ECLI:NL:RBGEL:2023:6221

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
414839
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen moeder en kinderen over proceskosten en onrechtmatige verrijking

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 15 november 2023, is er een geschil ontstaan tussen een moeder en haar kinderen over de vergoeding van proceskosten en de vraag of er sprake is van onrechtmatige verrijking. De moeder, eiser in conventie en gedaagde in reconventie, heeft haar kinderen gedagvaard om hen te verplichten de woning te ontruimen die zij van haar heeft gehuurd. De kinderen hebben de vordering betwist en in reconventie een bedrag van € 13.691,62 gevorderd, dat volgens hen onterecht door de moeder is ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) als studiefinanciering voor hun broer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder de woning in 2007 heeft gekocht en dat er een voorkeursrecht van koop is gevestigd ten behoeve van haar ouders. De moeder heeft de woning in 2022 te koop aangeboden, maar dit aanbod is afgewezen. De kinderen hebben in 2023 een andere woning gekocht en de woning van de moeder ontruimd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de moeder niet onterecht is verrijkt, omdat zij de studiekosten voor haar zoon heeft betaald. De vordering van de kinderen op basis van onverschuldigde betaling is afgewezen, omdat de moeder geen geldsom aan hen heeft betaald. De rechtbank heeft de vorderingen van de moeder afgewezen en de kinderen veroordeeld tot betaling van € 2.517,92 aan de moeder, met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/414839 / HA ZA 23-54
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eis.conv./ged.reconv.],
wonende te [plaats] ,
eiser in conventie,
gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. F.L. Cavalje-van der Ham te Apeldoorn,
tegen

1.[ged.conv./eis.reconv. 1] ,

wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
2.
[ged.conv. 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. P.F.M. Langenhof te Doetinchem.
Eiseres in conventie, gedaagde in reconventie, wordt hierna [eis.conv./ged.reconv.] of de moeder genoemd.
Gedaagden in conventie worden hierna [gedn.conv.] genoemd en eiser in reconventie zal worden aangeduid als [ged.conv./eis.reconv. 1] of de zoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 juni 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens houdende akte wijziging eis namens [eis.conv./ged.reconv.] van 27 juli 2023
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 augustus 2023 waarbij partijen hebben verzocht om aanhouding voor de duur van twee weken
- het verzoek om aanhouding van 6 september 2023
- het verzoek om vonnis te wijzen van 26 september 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eis.conv./ged.reconv.] is de moeder van [gedn.conv.] . [eis.conv./ged.reconv.] is eigenaar van de woning aan de [adres+plaats] (hierna: de woning).
2.2.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft de woning in 2007 gekocht van haar ouders, de grootouders van [gedn.conv.] . In artikel 9 van de akte van levering is een voorkeursrecht van koop gevestigd ten behoeve van de ouders van [eis.conv./ged.reconv.] (hierna: het voorkeursrecht).
2.3.
Vanaf 2007 woonden partijen samen in de woning. In juli 2021 is [eis.conv./ged.reconv.] vertrokken uit de woning. [gedn.conv.] zijn in de woning blijven wonen.
2.4.
Op 15 februari 2022 heeft [eis.conv./ged.reconv.] de woning per aangetekende brief te koop aangeboden aan haar ouders voor € 750.000,00 (excl. kosten koper). Bij brief van 20 maart 2022 hebben de ouders van [eis.conv./ged.reconv.] dit aanbod afgewezen.
2.5.
Bij brief van 24 mei 2022 heeft de advocaat van [eis.conv./ged.reconv.] aan de toenmalige advocaat van [gedn.conv.] geschreven dat [eis.conv./ged.reconv.] voornemens is de woning te verkopen, dat de woning daarvoor verkoopklaar gemaakt moet worden en dat [gedn.conv.] op zoek moeten gaan naar andere woonruimte.
2.6.
Op 27 januari 2023 heeft [eis.conv./ged.reconv.] [gedn.conv.] gedagvaard waarbij is gevorderd om [gedn.conv.] te verplichten de woning van [eis.conv./ged.reconv.] te ontruimen en te verlaten. [eis.conv./ged.reconv.] heeft bij dagvaarding ook een daartoe strekkende provisionele vordering ingesteld.
