ECLI:NL:RBGEL:2023:6090

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
AWB 21/2865 tot en met 21/2874
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking inzake verzwegen vermogen op buitenlandse bankrekeningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt de rechtmatigheid van een informatiebeschikking beoordeeld die aan eiser is opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De informatiebeschikking betreft de jaren 2005 tot en met 2014 en is gegeven in het kader van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV). Eiser heeft een inkeermelding gedaan in 2017 met betrekking tot verzwegen vermogen op een buitenlandse bankrekening. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van eiser over de herkomst van de vermogenstoename in 2005 ongeloofwaardig is, omdat deze inhoudt dat hij sinds 1990 jaarlijks grote contante bedragen naar de bank heeft gebracht uit een handel in tweedehands fietsen. De rechtbank concludeert dat het onredelijk is om van eiser bewijs te vragen voor deze verklaring. De informatiebeschikking wordt voor wat betreft het opvragen van bewijsstukken van de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt vernietigd, terwijl de informatiebeschikking voor de bankafschriften van 2005, 2006 en 2007 wordt gehandhaafd. Eiser krijgt recht op proceskostenvergoeding en het door hem betaalde griffierecht wordt terugbetaald. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem Belastingrecht
zaaknummers: AWB 21/2865 tot en met 21/2874
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaken tussen
[eiser],
te [woonplaats] , eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Eindhoven,
verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de uitspraken op bezwaar van verweerder van 3 mei 2021.
Verweerder heeft op 13 mei 2019 aan eiser een informatiebeschikking, als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), gegeven voor het jaar 2005 tot en met het jaar 2014 ten behoeve van de op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) (de informatiebeschikking).
Verweerder heeft het bezwaar tegen de informatiebeschikking toegewezen voor zover het ziet op de bronbelasting. De informatiebeschikking is voor het overige gehandhaafd.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Hij heeft daarbij 49 bijlagen gevoegd. Met betrekking tot bijlage 49 heeft verweerder een beroep gedaan op artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het verzoek om beperkte kennisneming toegewezen. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven het ongeanonimiseerde stuk te gebruiken bij de beoordeling van de beroepen.
De rechtbank heeft op 11 mei 2023 een pleitnota, met bijlagen, ontvangen van eiser. Deze ingekomen stukken zijn op diezelfde datum doorgezonden naar verweerder.
Voorafgaande aan de zitting heeft de griffier telefonisch contact opgenomen met verweerder met een vraag over bijlage 48 bij het verweerschrift. Verweerder heeft de inhoud van het gevoerde telefoongesprek per email op 22 mei 2023 aan de rechtbank bevestigd. Een kopie van deze email is ter zitting aan eiser verstrekt.
De rechtbank heeft de beroepen op 22 mei 2023 op zitting behandeld. Eiser is daar verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2] .
De beroepen van eiser zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen van de echtgenote van eiser, [naam 3] (geregistreerd onder de zaaknummers AWB 21/2878 tot en met 21/2881 en 21/2883 tot en met 21/2890).

Feiten

1. Eiser heeft een belastingadvieskantoor. Hij is één van de vennoten van
V.O.F. Belastingadvies- en Administratiekantoor [naam vof] (de v.o.f.). [naam 3] is de andere vennoot van de v.o.f. Daarnaast is eiser directeur van Assurantie- en Adviesbureau [eiser] B.V., in welke vennootschap hij 82% van de aandelen houdt. Het beconnummer van het belastingadvieskantoor van eiser is [nummer 1] . In het verleden heeft eiser bij de Belastingdienst gewerkt. Op [datum] heeft hij de Belastingdienst verlaten.
2. Op 29 december 2017 heeft verweerder van eiser per post een brief ontvangen met een inkeermelding, waarin staat dat een bankrekening in Luxemburg in 2013 is opgeheven en het tegoed is overgestort naar een bankrekening in Hong Kong. Deze brief is ondertekend door eiser, [naam 3] en hun zoon ( [naam 4] ). Op 31 december 2017 heeft eiser deze inkeermelding nogmaals, dit keer per e-mail, aan verweerder gestuurd.
3. Op 9 januari 2018 heeft verweerder de ontvangst van de brief van eiser als verklaring vrijwillige verbetering van verzwegen buitenlands vermogen bevestigd en is eiser verzocht vóór 12 maart 2018 de door verweerder bijgevoegde Verklaring vrijwillige verbetering ingevuld te retourneren samen met de bijbehorende bijlagen. Omdat eiser niet tijdig heeft gereageerd, heeft verweerder eiser op 17 april 2018 een herinnering gestuurd, waarin de reactietermijn is verlengd tot 1 mei 2018.
