed over haar man en een handdoek onder zijn hoofd, zijn op zichzelf genomen naar hun aard niet adequaat om de hulpeloze toestand waarin haar man verkeerde te beëindigen.
Het scenario van verdachte dat zij vrijwel direct na het aantreffen van haar man naast hem op de harde vloer is gaan liggen om hem warm te houden, in slaap is gevallen en heeft geslapen tot het moment dat zij rond 15:30 uur merkte dat zijn arm stijf was, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Op foto’s in het dossier is te zien dat [slachtoffer] in een heel smalle gang lag en dat er feitelijk nauwelijks ruimte was om naast hem te gaan liggen. Voorts herinnert verdachte zich naar eigen zeggen achteraf niet meer aan welke zijde zij van haar man lag. Zij vermoedt dat zij aan de zijde van zijn gezicht lag omdat de andere zijde, de kant van de verwarmingsradiator, wel heel krap was. De rechtbank acht dit speculatief. Daar komt bij dat toen de politie ter plaatse kwam, de rollator van [slachtoffer] pal naast hem stond met het handvat naar hem toe. Dit zou betekenen dat verdachte de rollator moet hebben verplaatst om naast haar man te kunnen liggen en de rollator later, nadat zij was opgestaan om de huisarts te bellen, weer op die bewuste plaats heeft teruggezet. De rechtbank acht dit zeer onwaarschijnlijk. Verder volgt uit het dossier dat er om 12:30 uur en 14:45 uur meerdere malen tevergeefs bij de woning is aangebeld en gewacht om een bank af te leveren. [11] De rechtbank acht het moeilijk voorstelbaar dat verdachte al die tijd vanaf circa 11:00 heeft geslapen en daardoor de bel niet heeft gehoord, te meer nu de voordeur zich in dezelfde gang bevond.
Uit het voorgaande volgt dat verdachte haar man overeind kon helpen en tijdig (medische) hulp kon inroepen maar dit heeft nagelaten, terwijl zij wist dat haar man hiertoe zelf niet in staat was. Door haar man op de grond te laten liggen heeft zij hem opzettelijk in een hulpeloze toestand gelaten. Door het plaatsen van een handdoek en een dekbed werd die hulpeloze toestand niet beëindigd.
Strafrechtelijke causaliteit
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of causaal verband bestaat tussen het nalaten van verdachte zoals hierboven beschreven en de dood van [slachtoffer] . De rechtbank beantwoordt deze vraag aan de hand van de maatstaf of de dood van [slachtoffer]
redelijkerwijs kan worden toegerekendaan het handelen van verdachte (redelijke toerekening als causaliteitscriterium).
Gelet op de hierboven beschreven doodsoorzaak, is de rechtbank van oordeel dat verdachte door haar nalaten de kans dat [slachtoffer] ten gevolge van de val zou komen te overlijden in zodanige mate heeft vergroot, dat zijn overlijden redelijkerwijs aan haar is toe te rekenen. Doordat verdachte [slachtoffer] niet overeind heeft geholpen en niet tijdig (medische) hulp heeft ingeroepen, is hij op de grond blijven liggen en aan de gevolgen daarvan overleden.