2.7.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 maart 2023 is de provisionele vordering afgewezen.
2.8.
Op 6 april 2023 hebben [gedn.conv.] een andere woning gekocht. Deze woning is op 15 mei 2023 aan [gedn.conv.] geleverd.
2.9.
Op 23 juni 2023 hebben [gedn.conv.] de woning van [eis.conv./ged.reconv.] ontruimd opgeleverd.
2.10.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft tussen 8 februari 2019 en 22 oktober 2021 maandelijks studiefinanciering op haar bankrekening ontvangen van de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: DUO). Deze studiefinanciering was toegekend aan [ged.conv./eis.reconv. 1] . [ged.conv./eis.reconv. 1] heeft een brief van DUO overgelegd waarin staat dat in totaal € 13.691,62 is uitgekeerd.
2.11.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft voor [ged.conv./eis.reconv. 1] de volgende studie- en ziektekosten betaald:
Collegegeld Hogeschool Arnhem en Nijmegen
€ 2.993,70
Collegegeld Astrum College
€ 515,00
Boeken, certificaten en online toegang
€ 750,00
Zorgpremie ziektekostenverzekering (36 maanden x € 160,00)
€ 5.760,00
Eigen risico ziektekostenverzekering (3 x € 385,00)
€ 1.155,00
TOTAAL:
€ 11.173,70

3.Het geschil

3.1.
[eis.conv./ged.reconv.] vordert na wijziging van eis - samengevat - veroordeling van [gedn.conv.] tot betaling van de daadwerkelijk gemaakte kosten van de procedure, door [eis.conv./ged.reconv.] begroot op € 9.680,00, vermeerderd met rente en kosten. [eis.conv./ged.reconv.] legt daaraan ten grondslag dat [gedn.conv.] misbruik hebben gemaakt van het procesrecht door in strijd met artikel 21 Rv opzettelijk stellingen in te nemen die niet waar zijn en bewijsstukken achter te houden.
3.2.
[gedn.conv.] hebben de vordering van [eis.conv./ged.reconv.] gemotiveerd betwist en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van [eis.conv./ged.reconv.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van deze procedure.
3.3.
In reconventie vordert [ged.conv./eis.reconv. 1] - samengevat - om [eis.conv./ged.reconv.] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 13.691,62, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de conclusie van antwoord tot de datum der algehele voldoening, met veroordeling van [eis.conv./ged.reconv.] in de kosten van het geding. [ged.conv./eis.reconv. 1] legt daaraan ten grondslag dat [eis.conv./ged.reconv.] dit bedrag van DUO zonder recht of titel heeft ontvangen en daarom sprake is van onverschuldigde betaling. Subsidiair voert [ged.conv./eis.reconv. 1] aan dat sprake is van een lening van [ged.conv./eis.reconv. 1] aan [eis.conv./ged.reconv.] . Meer subsidiair is volgens [ged.conv./eis.reconv. 1] sprake van ongerechtvaardigde verrijking van [eis.conv./ged.reconv.] .
3.4.
[eis.conv./ged.reconv.] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [ged.conv./eis.reconv. 1] , dan wel tot afwijzing van de vordering in reconventie, met, uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, veroordeling van [ged.conv./eis.reconv. 1] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Volgens [eis.conv./ged.reconv.] bestaat aanleiding om [gedn.conv.] te veroordelen in de daadwerkelijk gemaakte proceskosten. Zij legt daaraan ten grondslag dat [gedn.conv.] in de conclusie van antwoord in het incident, genomen op de rol van 22 februari 2023, - in strijd met artikel 21 Rv - hebben gesteld dat de woning niet te koop was aangeboden aan de ouders van [eis.conv./ged.reconv.] en dat de ouders van [eis.conv./ged.reconv.] gebruik wensten te maken van het voorkeursrecht. [eis.conv./ged.reconv.] heeft in dit verband gewezen op de aangetekende brief van 15 februari 2022, waarbij de woning aan haar ouders te koop is aangeboden voor € 750.000,00 (excl. kosten koper) en de afwijzing van dit aanbod door haar ouders bij brief van 20 maart 2022, medeondertekend door de [gedn.conv.] . Verder legt [eis.conv./ged.reconv.] aan haar vordering ten grondslag dat M en S. Crum bij conclusie van antwoord van 3 mei 2023 hebben verzwegen dat zij op termijn over vervangende woonruimte beschikten. In plaats daarvan hebben zij gesteld dakloos te zullen worden bij toewijzing van de vordering van [eis.conv./ged.reconv.] , terwijl zij de nieuwe woning al op 6 april 2023 hadden gekocht.
