6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
6.1.1.Partijen zijn op 20 september 1996 met elkaar gehuwd na het maken van huwelijkse voorwaarden. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is bepaald dat tussen de echtgenoten geen gemeenschap van goederen bestaat.
Op 13 februari 2013 is bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant het echtscheidingsverzoek ingediend. Bij beschikking van 11 juni 2013 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 22 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
6.1.2.Partijen hebben de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) gezamenlijk in eigendom. Sprake is van een eenvoudige gemeenschap. De woning is belast met een hypothecaire geldlening bij [geldgever] van € 150.000,00 (stand per 1 maart 2016). Partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Daarnaast hebben partijen een doorlopend krediet bij Fideaal. Op 1 april 2016 bedroeg het openstaande bedrag van dit krediet € 24.226,51 en op 17 juni 2016 € 24.756,23.
6.1.3.Aan de hypothecaire geldlening is een levensverzekering bij Reaal met polisnummer [Reaal polisnummer] gekoppeld. Daarnaast hebben partijen een levensverzekering bij Allianz met polisnummer [Allianz polisnummer] . Deze levensverzekering is niet aan de hypothecaire geldlening gekoppeld.
6.1.4.[geïntimeerde] heeft de woning in september 2012 verlaten. De woning wordt door [appellant] , samen met de inmiddels meerderjarige dochters van partijen, bewoond.
6.1.5.Bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is een procedure (zaaknummer C/02/293 119 / HA ZA 15-11) aanhangig geweest over de verdeling van de eenvoudige gemeenschap die tussen partijen bestond. Partijen hebben ter beslechting van die procedure ter zitting van 19 mei 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten.
In deze vaststellingsovereenkomst is – voor zover in hoger beroep van belang – het hiernavolgende bepaald:
“1. De woning wordt in beginsel door de man overgenomen, onder de voorwaarde dat de bank de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ten aanzien van de hypotheek zal ontslaan. De vrouw draagt derhalve haar aandeel in de woning over aan de man.
2. De schuld ter zake het krediet Fideaal wordt door ieder van partijen voor de helft gedragen.
3. De waardebepaling van de woning zal worden gedaan door de taxateur van AlleeWonen.
4. De contante waarde van de levensverzekeringpolissen zal worden opgevraagd en bij helfte worden gedeeld.
5. Ervan uitgaande dat er sprake is van een overwaarde ter zake de woning, komt deze aan ieder van partijen voor de helft toe en dient deze te worden gebruikt om het krediet bij Fideaal af te lossen.
6. Wanneer de woning door de man wordt overgenomen zal hij een zodanige financiering moeten verkrijgen dat hij tevens het aandeel van de vrouw in de overwaarde en zijn aandeel in het krediet kan financieren.
7. In geval de man niet in staat is de hiervoor vermelde financiering te verkrijgen, zal de woning overeenkomstig de koopakte van 19 juli 2005 worden aangeboden aan AlleeWonen overeenkomstig de overeengekomen terugkoopregeling.
8. In geval sprake is van een onderwaarde van de woning wordt deze door ieder van partijen voor de helft gedragen.”
6.1.6.De advocaat van [appellant] heeft op 3 juni 2015 aan de advocaat van [geïntimeerde] bericht dat [appellant] bezig was met de financiering zoals bedoeld in de vaststellingsovereenkomst. Op 5 juni 2015 heeft de advocaat van [geïntimeerde] verzocht om specifiekere informatie hierover. De advocaat van [appellant] heeft op 17 juni 2015 bericht dat dit verzoek aan haar cliënt wordt voorgelegd. Bij uitblijven van nader bericht heeft de advocaat van [geïntimeerde] op 6 juli 2015 nogmaals verzocht om de actuele stand van zaken kenbaar te maken.
6.1.7.Op 28 augustus 2015 heeft [geïntimeerde] aanspraak gemaakt op nakoming van de vaststellingsovereenkomst door [appellant] . Zij heeft [appellant] hiervoor een termijn gegeven van één week. Op 4 september 2015 heeft de advocaat van [appellant] aan de advocaat van [geïntimeerde] bericht dat [appellant] en zijn financieel adviseur nog in gesprek waren met de geldverstrekker en zij verwachtten dat eind september uitsluitsel kon worden gegeven. [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens gesommeerd uiterlijk 30 september 2015 te berichten of hij de woning kan overnemen.
