ECLI:NL:HR:2004:AO6918

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/075HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • J.B. Fleers
  • O. de Savornin Lohman
  • A. Hammerstein
  • F.B. Bakels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest inzake onrechtmatige verlening van bouwvergunning door de Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 juni 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude (hierna: de Gemeente) en Wabron B.V. (hierna: Wabron). De Gemeente was in eerste instantie door Wabron gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem, waarbij Wabron vorderde dat de Gemeente zou worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van ƒ 38.289,58, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft de vordering op 6 februari 2001 afgewezen. Wabron heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 21 november 2002 het vonnis van de rechtbank heeft vernietigd en de vordering van Wabron heeft toegewezen tot een bedrag van € 17.375,05, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Tegen dit arrest heeft de Gemeente cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling verwezen naar de feiten en het verloop van de procedure zoals uiteengezet door de Advocaat-Generaal. De kern van de zaak betrof de vraag of Wabron als rechtsopvolger van de vergunningaanvrager kon worden aangemerkt, aangezien de Gemeente had aangevoerd dat Wabron niet de juiste rechtsopvolger was. Het hof had dit verweer verworpen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de vordering tot schadevergoeding niet aan Wabron toekwam, omdat deze was ontstaan vóór de overdracht van de bouwvergunning.

De Hoge Raad heeft het arrest van het gerechtshof vernietigd en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Wabron werd veroordeeld in de kosten van de procedure. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij de overdracht van rechten en verplichtingen die voortvloeien uit bouwvergunningen en de gevolgen van onrechtmatige handelingen door overheden.

Uitspraak

25 juni 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/075HR
JMH/AT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DE GEMEENTE HAARLEMMERLIEDE EN SPAARNWOUDE,
gevestigd te Halfweg, gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema,
t e g e n
WABRON B.V.,
gevestigd te Haarlem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. R.T.R.F. Carli.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - verder te noemen: Wabron - heeft bij exploot van 5 november 1993 eiseres tot cassatie - verder te noemen: de Gemeente - gedagvaard voor de rechtbank te Haarlem en gevorderd bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Wabron te betalen een bedrag van ƒ 38.289,58, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 maart 1993 tot aan de dag der algehele voldoening, en voorts een bedrag van ƒ 3.474,48 terzake buitengerechtelijke incassokosten en voorts Wabron te veroordelen in de kosten van dit geding.
De Gemeente heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 6 februari 2001 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft Wabron hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 21 november 2002 heeft het hof het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 6 februari 2001 waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Wabron alsnog toegewezen tot een bedrag van € 17.375,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 maart 1993 en met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.576,65.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de Gemeente beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Wabron heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.
De advocaat van Wabron heeft bij brief van 15 april 2004 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1.1-1.1.12 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Voorzover thans van belang gaat het om het volgende.
Burgemeester en Wethouders van de Gemeente hebben bij besluit van 26 september 1991, aan de aanvrager verzonden op 2 oktober 1991, een door '[A] b.v.' aangevraagde bouwvergunning verleend.
Stellende dat de Gemeente onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door een bouwvergunning af te geven terwijl inmiddels het daarvoor nodige besluit van de raad van de Gemeente, dat voor het perceel waarop de aanvraag betrekking had een herziening van het bestemmingsplan werd voorbereid, was verlopen, heeft Wabron vergoeding van de als gevolg van dit onrechtmatig handelen door haar geleden schade gevorderd. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, het hof heeft haar toegewezen.
3.3 Naar het hof heeft overwogen in rov. 4.5, heeft de Gemeente, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, aangevoerd dat Wabron niet kan worden aangemerkt als rechtsopvolger van vergunningaanvrager [A] B.V., aangezien niet deze laatste vennootschap maar [betrokkene 1] in privé medeoprichter was van Wabron, zodat de gepretendeerde vordering haar niet toekomt. Het hof heeft dit verweer verworpen, daartoe overwegende:
"4.6 Dit verweer gaat niet op. Bij onderhandse akte van 12 oktober 1991, overgelegd als productie 8 bij repliek, heeft [betrokkene 1], handelend in privé en in zijn hoedanigheid van directeur van IJsunie B.V., de uit bovengenoemde bouwvergunning voortvloeiende rechten en verplichtingen aan Wabron overgedragen. Daarmee is de onderhavige vordering, die is gegrond op onrechtmatige verlening van deze bouwvergunning, rechtsgeldig aan Wabron gecedeerd volgens het toen geldende artikel 668 (oud) BW."
3.4 Het onrechtmatig handelen dat Wabron aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd, heeft plaatsgevonden vóór 12 oktober 1991. Indien dit handelen inderdaad tot een vordering tot schadevergoeding jegens de Gemeente heeft geleid, is deze vordering derhalve vóór 12 oktober 1991 ontstaan en kwam zij toe aan de aanvrager van de vergunning. Anders dan het hof heeft aangenomen, kan zij niet worden aangemerkt als een uit de bouwvergunning voortvloeiend recht, noch als een nevenrecht dat van rechtswege overgaat op de verkrijger van het recht op de bouwvergunning; vgl. HR 12 november 1999, nr. C98/076, NJ 2000, 222. Onderdeel 1 slaagt derhalve.
Nu de betrokken akte geen andere te dezen relevante bepaling bevat dan door het hof is weergegeven, en de gedingstukken ook anderszins geen stellingen inhouden die het oordeel zouden kunnen rechtvaardigen dat de bedoelde vordering op Wabron is overgegaan, moet de conclusie zijn dat de bedoelde vordering Wabron niet toekomt.
De Hoge Raad kan derhalve zelf de zaak afdoen door het vonnis van de rechtbank te bekrachtigen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 21 november 2002;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Haarlem van 6 februari 2001;
veroordeelt Wabron in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Gemeente begroot:
- in hoger beroep op € 1.266,05;
- in cassatie op € 652,34 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 25 juni 2004.