4. Op 27 mei 2018 heeft eiser daarop als volgt gereageerd: “(…)
Naar aanleiding van u brieven dd. 9 januari 2018 en 17 april 2018 betreffende de inkeerregeling, bericht ik u het volgende:
In de bijlagen zijn de bedragen opgenomen over de jaren 2005 t/m 2016 die niet eerder in de aangiften inkomstenbelasting Box III zijn verantwoord.
Voorts zijn kopieën bijgevoegd van de vermogensopgaven over de genoemde jaren, evenals het document van opening van de bankrekening in 2002.
Overigens had ik al een rekening in Luxembourg vanaf 1976. De gelden zijn voornamelijk gestort in de jaren 70 en 80.
De gelden zijn verkregen door handel in voornamelijk fietsen die op de zwarte markt te Vleuten verkocht werden. Verder zijn de winsten en verliezen beleggingsresultaten.
Er zijn geen erfenissen of schenkingen ontvangen.
Op 29-11-2013 zijn de gelden gestort op de Bank of China.
De bank of China melde dat het geld daar niet kon blijven, waardoor het overgestort werd naar HSBC te Hong Kong waar het uiteindelijk in september 2014 op de rekening kwam.
Er zijn opnamen geweest in Luxembourg en Hong Kong, zie financiële overzichten. (…)
Bijlage(n):
- Kopie openingsformulier bankrekening
- Overzicht samenstelling en waardering van de portefeuille op 31-12.
- Rek courant vanaf 1-1-2008 tot 31-12-2013
- Dividendoverzichten 2005 t/m 2013
- HSCB statement, zij kennen daar geen fiscale jaaropgaven”
5. Op 29 mei 2018 heeft verweerder eiser gevraagd de nog ontbrekende informatie te verstrekken. Op 5 juni 2018 heeft verweerder een reactie van eiser ontvangen, waarin wordt verwezen naar vijf bijlagen, maar die zijn niet bijgevoegd. De (deels) ingevulde Verklaring vrijwillige verbetering vermogen in het buitenland, die is ondertekend op 2 juni 2018, is wel bijgevoegd.
6. Op 18 september 2018 heeft verweerder eiser opnieuw een brief gestuurd waarin gevraagd is nadere, nog ontbrekende, informatie te verstrekken.
7. Op 3 oktober 2018 heeft eiser per e-mail gereageerd. Deze e-mail luidt als volgt:
“Geachte (…),
Naar aanleiding van uw brief 18-9-2018, bericht ik u het volgende na uw vraagstelling;
Hieronder zal ik aangeven welke bescheiden ik nog graag van u zou willen ontvangen van rekening [nummer 2] genaamd " [naam 5] " bij "Delen Private Bank":
-
Het originele openingsformulier van rekening [nummer 2] (contractnummer), evenals de legitimatiebewijzen die bij deze opening werden overgelegd. (Zoals u weet zijn dit stukken van blijvende waarde, die ten alle tijden door u kunnen worden opgevraagd bij de bank)
Bijgaand verklaring van bank Delen 27-9-2018.
Ik was daarvoor ook al cliënt bij voorgaande banken die steeds overgenomen werden op het laatst dus door Delen. (BIA, IPPA en Iteb)
-
Graag ontvang ik van u het eindejaarsoverzicht per 31 december 2004.
Bijgaand (was reeds bijgevoegd)
-
De mutatieoverzichten van de zichtrekeningen (in Euro en CHF) vanaf 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.
Zij bewaren de overzichten van rek crt tien jaar.
Ten aanzien van de ingehouden voorheffingen door de bank verzoek ik u om tot en met het jaar 2013 een herrekening te maken. Ik verzoek daarbij om rekening te houden met het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting met Luxemburg. Ik verzoek u mij daarbij per mutatie inzichtelijk te maken dat u daarbij rekening heeft gehouden met de aftrekbeperkingen.
Bijgaand specificatie berekeningen gemaakt uit verzamelstaat Delen.
Jaren 2006 en 2007 zal ik wel destijds ontvangen hebben maar kan ze nog niet vinden.
-
Wilt u mij de feitelijke bewijstukken toezenden (vastleggingen hiervan) waaruit blijkt op welke wijze en wanneer de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt in Vleuten uit
"voornamelijk fietsen" tot stand is gekomen. Graag ontvang ik van u de feitelijke bewijsstukken waaruit blijkt wat er naast de fietsen in die periode werd verkocht.
-
Ongeveer 75 % was fietsen en rest was allerlei spullen van grof vuil en antiek. Ook artikelen die ik op de zwarte markt kocht en weer verkocht.