6.1.8.Bij brief van 24 november 2015 heeft AlleeWonen een terugkoopaanbod gedaan voor de woning van € 164.750,00 kosten koper.
6.1.9.Bij dagvaarding in kort geding van 13 november 2015 heeft [geïntimeerde] [appellant] in rechte betrokken. Zij vorderde, na wijziging van eis, samengevat, het hiernavolgende:
1. veroordeling van [appellant] tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 11 maart 2015 (naar het hof begrijpt 19 mei 2015) in die zin dat, op verbeurte van een dwangsom:
a. hij binnen twee dagen na betekening van het vonnis zijn volledige medewerking dient te verlenen aan het te koop aanbieden, het (laten) opstellen en opmaken van een schriftelijke koopovereenkomst en al het andere dat vereist is voor verkoop van de woning aan AlleeWonen;
b. hij al zijn verplichtingen uit de koopovereenkomst dient na te komen;
c. hij dient over te gaan tot afkoop van de levensverzekering bij Reaal en de helft van het door hem te ontvangen bedrag direct na ontvangst daarvan aan [geïntimeerde] moet overmaken;
d. hij met zijn helft van hetgeen resteert na de opbrengst na verkoop van de woning en zijn helft van de uitkering van de polissen levensverzekering direct na ontvangst daarvan zijn helft van het krediet bij Fideaal dient af te lossen;
e. hij binnen twee dagen na betekening van het vonnis tot afgifte van kopieën van de foto’s aan [geïntimeerde] dient over te gaan;
2. te bepalen dat [appellant] gehouden is om de woning bij de levering aan AlleeWonen ontruimd te hebben en te houden, op verbeurte van een dwangsom;
3. voor zover [appellant] niet vrijwillig meewerkt aan de verkoop en levering van de woning aan AlleeWonen, [geïntimeerde] te machtigen tot het te gelde maken van de woning en te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte koop- en leveringsakte, althans in de plaats treedt van (een deel van) de koop- en leveringsakte voor zover het de medewerking van [appellant] betreft;
4. veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.1.10.[appellant] heeft de vordering bestreden.
6.1.11.De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat van [geïntimeerde] niet kan worden gevergd dat zij nog langer in een onverdeelde gemeenschap met [appellant] blijft. Haar belang bij verkoop van de woning aan AlleeWonen is groter dan het belang van [appellant] om de woning voorlopig nog onverdeeld te laten zodat hij nog financieringsmogelijkheden kan onderzoeken. Hierbij nam de voorzieningenrechter in aanmerking het tijdsverloop en de omstandigheid dat [appellant] al vanaf maart 2015 met de mogelijkheid dat hij geen financiering voor de woning kan verkrijgen rekening heeft kunnen houden en zich heeft kunnen inspannen voor het vinden van alternatieve woonruimte. De vorderingen sub 1a tot en met 1d en 2 zijn daarom toegewezen. De gevorderde dwangsommen zijn gemaximeerd. Ook vordering sub 1e is toegewezen omdat het door de vaststellingsovereenkomst op de weg van [appellant] lag te bewerkstellingen dat [geïntimeerde] kopieën van de foto’s ontvangt.
Vordering 3 is afgewezen omdat namens [appellant] ter zitting is verklaard dat hij zal meewerken aan de verkoop en levering van de woning indien hij daartoe bij vonnis is veroordeeld. De opgelegde dwangsom is een voldoende prikkel tot nakoming geacht.
De proceskosten zijn gecompenseerd.
6.2.1.[appellant] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis met ongedaanmaking van de bestreden gevolgen en voorts tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] en schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [geïntimeerde] in kosten in beide instanties en in de nakosten. [appellant] heeft hiertoe dertien grieven (waarbij het hof constateert dat tweemaal een zesde grief naar voren is gebracht die het hof zal aanduiden als grief 6a en grief 6b) aangevoerd.
6.2.2Het hof heeft bij tussenarrest van 10 mei 2016 de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis bij gebrek aan belang afgewezen, omdat [geïntimeerde] heeft aangegeven dat zij niet zal overgaan tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis totdat in hoger beroep is beslist.