Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
Artikel 2; Zekerheid
zal alle in deze beschikbaar gestelde financiële middelenuitsluitend
aanwenden tot het welslagen van het beoogde.
aan partij twee en drie[ [eisende partij] en [bedrijf 1] – rb] tezamen.
bij de verkoop in delen,dan wel geheel na realisatie van het totale project, in die zin dat de nog openstaande restschuld aan partij twee en/of drie altijd met voldoende hypothecaire zekerheid zal zijn afgedekt.
tweede scenario, zie bijlage), het gaat hierbij om geldhoeveelheid en tijdstip van beschikbaarstelling.
de folders(…)
bij Zielman [liggen]” en gevraagd of deze ook nog bij andere makelaars liggen.
waaronder alle daaruit voortvloeiende vorderingen op [gedaagde partij]”, overgedragen aan [eisende partij] tegen een minimale waardering van het Onroerend Goed van € 3.770.000,00 (productie 9 bij dagvaarding). [gedaagde partij] is van deze overdracht op de hoogte gesteld. Artikel 2 van de akte luidt als volgt:
Indien en voor zover de rechtsgeldigheid van (de overdracht van) de rechten en verplichtingen uit de SWO en/of de Hypotheek dan wel de daaruit voortvloeiende rechten van [eisende partij] jegens [gedaagde partij] op enigerlei wijze door [gedaagde partij] of een derde wordt betwist, wordt [eisende partij] hierbij door [bedrijf 1] gemachtigd om haar in deze kwestie te vertegenwoordigen. Deze volmacht is alsdan onvoorwaardelijk en onbeperkt.”
met alle daaraan verbonden rechten met alle daaruit voortvloeiende accessoire en nevenrechten, waaronder het Hypotheekrecht, het Pandrecht en rechten uit executoriale en notariële titels, hierna te noemen: Cessie, als bedoeld in artikel 3:94 BW”.
per direct de parate executie [geschorst] van de aan [gedaagde partij] in eigendom toebehorende percelen en/of de zich daarop bevindende boerderij met opstallen tot het moment dat in de door [eisende partij] (…) gestarte procedure bij deze rechtbank een gerechtelijke uitspraak is gegeven die in kracht van gewijsde is gegaan, die aan [gedaagde partij] is betekend en waaruit blijkt dat [bedrijf 1] en/of [eisende partij] een opeisbare vordering tot betaling van een geldbedrag op [gedaagde partij] heeft en [gedaagde partij] met de nakoming daarvan in verzuim is en voor de zekerheid waarvan [bedrijf 1] en/of [eisende partij] destijds het recht van eerste hypotheek hebben verkregen in de notariële akte van 29 april 2004”. De vorderingen van [eisende partij] in reconventie – die kort gezegd en onder meer strekten tot de veroordeling van [gedaagde partij] om alle nodige medewerking te verlenen aan het zo spoedig mogelijk verkoopklaar maken en (op)leveren van alle percelen aan de [adres+plaats] – zijn afgewezen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
waaronder alle daaruit voortvloeiende vorderingen op [gedaagde partij]”, overgedragen aan [eisende partij] . [gedaagde partij] is van deze overdracht op de hoogte gesteld.
Derhalve wenst zij de overeenkomst te ontbinden, behoudens voor wat betreft haar recht op gebruikmaking van artikel 5d van de SWO.” De rechtbank vat deze zinsnede op als een buitengerechtelijke, gedeeltelijke ontbinding, in die zin dat [eisende partij] hiermee heeft bedoeld de overeenkomst bij dagvaarding gedeeltelijk te ontbinden. Op de zitting heeft [eisende partij] nader verklaard een beroep te willen blijven doen op de artikelen 2-b, 5-d en 5-e van de samenwerkingsovereenkomst. De rechtbank begrijpt dit zo dat [eisende partij] de samenwerkingsovereenkomst heeft ontbonden met uitzondering van de artikelen 2-b, 5-d en 5-e.
al dan niet op basis van artikel 5 lid e van de samenwerkingsovereenkomst”. Artikel 5-e van de samenwerkingsovereenkomst houdt de verplichting van [gedaagde partij] in tot het regelmatig “
mondeling en/of schriftelijk rapporteren over de voortgang van het project en over alle andere van belang zijnde omstandigheden”. Het verlenen van medewerking aan een accountantsonderzoek valt daar niet onder. De vordering zal bij gebrek aan grondslag worden afgewezen.
in het kader van een optimale invulling van artikel 5 d van de samenwerkingsovereenkomst oftewel het streven naar een maximalisatie van de verkoopopbrengst van beide partijen”. Dit zou neerkomen op nakoming van de samenwerkingsovereenkomst, terwijl de rechtbank in het voorgaande (4.15) heeft geconstateerd dat [eisende partij] de samenwerkingsovereenkomst buitengerechtelijk (gedeeltelijk) heeft ontbonden. Dat verdraagt zich niet met elkaar. Ook deze vordering zal daarom worden afgewezen.