-
Bewijsstukken waaruit blijkt dat u op de markt in Vleuten in die periode de beschikking had over een faciliteit om daar o.a. fietsen te verkopen.
Elke week huurde ik twee standplaatsen om de spullen te verhandelen. Bewijsstukken heb ik hier niet van.
Vanaf ongeveer 1970 heb ik elke zaterdag daar standplaatsen gehad.
Vanaf eind jaren 70 was er wel veel controle door recherche op frame nummers of de fietsen afkomstig waren van diefstal.
Met vriendelijke groet,
(…)
Bijlagen;
1. Bevestiging rekening [nummer 2] op mijn naam vanaf 2 juni 2002.
2. Vermogen per 31-12-2004
2. Dividendoverzicht rek. [nummer 3] tot 8-9-2015
4. Dividendoverzicht gespecificeerd van 1-1-2008 t/m 2013
5. Dividendoverzicht Delen van 2008 t/m 2013”
Bijlage 1 is een brief van de Delen Private Bank Luxembourg (hierna: de bank), van 27 september 2018, welke brief luidt als volgt:
“Geachte Heer,
Naar aanleiding van Uw verzoek om U de nodige informatie/documentatie op te sturen betreffende rekening [nummer 2] bij onze Bank, kunnen wij U het volgende bevestigen:
1) De rekening n° [nummer 3] werd bij BIA op 4 juni 2002 geopend. De Bank BIA werd eind 2005 aangekocht door een entiteit van de Groep Delen. Uw BIA rekening is vanaf 13/09/2006 alzo een Banque Delen Luxembourg rekening geworden, zijnde rekening n° [nummer 2] .
2) In dit kader, gelieve in bijlage de volgende documenten te vinden:
a. De opdracht voor rekeningafsluiting en -overdracht (van rekening n° [nummer 3] naar rekening n° [nummer 2] ) van 28 augustus 2006 waaruit blijkt dat U de enige houder van rekening n° [nummer 3] was (ook alleen door uzelf als houder getekend);
b. Het opvolgingsmandaat van 28 augustus 2006 (ook alleen door uzelf als houder getekend).
3) De openingsdocumenten van rekening n° [nummer 3] zijn jammer genoeg niet meer beschikbaar in overstemming met de wettelijke bepalingen.
Hopende dat deze gegevens de open vragen kunne beantwoorden, verblijven we inmiddels, Met de meeste hoogachting.
[naam 6] [naam 7]
(beheerder) (directeur)
De hierboven vermelde overzichten en samenvattingen worden u overhandigd puur ter informatie en de verantwoordelijkheid van de Bank hieromtrent kan niet ingeroepen worden. Enkel de rekeninguittreksels zijn bindend.”
De documenten waarnaar in deze brief, onder 2 a, en b, wordt verwezen zijn door eiser niet overgelegd.
8. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft verweerder eiser verzocht akkoord te gaan met de verlenging van de termijn voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 tot 1 juli 2019. Bij deze brief is een akkoordverklaring gevoegd. Eiser en [naam 3] hebben deze akkoordverklaring op 2 november 2018 ondertekend en geretourneerd.
9. Op 20 november 2018 heeft eiser opnieuw aangiften IB/PVV 2015 en 2016
ingediend. Hierin is respectievelijk € 2.609.044 (2015) en € 2.644.940 (2016) méér aan bezittingen (box 3), te weten (buitenlandse) bank- en spaartegoeden, aandelen en obligaties, vermeld dan in de eerder gedane aangiften IB/PVV 2015 en 2016. Naar aanleiding van de nieuwe aangifte IB/PVV 2016 is aan eiser een navorderingsaanslag IB/PVV 2016 opgelegd.
10. Bij brief van 14 februari 2019 heeft verweerder eiser nogmaals verzocht de ontbrekende informatie met betrekking tot de inkeermelding te verstrekken. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"(…)
Bevindingen
Ik stel vast dat ik geen origineel openingsdocument van de bankrekening in 2002 van "Delen Private Bank" heb ontvangen. Wel heb ik een attest ontvangen waarin iets wordt verklaard, maar dit is geen openingsformulier.
Ik ontving van u de eindejaarsoverzichten van "Delen Private Bank " over de jaren 2005 tot en met 2012, ook ontving ik de mutaties van de zichtrekening vanaf 1-1-2008 tot en met 27- 12-2013 (sluiting).
Ook heb ik van u overzichten ontvangen van de ingehouden voorheffingen. Hierbij heeft u, in uw berekeningen, deze ingehouden bedragen één op één aangemerkt als volledig te verrekenen voorheffingen.
