Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
Een ander gedeelte van de onroerende zaak wordt momenteel door Verhuurder aan derden verhuurd. Huurder is zich ervan bewust dat, indien zij gebruik maakt van haar koopoptie, de rechten en verplichtingen die na overdracht opeisbaar worden uit hoofde van die huurovereenkomst tussen Verhuurder en de andere huurder, op haar (Huurder) overgaan op grond van artikel 7:226 van het Burgerlijk Wetboek”.
Namens [betrokkene 1] kan ik bij deze aangeven dat [betrokkene 1] op korte termijn (/begin september) het pand aan de [adres+plaats] , wil kopen voor€ 1.950.000,--
Over het gebruik van de parkeerplaatsen heb ik eerlijk gezegd niets kunnen vinden in de overeenkomst van [bedrijf 1] . Wel staat in de overeenkomst bij artikel 1.2 “het gehuurde zal door of vanwege huurder uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt voor productie en opslag werkzaamheden”. Het gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres+plaats] wordt niet benoemd en is dan dus ook niet van toepassing. In onze huurovereenkomst staat wel iets beschreven over het gebruik van de parkeerplaatsen, maar aangezien [bedrijf 1] de huur van de opslagruimte en corridor aan de [adres+plaats] heeft opgezegd per 31-12-2022, tijdens ons gesprek bij u op kantoor werd dit aangegeven door de heer [betrokkene 3] en door u bevestigd, zal ik her niet verder op in gaan.” .
Cliënte is nog steeds bereid haar eerdere aanbod van € 1.950.000,00 gestand te doen indien levering op korte termijn kan plaatsvinden. Dit gezien het feit dat zij belang heeft bij spoedige levering van het objecten ook uw wens is gelet op uw mail
van 20 september jl.(…)
is cliënte nog wel voor een allerlaatste keer bereid nog een laatste ultiem voorstel te doen aan uw cliënte om een gedeelte van het Gehuurde toch nog te kunnen kopen.
Uw cliënte koopt het gehuurde zoals staat omschreven in artikel 1.1 van de huurovereenkomst aan de [adres+plaats] , evenals de bedrijfsruimte die thans wordt gehuurd door [bedrijf 1] van circa 2900 m2 (hierna: “koopobject optie 1”);
De koopprijs voor koopobject optie 1 bedraagt € 1.950.000,-;
De levering zal op31 december 2022;
Het restant van de geleende/voorgeschoten verbouwingskosten ad €127.289,26 ex BTW wordt voldaan voor te tekenen van de koopovereenkomst. De reeds betaalde verbouwingskosten ad € 38.000,- zijn hiervan al afgetrokken. Indien dit bedrag niet (tijdig en volledig) wordt betaald, zal de koopovereenkomst niet tot stand komen;
In de koopovereenkomst wordt een ‘as is, where is’- bepaling opgenomen, waarbij een beroep op de artikelen 7:17, 7:23 e.v. BW worden uitgesloten;
De koopovereenkomst zal vanwege de as is, where is’ - clausule slechts beperkte garanties bevatten;
De koopovereenkomst komt tot stand zonder verdere voorbehouden;
De huurovereenkomst wordt met wederzijds goedvinden op de leveringsdatum beëindigd;
Uw cliënte dient de huurovereenkomst tot aan de leveringsdatum na te leven;
Indien uw cliënte niet instemt met het aanbod onder I en II, dan biedt cliënte nog de
Om tot een oplossing te komen wil cliënte het pand – partijen voldoende bekend – nu kopen onder de volgende condities:
- Kooprijs EUR 2.000.000 k.k.
- Levering zo snel mogelijk via een door de Koper aan te zoeken notaris.
- ‘As is, where is’, dus uitsluitend titelgaranties. Geen overige garanties.
- Koper levert concept koopovereenkomst aan.
- Indien levering niet binnen 2 weken kan plaatsvinden na tekenen van koopovereenkomst, dan zal Koper een waarborgsom van 10% storten binnen 2 weken. Dit als zekerheid tot nakoming en comfort van uw cliënt.
Amice,
Amice,
Dank hiervoor. Heb gisteren de koopovereenkomst in concept bij client neergelegd. Alles op basis van ‘as is, where is’ en heb rekening gehouden met de zittende huurder. Hopelijk kan ik hem snel toesturen.”.