4.2.
[gedn.conv.] betwisten dat zij in strijd met de waarheid hebben verklaard. Ten aanzien van het voorkeursrecht hebben zij alleen duidelijk willen maken dat het voorkeursrecht gold en van belang was voor de beoordeling van de provisionele vordering. De ouders van [eis.conv./ged.reconv.] waren niet bereid om het voor de genoemde vraagprijs te kopen, maar dat bracht niet mee dat het voorkeursrecht daarmee was komen te vervallen en zij nooit een beroep zouden willen doen op het voorkeursrecht. Daarnaast is namens [gedn.conv.] ter zitting toegelicht dat de koop van de andere woonruimte onder voorbehoud was van het verkrijgen van de benodigde financiering en dat het geruime tijd allerminst zeker was of deze financiering rond zou komen.
4.3.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bevatten de artikelen 237 tot en met 240 Rv, behoudens bijzondere omstandigheden, een zowel limitatieve als exclusieve regeling van de proceskosten waarin de in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. [1] Slechts onder buitengewone omstandigheden is een volledige vergoedingsplicht ter zake van de proceskosten denkbaar. Daarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Ook een verweer kan leiden tot misbruik van procesrecht. Het gevoerde verweer kan echter pas misbruik van procesrecht opleveren, als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [2]
4.4.
Ten aanzien van het voorkeursrecht stelt de rechtbank vast dat in de conclusie van antwoord in het incident ten onrechte is vermeld dat [eis.conv./ged.reconv.] de woning nog niet had aangeboden aan haar ouders. De vermelding dat zij bij aanbieding van de woning tegen een marktconforme prijs zeker wilden overwegen deze te kopen, kan echter niet als onjuist worden gekwalificeerd. Gesteld noch gebleken is immers dat een bedrag van € 750.000,00 als marktconform had te gelden en dat de ouders van [eis.conv./ged.reconv.] ten tijde van het nemen van de conclusie van antwoord in het incident al hadden besloten dat zij onder geen enkele voorwaarde gebruik zouden willen maken van het voorkeursrecht. Daar komt bij dat het niet voor de hand ligt dat het vermelden van de aanbieding die een jaar eerder was gedaan van invloed was geweest op het oordeel in het incident. Dit was alleen het geval geweest als het voorkeursrecht vanwege die aanbieding geen rol meer zou spelen. Dat is gesteld noch gebleken. In zoverre was het verweer van [gedn.conv.] dat het voorkeursrecht aan verkoop van de woning van [eis.conv./ged.reconv.] op korte termijn in de weg stond niet onterecht. Dat zij de aanbiedingsbrief niet hebben vermeld is gelet op de door de Hoge Raad aangegeven terughoudendheid dan ook onvoldoende voor de conclusie dat sprake is van misbruik van procesrecht.
4.5.
Voor wat betreft het standpunt over de vervangende woonruimte staat vast dat [gedn.conv.] op 3 mei 2023 nog geen eigenaren waren van hun nieuwe woning. Zij hadden op dat moment dus geen vervangende woonruimte. In zoverre was het in de conclusie van antwoord ingenomen standpunt feitelijk niet onjuist. In het licht van hetgeen door [gedn.conv.] naar voren is gebracht over de onzekerheid omtrent de financiering van de koop, was het risico om op straat te komen bij toewijzing van de vordering bovendien niet geheel afwezig.