Dood door schuld
Voor het aannemen van schuld als bedoeld in artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht moet sprake zijn van in ieder geval aanmerkelijke onvoorzichtigheid, onachtzaamheid of nalatigheid. Of hiervan sprake is, is afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Verdachte wist niet hoe lang haar man al op de vloer lag, toen zij hem vond. Haar man was fysiek niet in staat zelfstandig overeind te komen. Gezien zijn leeftijd, verzwakte gezondheid en de positie waarin hij lag, op de zijkant van zijn hoofd met scheef gedraaide hals, zijn geopereerde linker arm onder zijn lichaam, was naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat hij zonder hulp zou (kunnen) overlijden aan de gevolgen van zijn val. Verdachte had dan ook alert en oplettend moeten zijn en blijven, toen zij haar man vond. Niet gebleken is dat verdachte na het eerste korte contactmoment waarop zij haar man vroeg hoe het met zijn arm ging en hem had toegedekt, zich er nog van heeft vergewist hoe het met hem ging, heeft gecontroleerd hoe zijn toestand was en in de gaten heeft gehouden of zij hem alsnog een steuntje kon geven om overeind te komen, zoals eerdere keren. Hoewel niet aannemelijk is dat verdachte de handdoek met kwade bedoelingen onder zijn gezicht heeft geplaatst, was het niet verantwoord haar man urenlang in die situatie te laten liggen, terwijl zijn nek en hoofd schuin gedraaid waren en zijn gezicht en neus dus deels in die handdoek drukten. Zij heeft zich niet meer om haar man bekommerd en hem aan zijn lot overgelaten, terwijl zij hem overeind kon helpen en zijn familie, de huisarts, 112 en/of anderen kon bellen voor hulp. Ook heeft verdachte de gelegenheid hulp in te roepen van de medewerkers die ’s middag om 12:30 uur hebben aangebeld en voor de deur hebben gewacht om een bank te bezorgen, onbenut voorbij laten gaan. Gelet op de beschreven doodsoorzaak moet hoorbaar en/of zichtbaar zijn geweest dat [slachtoffer] moeilijk ademde en in pijn verkeerde. Ook toen heeft verdachte haar man laten liggen en geen hulp ingeroepen.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte minst genomen aanmerkelijk onvoorzichtig en nalatig heeft gehandeld. Door haar man op de grond te laten liggen en geen medische hulp in te roepen, heeft zij in aanmerkelijke mate schuld aan de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank acht het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde dan ook bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks23 augustus 2022 te Epe opzettelijk [slachtoffer] , tot wiens onderhoud, verpleging en/of verzorging zij, verdachte, als echtgenote, krachtens artikel 1:81 e.v. van het Burgerlijk Wetboek,
in elk geval krachtens wet en/of overeenkomst,verplicht was,
in een hulpeloze toestand
heeft gebracht en/ofheeft gelaten
door die [slachtoffer] , nadat hij op de grond was gevallen (en niet meer zelfstandig overeind kon komen), op de grond/zijn buik te laten liggen en hem niet overeind te helpen en
/of geen, althansniet tijdig, (medische) hulp in te roepen,
terwijl dit feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2.
zij op
of omstreeks23 augustus 2022 te Epe
grovelijk, althansaanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en
/ofnalatig [slachtoffer] , nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen, op de grond/zijn buik heeft laten liggen en
/of een handdoek onder zijngezicht en
/ofneus
en/of mondheeft gelegd en
/ofhem niet overeind heeft geholpen en
/of geen, althansniet tijdig, (medische) hulp heeft ingeroepen, waardoor het aan haar schuld te wijten is dat die [slachtoffer] is overleden;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 en 2:
eendaadse samenloop van
opzettelijk iemand tot wiens onderhoud, verpleging of verzorging hij krachtens wet of overeenkomst verplicht is, in een hulpeloze toestand laten, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft
en
aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling heeft de verdediging primair gepleit voor schuldigverklaring zonder strafoplegging. Aangevoerd is dat het overlijden van haar man een grote impact op verdachte heeft. Het gemis en het verdriet zijn groot. Dat verdachte zich voor de strafrechter moet verantwoorden voor het overlijden van haar man drukt zwaar op haar. Zij is door het verlies van haar man voldoende gestraft. Van een straf zal geen enkele preventieve werking uitgaan. Verdachte heeft de afgelopen periode behandeling gevolgd bij Tactus Verslavingszorg en is sindsdien abstinent van alcohol. Subsidiair is een geheel voorwaardelijke straf bepleit.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft nagelaten om haar 75-jarige echtgenoot na een val overeind te helpen en medische hulp in te schakelen terwijl hij in hulpeloze toestand met zijn hoofd op de stenen vloer in de gang lag. Dat haar man (medische) hulp nodig had, was duidelijk. Hij had een zwakke gezondheid, was slecht ter been en kon mede vanwege een breuk in zijn arm niet zelfstandig overeind komen. Verdachte wist dit en heeft alleen kort aan haar man gevraagd hoe het met zijn arm ging en hem toegedekt. Hierna heeft zij zich niet meer om hem bekommerd en hem aan zijn lot overgelaten. Doordat haar man op de grond is blijven liggen, is hij later die dag aan de gevolgen daarvan overleden. Verdachte heeft pas medische hulp ingeroepen nadat haar man ten minste 3 uur dood op de grond lag. Als echtgenote was verdachte moreel en wettelijk verplicht voor haar man te zorgen en hem te helpen. Zij heeft deze plicht ernstig geschonden. Haar onvoorzichtigheid en nalatigheid hebben haar man het leven gekost. Haar man leek op het punt te staan zijn leven een andere wending te geven, maar heeft daarvoor niet meer de kans gehad.