Amice,
Amice,
Amice,
3.Het geschil
4.De beoordeling
Cliënte is – zoals aangegeven – akkoord met de koopsom van € 2.000.000,-- kosten koper”. Ook op dit punt hebben partijen geen tegenstrijdige standpunten ingenomen.
Dank voor onderstaande mail met deze uitgangspunten. Wel zou het fijn zijn als de levering eerder kan plaatsvinden”. ‘Uitgangspunten’ moet worden begrepen als een aanzet tot verder onderhandelen, aldus [ged.conv./eis.reconv.] . [ged.conv./eis.reconv.] wijst ter onderbouwing ook op het feit dat [eis.conv./verw.reconv.] later de nog huurovereenkomsten opvraagt en verder op een e-mail van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] van 3 november 2022 (productie 10 bij conclusie van antwoord), waarin [betrokkene 1] vraagt of hij die dag in de hal mag kijken met iemand, kennelijk voor een inspectie in het kader van de onderhandelingen. De e-mail van [eis.conv./verw.reconv.] van 3 november 2022 moet als een afwijkend aanbod en dus een verwerping van het aanbod van [ged.conv./eis.reconv.] van 2 november 2022 worden gezien (artikel 6:225 BW). Over de leveringsdatum is [eis.conv./verw.reconv.] in dat (afwijkende) aanbod dermate vaag dat niet aan het bepaalbaarheidsvereiste is voldaan (artikel 6:227 BW), aldus nog steeds [ged.conv./eis.reconv.] .
Levering zo snel mogelijk” (2.11) en “
Dank voor onderstaande e-mail met deze uitgangspunten. Wel zou het fijn zijn al de levering eerder kan plaatsvinden” (2.13) niet mogen begrijpen als een afwijzing van de levering op 31 december 2022. Uit verschillende verklaringen van [eis.conv./verw.reconv.] volgt dat zij het bedrijfspand graag wilde kopen. Zij heeft de koopoptie in de huurovereenkomst laten opnemen, heeft taxatierapporten opgevraagd (2.5) en is meermaals het gesprek aangegaan over de aankoop door haar. Al deze gedragingen van [eis.conv./verw.reconv.] bij elkaar leiden tot het oordeel [ged.conv./eis.reconv.] de woorden “
Dank voor de onderstaande e-mail met deze uitgangspunten”, moest begrijpen als een acceptatie van de door [ged.conv./eis.reconv.] voorgestelde levering eind december 2022, waarbij eerdere levering wenselijk – doch niet noodzakelijk – zou zijn. Uit de gedragingen van [eis.conv./verw.reconv.] blijkt onvoldoende dat zij het bedrijfspand niet (meer) zou willen kopen als de leveringsdatum 31 december 2022 zou zijn. Dat de advocaat van [eis.conv./verw.reconv.] de mogelijkheden tot eerdere levering heeft beproefd maakt dat niet anders. Van een afwijkend aanbod in de zin van artikel 6:225 BW is geen sprake.
Ik begreep dat in ieder geval nog één andere partij huurder is van het verkochte” en “
heb rekening gehouden met de zittende huurder.”. Bovendien heeft [eis.conv./verw.reconv.] volgens [ged.conv./eis.reconv.] tijdens de bezichtiging op 3 november 2022 ook met de heer [betrokkene 6] , managing director van [bedrijf 1] (hierna: [betrokkene 6] ), gesproken. [eis.conv./verw.reconv.] zou toen tegen [betrokkene 6] gezegd hebben dat hij eigenaar zou worden van het pand, waarop [betrokkene 6] zou hebben gereageerd dat hij binnenkort dus een nieuwe huurbaas zou krijgen. Daaruit heeft [eis.conv./verw.reconv.] kunnen afleiden dat [bedrijf 1] niet van plan was om te vertrekken, aldus [ged.conv./eis.reconv.] . Bovendien is in het taxatierapport (2.5) vermeld dat [bedrijf 1] het pand huurt tot 31 december 2024. Tevens vermeldt artikel 12.7 van de huurovereenkomst tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] (2.2), dat bij gebruik van de koopoptie de lopende huurovereenkomsten op [eis.conv./verw.reconv.] zullen overgaan.
