Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
- de akte uitlating na tussenvonnis en overlegging producties van Emmagroep
- de akte houdende overlegging producties tevens wijziging eis van Ad Infinitum
2.De feiten
1. Koper zal medewerking verlenen aan het vestigen van een recht van overpad dat met de gemeente Apeldoorn is overeengekomen, om te komen naar de openbare weg, dat voor wat betreft de lengte en de breedte is gemaximeerd overeenkomstig het huidige wegenstelsel en op de hierna volgende tekening schetsmatig is aangegeven, en het vestigen van een recht van opstal voor eventuele infrastructuur leidingen (met en daarbij behorende exploitatieovereenkomst met verdeling van kosten) t.b.v. de navolgende kadastrale percelen […]. E.e.a. zoals aangegeven in de dataroom bestand van de bijlage bij dit koopcontract. Indien Koper ten gevolge van toekomstige gebiedsontwikkeling en optimalisatie daarvan wenst dat het recht van overpad elders wordt uitgeoefend, zal koper zulks kunnen voorstellen aan de eigenaar van het dienende erf, die de medewerking aan dat gewijzigde overpad of opstalrecht niet op onredelijke gronden zal weigeren.
[…]
[…]
[…]
[…]
[…]
a. Stichting de Hoenderloo Groep […]
a. Ad Infinitum B.V. […]
3.Het geschil
4.De beoordeling
de erfdienstbaarheid” en worden de woorden “
vestigen”, “
recht van overpad”, “
dienend erf” en “
recht van opstal” gebruikt. Verder is relevant dat Ad Infinitum in haar reactie (rechtsoverweging 2.7) op de aanvaarding van het derdenbeding door de gemeente Apeldoorn zelf spreekt over een erfdienstbaarheid en de notariële vestiging daarvan. Het standpunt van Ad Infinitum dat slechts beoogd zou zijn om aan de gemeente Apeldoorn een persoonlijk recht te verschaffen, strookt niet met het voorgaande. Na aanvaarding van het derdenbeding op 13 januari 2021 verkreeg de gemeente Apeldoorn dus een vorderingsrecht jegens Ad Infinitum met betrekking tot het verlenen van medewerking aan de vestiging aan een erfdienstbaarheid.
[…]een recht van overpad dat met de gemeente Apeldoorn is overeengekomen, om te komen naar de openbare weg, dat voor wat betreft de lengte en de breedte is gemaximeerd overeenkomstig het huidige wegenstelsel[…]”
[…]Recht van overpad ten behoeve van de voormalige onderwijsgebouwen over de overige percelen, via de kortst mogelijke route naar de openbare weg.[…]”
[…]het instand houden, het onderhoud en de jaarlijkse kosten van de wegen en infrastructuur waarin tevens een kostenverdeling wordt overeengekomen t.b.v. de wegen en voorzieningen om te komen op de openbare weg en t.b.v. de aansluiting op de openbare nutsvoorzieningen.” Aangezien geen van beide partijen een vordering met betrekking tot het sluiten van een exploitatieovereenkomst heeft ingesteld, kan de rechtbank hierover verder niet oordelen.
Parl. Gesch. BW Boek 3, p. 899) volgt dat de rechter deze bevoegdheid met voorzichtigheid moet hanteren. Deze voorzichtigheid brengt allereerst met zich dat de gehoudenheid om een rechtshandeling te verrichten vast moet komen te staan, maar ook dat de inhoud van de rechtshandeling met voldoende mate van nauwkeurigheid moet kunnen worden vastgesteld (Hof ’s-Hertogenbosch 7 maart 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:932).