De nabestaanden is groot verdriet aangedaan. Zij moeten hun dierbare vader en opa missen door onvoorzichtigheid en nalatigheid van verdachte. In de schriftelijke slachtofferverklaringen en ter zitting hebben de kinderen indringend verwoord welke impact het overlijden van hun vader op hun leven heeft en met welke emoties dit gepaard gaat.
Gelet op de keuzes die verdachte heeft gemaakt en de fatale gevolgen daarvan is een schuldigverklaring zonder strafoplegging niet aan de orde. Daarvoor is haar handelen en nalaten te ernstig. Oplegging van een straf heeft een aantal doelen: vergelding, algemene preventie, speciale preventie en handhaving van normen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welke straf in deze zaak het meeste recht doet aan deze doelen. De strafdoelen van algemene preventie en vergelding wegen naar het oordeel van de rechtbank hier het zwaarst. De rechtbank acht een gevangenisstraf daarom passend en geboden. Een taakstraf is hier niet aan de orde.
Afgezien van twee veroordelingen voor rijden onder invloed heeft verdachte een blanco strafblad. De meest recente veroordeling dateert van na 23 augustus 2022 zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Ten gunste van verdachte houdt de rechtbank verder rekening met haar leeftijd en haar persoonlijke omstandigheden. Zij fungeerde sinds lange tijd als mantelzorger voor haar man die de laatste maanden voor zijn overlijden in hoge mate zorg- en hulpbehoeftig was. In combinatie met haar andere werkzaamheden werd de zorg voor haar man haar te zwaar. Voor het mede in het reclasseringsrapport beschreven alcoholprobleem heeft zij inmiddels behandeling ondergaan.
Daarnaast weegt de rechtbank in strafmatigende zin mee dat de gevolgen van haar handelen ook voor verdachte ingrijpend zijn geweest. Het overlijden van haar man is het gevolg van de keuzes die zij heeft gemaakt. Zij moet verder in de wetenschap dat haar man door haar handelswijze is overleden en met het verdriet van zijn verlies. Ook neemt de rechtbank mee dat verdachte zich in het openbaar heeft moeten verantwoorden voor de dood van haar man. Verder heeft deze zaak ook financiële gevolgen voor verdachte. Verdachte zal verplicht worden gesteld affectieschade te vergoeden aan vijf kinderen van haar man. Daarbij heeft de uitkomst van deze zaak mogelijk ook gevolgen voor de afwikkeling van zijn nalatenschap in haar nadeel.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de oplegging van bijzondere voorwaarden zodat wordt volstaan met de algemene voorwaarde om geen strafbaar feit te plegen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De (pleeg)kinderen van het slachtoffer, [kind 1] , [kind 2] , [kind 3] ,
[pleegkind 2] en [pleegkind 1] , hebben zich voor feit 1 en 2 als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd. Zij vorderen elk vergoeding van € 15.000,- aan affectieschade met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Op het schadevergoedingsformulier van benadeelde [pleegkind 1] staat een bedrag vermeld van
€ 20.000,- aan affectieschade. Uit hetgeen namens hem ter zitting van 10 november 2023 naar voren is gebracht, begrijpt de rechtbank dat dit € 15.000,- moet zijn. Daarnaast vordert benadeelde [pleegkind 1] vergoeding van € 2.081,20 aan proceskosten.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partij kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de vorderingen van [pleegkind 2] en [pleegkind 1] aangevoerd dat de vergoeding van affectieschade niet kan worden toegewezen. Beiden zijn pleegkinderen en woonden ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] niet met hem in gezinsverband. Hierdoor kunnen zij niet worden aangemerkt als naasten in de zin van artikel 6:108, vierde lid, onderdeel d en f, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW). Ook kunnen zij geen aanspraak maken op toepassing van de hardheidsclausule omdat niet is voldaan aan het vereiste van een nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer. Verder stelt de verdediging zich op het standpunt dat de door [pleegkind 1] opgevoerde proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Overweging van de rechtbank
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het BW kunnen bepaalde naasten een vergoeding van affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is. Op grond van artikel 6:108, vierde lid, van het BW behoren tot deze naasten onder meer degene die ten tijde van de gebeurtenis het kind van de overledene is (onderdeel d), degene voor wie de overledene ten tijde van de gebeurtenis duurzaam in gezinsverband de zorg heeft (onderdeel f) en een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij voor de toepassing van lid 3 als naaste wordt aangemerkt (onderdeel g).