Uw cliënte koopt het gehuurde(…)
evenals de bedrijfsruimtedie thans wordt gehuurd door [bedrijf 1]” (2.10, onderstreping rechtbank). In de taxatierapporten waar [eis.conv./verw.reconv.] naar verwijst, zijn de huidige huurvoorwaarden van [bedrijf 1] weliswaar niet meegenomen, maar er wordt wel rekening gehouden een doorlopende huurovereenkomst tot en met 31 december 2024 van [bedrijf 1] . De taxatierapporten zijn daarom ook onvoldoende voor [eis.conv./verw.reconv.] om er gerechtvaardigd op te kunnen vertrouwen dat [ged.conv./eis.reconv.] vrij van huur wilde verkopen. Verder is de rechtbank van oordeel dat van [eis.conv./verw.reconv.] , die in de onderhandelingen werd bijgestaan door een advocaat, mag worden verwacht dat zij de voorwaarde vrij van huur expliciet benoemd in de onderhandelingen. Zeker omdat zij, zelf ook huurder zijnde, bekend was met het feit dat [bedrijf 1] het andere gedeelte van het pand huurde. De slotsom is dat niet is gebleken dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de voorwaarde vrij van huur. Dat betekent dat geen overeenkomst tot stand is gekomen. De primaire vorderingen I. en II. zijn daarmee niet toewijsbaar.
voor het geval de Rechtbank Gelderland zou oordelen dat tussen [eis.conv./verw.reconv.] en [ged.conv./eis.reconv.] een koopovereenkomst tot stand is gekomen(…)
met inachtneming van de rechten van [bedrijf 1]” op te nemen. Nu de rechtbank op basis van het partijdebat tot de conclusie komt dat geen overeenkomst tot stand is gekomen, komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vorderingen III., IV. en V. en zullen daarnaast ook de vorderingen VI., VII. en VIII. moeten worden afgewezen. In conventie resteert dan de meer subsidiaire vordering, die in het hierna volgende beoordeeld zal worden.
alle inventaris, aanpassingen en verbouwingen(…)
worden ingezet als zekerheid en onderpand”. Daaruit volgt volgens [eis.conv./verw.reconv.] dat zij alleen gehouden is om de verbouwingskosten terug te betalen als zij het pand uiteindelijk verkrijgt, omdat [ged.conv./eis.reconv.] anders als eigenaar profiteert van een verbouwing die zij niet betaald heeft. Daar gaat de rechtbank niet in mee. De garantstelling waarop [eis.conv./verw.reconv.] wijst, is onvoldoende om aan te nemen dat partijen hebben bedoeld af te spreken dat terugbetaling niet plaats zou hoeven vinden als [eis.conv./verw.reconv.] het pand niet zou verkrijgen. Dat kan niet worden afgeleid uit de tekst van de garantstelling of de overeenkomst en verdere feitelijke aanknopingspunten voor die uitleg ontbreken. Het is bovendien onaannemelijk. Als de verbouwingskosten alleen terugbetaald zouden hoeven worden wanneer [eis.conv./verw.reconv.] in de toekomst eigenaar zou worden van het pand, dan ligt het niet in de rede om al afspraken te maken over terugbetalingen in de jaren voor de overdracht. Ten tijde van de garantstelling (eind 2019) lag een aankoop door [eis.conv./verw.reconv.] in de nabije toekomst niet voor de hand. De koopoptie in de huurovereenkomst zou immers pas kunnen worden ingeroepen vanaf 1 september 2024. [eis.conv./verw.reconv.] heeft niet betwist dat zij de voorgeschoten verbouwingskosten aan [ged.conv./eis.reconv.] zou terugbetalen betalen, in eerste instantie door middel van een huurverhoging van € 5.000,00 per maand. De terugbetalingsafspraak staat daarmee vast. Eventuele verrijking van [ged.conv./eis.reconv.] is derhalve niet ongerechtvaardigd, aangezien er een rechtsgrond voor die verrijking is.
Frank(Rechtbank: [betrokkene 1] )
stelt voor om het restantbedrag te betalen bij aankoop van het pand. Toon [betrokkene 3] wil graag dat er per maand een bedrag betaald word(t)
, dan word(t)
later de koop som voor het pand ook lager. De huur is nu € 2500,- per maand en zou ivm met de verbouwingskosten de huur € 7500,- per maand moeten zijn.
aflossing wordt per separate factuur vanaf september per maand betaald. Betalingen van huur en aflossing zal dan per eind van de maand betaald worden”.