4.6.
Hoewel de rechtbank vaststelt dat de advocaten zich namens [gedn.conv.] zorgvuldiger hadden kunnen uitdrukken, kan niet worden gezegd dat het verweer is gebaseerd op onjuiste feiten of stellingen die op voorhand geen kans van slagen hadden. Er zijn daarom geen buitengewone omstandigheden die een volledige vergoedingsplicht van de proceskosten rechtvaardigen. De vordering van [eis.conv./ged.reconv.] zal daarom worden afgewezen.
in reconventie
4.7.
In reconventie vordert [ged.conv./eis.reconv. 1] € 13.691,62 van [eis.conv./ged.reconv.] , zijnde het bedrag dat [eis.conv./ged.reconv.] volgens [ged.conv./eis.reconv. 1] van DUO heeft ontvangen. [ged.conv./eis.reconv. 1] stelt dat [eis.conv./ged.reconv.] dit bedrag zonder recht of titel heeft ontvangen. Daarom zou sprake zijn van onverschuldigde betaling. Subsidiair stelt [ged.conv./eis.reconv. 1] dat [eis.conv./ged.reconv.] dit bedrag heeft ontvangen in het kader van een mondeling overeengekomen geldlening. Meer subsidiair stelt [ged.conv./eis.reconv. 1] dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
Is sprake van onverschuldigde betaling?
4.8.
Op degene die een vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt op grond van artikel 6:203 BW, rust de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij zonder rechtsgrond een goed heeft gegeven, in dit geval dat [ged.conv./eis.reconv. 1] [eis.conv./ged.reconv.] een geldsom heeft gegeven. Dit volgt uit de hoofdregel van artikel 150 Rv.
4.9.
In het onderhavige geval heeft DUO de studiefinanciering, die was toegekend aan [ged.conv./eis.reconv. 1] , betaald aan [eis.conv./ged.reconv.] . Daarmee heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] geen geldsom betaald aan [eis.conv./ged.reconv.] , zodat reeds om die reden van onverschuldigde betaling geen sprake is.
Is sprake van een lening die moet worden terugbetaald?
4.10.
Degene die een vordering op basis van een overeenkomst van geldlening instelt, heeft de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat een terugbetalingsverplichting bestaat. Daartoe zal gesteld moeten worden dat een bedrag is geleend en dat dit bedrag opeisbaar is.
4.11.
De rechtbank overweegt dat [ged.conv./eis.reconv. 1] zich in de schriftelijke conclusie op het standpunt heeft gesteld dat de studiefinanciering op verzoek van [eis.conv./ged.reconv.] is aangevraagd vanwege financiële problemen van [eis.conv./ged.reconv.] . Daarmee heeft [ged.conv./eis.reconv. 1] echter niet gesteld dat partijen hebben afgesproken dat [eis.conv./ged.reconv.] de door haar van DUO ontvangen studiefinanciering aan haar zoon zou (terug)betalen en wanneer. Bovendien staat dit haaks op het ter zitting door de zoon ingenomen standpunt dat hij niet wist dat de studiefinanciering door zijn moeder was aangevraagd en dat [eis.conv./ged.reconv.] hierin alleen zou hebben gehandeld. [eis.conv./ged.reconv.] heeft verder betwist dat op haar een terugbetalingsverplichting rust. De rechtbank is daarom van oordeel dat [ged.conv./eis.reconv. 1] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat sprake is van een lening die door hem kan worden opgeëist.
Is sprake van ongerechtvaardigde verrijking?
4.12.
[ged.conv./eis.reconv. 1] legt aan de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking ten grondslag dat [eis.conv./ged.reconv.] € 13.691,62 studiefinanciering heeft ontvangen en hij nu voor hetzelfde bedrag een schuld heeft bij DUO. [eis.conv./ged.reconv.] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij studie- en ziektekosten van haar zoon heeft betaald en in zoverre niet is verrijkt. In reactie op het verweer van [eis.conv./ged.reconv.] heeft de zoon zich op het standpunt gesteld dat zijn moeder de studie- en ziektekosten zelf moest dragen, gelet op het bepaalde in artikel 1:395a BW.