De benadeelde partijen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3]
De benadeelde partijen [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] zijn kinderen van het slachtoffer als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, onderdeel d, van het BW en hebben als zodanig op grond van het Besluit vergoeding affectieschade recht op vergoeding van affectieschade tot een bedrag van € 20.000,00. Nu zij een schadevergoeding van € 15.000,00 hebben gevorderd, zullen hun vorderingen tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente.
De benadeelde partijen [pleegkind 2] en [pleegkind 1]
Vaststaat dat [pleegkind 2] en [pleegkind 1] niet-thuiswonende meerderjarige pleegkinderen van het slachtoffer en zijn toenmalige echtgenote (niet zijnde verdachte) zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat geen grond voor het gelijkstellen van biologische en pleegkinderen voor de toepassing van artikel 6:108 lid 3 en 4 BW. In artikel 6:108, vierde lid, van het BW en de geschiedenis van de totstandkoming hiervan alsook in het Besluit vergoeding affectieschade wordt een onderscheid gemaakt tussen minderjarige kinderen, meerderjarige thuiswonende kinderen, pleegkinderen en meerderjarige niet-thuiswonende kinderen. Bij kinderen ligt het bestaan van een zeer nauwe band zozeer voor de hand dat het onnodig is om aanvullende eisen te stellen. Wel gelden voor meerderjarige niet-thuiswonende kinderen lagere bedragen omdat het verlies weliswaar even groot is, maar de confrontatie met de gevolgen ervan niet dagelijks zijn beslag zal krijgen.
Voor pleegkinderen geldt de aanvullende eis dat een duurzame zorgrelatie in gezinsverband bestaat. Slechts als aan die eis wordt voldaan, kan ervan worden uitgegaan dat de feitelijke situatie en de intensiteit van de persoonlijke betrekking dermate vergelijkbaar zijn met een ‘kind’ dat gelijkstelling op zijn plaats is (Kamerstukken II 2014-2015, 34257, nr. 3, p. 14). Ten tijde van zijn overlijden had het slachtoffer niet langer in gezinsverband de zorg voor [pleegkind 2] en [pleegkind 1] , zodat zij niet kunnen worden aangemerkt als gerechtigden als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, onderdeel f, van het BW.
Dit betekent dat [pleegkind 2] en [pleegkind 1] slechts aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade indien een beroep op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 6:108, vierde lid, onderdeel g, van het BW slaagt. Hiervoor is vereist dat ten tijde van het overlijden van het slachtoffer sprake is van een zodanig nauwe persoonlijke relatie tot het slachtoffer dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de benadeelde als naaste wordt aangemerkt. Daarbij is niet de formele maar de feitelijke verhouding beslissend. De omstandigheden van het geval, waaronder de intensiteit, aard en duur van de relatie, zijn bepalend (Kamerstukken II 2014-2015, 34257, nr. 3, p. 14). Specifiek voor pleegkinderen geldt dat relevant is of zij een relatie hebben met het slachtoffer die vergelijkbaar is met de relatie van het slachtoffer tot zijn andere kinderen (Kamerstukken II 2015-2016, 34257, nr. 6, p. 27).