Hieronder geef ik nogmaals aan welke bescheiden ik nog graag van u zou willen ontvangen van rekening [nummer 2] genaamd " [naam 5] " bij "Delen Private Bank":
- Het originele openingsformulier van rekening [nummer 2] (contractnummer), alsmede de legitimatiebewijzen die bij deze opening werden overgelegd.
(Zoals u weet zijn dit stukken van blijvende waarde, die ten alle tijden door u bij de bank kunnen worden opgevraagd.)
- Alle mutatieoverzichten van de zichtrekeningen (in Euro en CHF) vanaf 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007.
Zoals met u besproken constateer ik dat het vermogen op "contractnummer [nummer 2] " op de rekening per 31 december 2005 bijna € 800.000 hoger is dan het vermogen op "Compte [nummer 3] " van 31 december 2004. Ik heb aangegeven er, naar mijn mening, een substantieel bedrag op die rekening moet zijn gestort in 2005. Om de hoogte hiervan vast te kunnen stellen dien ik over de mutatieoverzichten te kunnen beschikken. (zie hieronder ook onder "bankbescheiden"
- Ten aanzien van de ingehouden voorheffingen door de bank verzoek ik u om tot en met het jaar 2013 een herrekening te maken. Ik verzoek u daarbij om rekening te houden met de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting. Ik verzoek u mij daarbij per mutatie inzichtelijk te maken dat u en tot welke bedrag, verrekening is toegestaan en daarbij rekening heeft gehouden met de aftrekbeperkingen van die verdragen.
In de eerder toegezonden berekening heeft u een onjuiste omrekening toegepast en geen rekening gehouden met aftrekbeperkingen. In de nieuw te vervaardigen overzichten verzoek per afrekening, waarop voorheffingen zichtbaar zijn, inzichtelijk te maken tot welk bedrag er recht bestaat op verrekening.
(Dus kolommen: "bruto", "voorheffing/inhouding , "netto" en uiteindelijk "bedrag te verrekenen o.g.v. verdrag)
- Wilt u mij de feitelijke bewijstukken toezenden (vastleggingen hiervan) waaruit blijkt op welke wijze en wanneer de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt in Vleuten uit "voornamelijk fietsen" tot stand is gekomen. Graag ontvang ik van u de feitelijke bewijsstukken waaruit blijkt wat er naast de fietsen in die periode werd verkocht.
- Bewijsstukken waaruit blijkt dat u op de markt in Vleuten in die periode de beschikking had over een faciliteit om daar o.a. fietsen te verkopen.
(…)
Graag ontvang ik van u de gevraagde antwoorden, berekeningen en bescheiden
uiterlijk 8 maart 2019(…)”
11. Op 8 april 2019 heeft eiser verzocht om uitstel van de termijn om de gevraagde informatie aan te leveren. Verweerder heeft dit uitstel verleend tot 29 april 2019. Op 29 april 2019 heeft eiser nogmaals om uitstel verzocht. Verweerder heeft eiser daarop bericht dat nog één keer uitstel kan worden verleend voor het verstrekken van de informatie als hij en [naam 3] akkoord gaan met de verlenging van de aanslagtermijn voor het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2005 tot 31 december 2019. Eiser en [naam 3] is gevraagd om in dit kader vóór 7 mei 2019 een akkoordverklaring te ondertekenen en te retourneren aan verweerder. Zij hebben geen gebruik gemaakt van dit aanbod.
12. Op 13 mei 2019 is aan eiser (en aan [naam 3] ) de informatiebeschikking gegeven. Daarin is aangegeven dat de vragen in de brief van 14 februari 2019 niet zijn beantwoord. Verweerder heeft eiser een termijn gegeven van zes weken om de informatie alsnog te verstrekken. Hieraan is geen gehoor gegeven.
13. Namens eiser heeft zijn toenmalige gemachtigde bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking. Op 16 april 2020 heeft verweerder de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar aan de toenmalige gemachtigde gestuurd. Op 4 februari 2021 heeft een (fysiek) hoorgesprek plaatsgevonden. Eiser was daarbij niet aanwezig.
14. Op 11 mei 2023 heeft eiser een pleitnota met vijf bijlagen ingediend. Eén van de bijlagen betreft een nog niet eerder door eiser overgelegde brief van de bank van 29 maart 2019, welke brief luidt als volgt:
“Geachte Heer,
Naar aanleiding van Uw verzoek om U de nodige informatie/documentatie op te sturen betreffende rekening [nummer 2] bij onze Bank (oorspronkelijk rekening [nummer 3] bij BIA), kunnen wij U het volgende bevestigen:
1) Teneinde opnieuw aan uw verzoek te antwoorden, bevestigen wij dat de openingsdocumenten van rekening n° [nummer 3] jammer genoeg niet meer beschikbaar zijn. Dit is ondermeer het gevolg van het feit dat wij de Bank BIA waar U een rekening had hebben overgenomen op het einde van het jaar 2005.