4.13.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat een persoon die zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt ten koste van een ander, in beginsel verplicht is diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Voor toewijzing van de vordering op grond van ongerechtvaardigde verrijking dient sprake te zijn van een verrijking van de ene partij, van een verarming van de andere partij en van een causaal verband tussen de verrijking en de verarming. Verder dient de verrijking ongerechtvaardigd te zijn. Een verrijking is ongerechtvaardigd indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is.
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat de moeder € 13.691,62 aan studiefinanciering heeft ontvangen en dat daardoor voor hetzelfde bedrag een studieschuld is ontstaan aan de zijde van de zoon. De rechtbank is van oordeel dat bij de vraag of en in hoeverre de moeder is verrijkt in deze zaak geen betekenis toekomt aan artikel 1:395a BW. Voor dit oordeel is van belang dat eerder in rechte geen op artikel 1:395a BW gebaseerde onderhoudsverplichting voor de moeder is vastgesteld ten behoeve van de zoon en behoedzaam gebruik moet worden gemaakt van de bevoegdheid deze verplichting te laten ingaan met terugwerkende kracht. [3] Daargelaten dat de zoon ook niets heeft gesteld over zijn behoefte en de draagkracht van de moeder, heeft hij niet verzocht om deze onderhoudsverplichting alsnog vast te stellen. Bij afwezigheid van een onderhoudsverplichting aan de zijde van de moeder, bestaat geen grond voor de conclusie dat zij de studie- en ziektekosten hoe dan ook moest dragen. Dit betekent dat de moeder niet is verrijkt en de zoon niet is verarmd voor zover de moeder de studie- en ziektekosten voor de zoon heeft betaald. Voor het restant van € 2.517,92 is de conclusie dat de moeder in zoverre is verrijkt en de zoon voor dat bedrag is verarmd, terwijl daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. De vordering uit ongerechtvaardigde verrijking is daarom in beginsel voor dat bedrag toewijsbaar.
4.15.
[eis.conv./ged.reconv.] heeft tenslotte nog een beroep op verrekening gedaan met een vordering
€ 3.500,00 in verband met schade aan de woning van [eis.conv./ged.reconv.] die [gedn.conv.] zouden hebben veroorzaakt. [ged.conv./eis.reconv. 1] en [ged.conv. 2] betwisten dat zij schade hebben veroorzaakt aan de woning van [eis.conv./ged.reconv.] .
4.16.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op verrekening niet opgaat. Afgezien van het feit dat [gedn.conv.] betwisten dat deze schade door hen is veroorzaakt en zij daarvoor aansprakelijk zijn, valt uit hetgeen door [eis.conv./ged.reconv.] is gesteld niet af te leiden in hoeverre deze schade door de zoon alleen zou zijn veroorzaakt. Dit is wel vereist om vast te stellen of de moeder een met de reconventionele vordering van de zoon verrekenbare vordering heeft. De gegrondheid van het verrekeningsverweer is derhalve niet op eenvoudige wijze vast te stellen, als bedoeld in artikel 6:136 BW. Het beroep op verrekening slaagt dan ook niet.
4.17.
De door de zoon vanaf de dag van de conclusie gevorderde wettelijke rente, waartegen [eis.conv./ged.reconv.] geen zelfstandig verweer heeft gevoerd, wordt toegewezen zoals hierna vermeld.
proceskosten in conventie en in reconventie
4.18.
Nu beide partijen deels in het ongelijk worden gesteld, en vanwege de familierechtelijke betrekking, zal de rechtbank de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen compenseren in die zin dat zij ieder hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [eis.conv./ged.reconv.] af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eis.conv./ged.reconv.] om aan [ged.conv./eis.reconv. 1] te betalen een bedrag van € 2.517,92, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 3 mei 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Harten en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
1781

Voetnoten

1.Zie o.a. Hoge Raad 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1600.
2.Zie Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.
3.Hoge Raad 4 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:365.