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de eisen voor toepassing van de hardheidsclausule voldaan. Uit het dossier volgt dat [pleegkind 1] bij het slachtoffer en zijn toenmalige echtgenote kwam wonen toen hij 6 of 7 jaar oud was en voor [pleegkind 2] , die bijna vijf jaar jonger is dan [pleegkind 1] , was dit een aantal jaar later. Door [kind 2] wordt gesproken van een voorbeeldgezin en een hecht gezin met een warme opvoeding. Uit het dossier blijkt verder dat [pleegkind 1] en [pleegkind 2] het slachtoffer zien als hun vader en dat zij door de andere kinderen van het slachtoffer worden gezien als broers. Verdachte heeft verklaard dat zij en het slachtoffer hun testament hebben laten aanpassen toen zij er achter kwamen dat pleegkinderen een andere status hadden. Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het slachtoffer [pleegkind 2] en [pleegkind 1] heeft grootgebracht, in alle opzichten een vaderrol heeft vervuld en hen zag als zijn kinderen. In het verleden bestond een duurzame zorgrelatie in gezinsverband en ook overigens is niet gebleken dat de feitelijke verhouding van het slachtoffer tot [pleegkind 2] en [pleegkind 1] verschilde van de verhouding tot zijn biologische kinderen.
Een en ander brengt mee dat [pleegkind 2] en [pleegkind 1] , gezien het Besluit vergoeding affectieschade, recht hebben op een vergoeding van affectieschade tot een bedrag van € 17.500,-. Nu zij een schadevergoeding van € 15.000,- hebben gevorderd, zullen hun vorderingen tot dat bedrag worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Proceskosten
De benadeelde partij [pleegkind 1] verzoekt om vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 2.081,20. De vordering is onderbouwd met een drietal facturen van de gemachtigde van [pleegkind 1] . Uit de specificatie van de facturen blijkt dat de werkzaamheden van de gemachtigde onder meer betrekking hebben op (de voorbereiding van) de onderhavige schadevergoedingsprocedure. Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van proceskosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rov. 2.7.3). Nu [pleegkind 1] heeft geprocedeerd met een gemachtigde, komen op grond van artikel 238 lid 1 Rv slechts de kosten voor salaris en noodzakelijke verschotten van de gemachtigde voor vergoeding in aanmerking (HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:414, rov. 2.4.1). De rechtbank begroot deze proceskosten aan de hand van het Liquidatietarief kanton op € 792,- (twee punten maal € 396,- per punt) en zal verdachte veroordelen tot vergoeding hiervan.
Wat meer of anders is gevorderd, wordt afgewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen, eveneens met wettelijke rente. De vergoeding van proceskosten is daar niet bij ingegrepen. In de leeftijd en persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank aanleiding om het aantal dagen gijzeling bij niet voldoening van de betaling te matigen tot 30 dagen per benadeelde partij.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 63, 255, 257 en 307 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het voorwaardelijk verzoek van de verdediging om de forensische arts te horen;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
2 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
Vordering benadeelde partij [kind 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [kind 1] van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [kind 1] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [kind 1] een bedrag te betalen van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [kind 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [kind 2] van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [kind 2] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [kind 2] een bedrag te betalen van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [kind 3].
[kind 3]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [kind 3] van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [kind 3] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [kind 3] een bedrag te betalen van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [pleegkind 2]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [pleegkind 2] van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [pleegkind 2] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [kind 1] een bedrag te betalen van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Vordering benadeelde partij [pleegkind 1]
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [pleegkind 1] van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [pleegkind 1] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 792,-.
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [pleegkind 1] een bedrag te betalen van € 15.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 augustus 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. M.C. van der Mei en
mr. S.A.L. van de Sande, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 november 2023.
Mr. Van de Sande is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202210050925, gesloten op 5 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 10 november 2023 en proces-verbaal verhoor verdachte p. 25.
3.Proces-verbaal verhoor verdachte p. 26-27, schouwverslag p. 1/5 p. 144 van het dossier (niet doorgenummerd), relaasp-v p. 4.
4.Proces-verbaal bevindingen p. 30, proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek plaats delict p. 69-70, foto’s p. 117, 123-124.
5.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2023.
6.Proces-verbaal van bevindingen p. 37.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 20-22 en 28
8.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 48 en 50.
9.Schouwverslag p. 4/5 p. 147 van het dossier (niet doorgenummerd).
10.Mail van 30 oktober van forensisch GGD-arts [arts] p. 1 en 2 (niet doorgenummerd in het dossier).
11.Foto p. 76 in onderlinge samenhang met het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek p. 68.