2) In dit kader, gelieve in bijlage de volgende documenten te vinden waaruit blijkt dat U bij de overname van BIA door Delen Luxembourg de enige houder van rekening n° [nummer 3] was (ook alleen door uzelf als houder getekend)
a. De opdracht voor rekeningafsluiting en -overdracht (van rekening n° [nummer 3] naar rekening n° [nummer 2] ) van 28 augustus 2006
b. Het opvolgingsmandaat van 28 augustus 2006 (ook alleen door uzelf als houder getekend).
c. Kopie conform van het paspoort dat U ons destijds had gegeven.
3) Details van de inkomsten vermeld op het overzicht van roerende inkomsten voor de periode van 28/09/2005 tot 31/12/2012.
Hopende dat deze gegevens de open vragen kunne beantwoorden verblijven we inmiddels, Met de meeste hoogachting.
(…)”
De documenten, genoemd onder 2, a, b en c van deze brief zijn ook door eiser overgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

15. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de informatiebeschikking heeft gegeven. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die door eiser zijn aangevoerd.
16. Verweerder heeft zich ter zitting nader op het standpunt gesteld dat het originele openingsformulier van de bankrekening niet langer aan de informatiebeschikking ten grondslag wordt gelegd. In zoverre is het beroep gegrond. Gelet hierop, zal de rechtbank hierna oordelen over de rechtmatigheid van de resterende onderdelen van de informatiebeschikking, die zien op de bankafschriften 2005, 2006 en 2007 en de bewijsstukken van de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt (respectievelijk het tweede en het vierde en vijfde gedachtestreepje van de brief van 14 februari 2019).
Vooraf: verschrijving in uitspraak op bezwaar
17. Eiser heeft erop gewezen dat in de eerste alinea van de uitspraak op bezwaar staat dat de informatiebeschikking betrekking heeft op de jaren 2005 tot en met 2016. De rechtbank heeft vastgesteld dat dit inderdaad niet juist is, want de informatiebeschikking ziet alleen op de jaren 2005 tot en met 2014. Deze kennelijke verschrijving in de uitspraak op bezwaar heeft ertoe geleid dat bij het inboeken van de beroepen door de rechtbank twee zaaknummers teveel zijn aangemaakt. Het gaat daarbij om de zaaknummers AWB 21/2876 (2015) en 21/2877 (2016). Deze twee zaaknummers zijn komen te vervallen.
Is verweerder bevoegd de informatiebeschikking op te leggen?
18. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking niet mag worden opgelegd omdat de bewijslast al is omgekeerd en verzwaard vanwege het niet doen van de vereiste aangifte IB/PVV over de onderhavige jaren.
19. De omstandigheid dat (mogelijk) niet de vereiste aangifte is gedaan, staat niet in de weg aan het vaststellen van de informatiebeschikking. Of op eiser de bewijslast rust vanwege
het niet doen van de vereiste aangiften IB/PVV kan immers pas worden vastgesteld nadat de daarvoor benodigde (cijfermatige) informatie bekend is. Verweerder was niet gehouden eerst onderzoek te verrichten of de vereiste aangifte is voldaan.1
20. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikking moet worden vernietigd voor zover die ziet op het jaar 2005, omdat ten tijde van het geven van de informatiebeschikking de bevoegdheid tot navorderen over het jaar 2005 was vervallen door verloop van de navorderingstermijn. Volgens eiser wordt die termijn in dit geval niet verlengd met de duur van uitstel voor het doen van aangifte, omdat het uitstel niet aan hem, de belastingplichtige, kenbaar is verleend.
21. Verweerder dient, tegenover de betwisting door eiser, aannemelijk te maken dat om uitstel voor het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2005 is verzocht en dat dat uitstel kenbaar is verleend.2 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hierin geslaagd. Daarvoor is het volgende van belang.
22. Op de zitting heeft eiser verklaard dat de aangifte IB/PVV 2005 van hem (en zijn echtgenote) is verzorgd door zijn eigen kantoorpersoneel. Eiser heeft verder erkend dat onder het beconnummer van zijn belastingkantoor om uitstel voor het doen van de aangiften IB/PVV 2005 is gevraagd. Hij heeft ook niet weersproken dat het verleende uitstel door verweerder aan zijn kantoor kenbaar is gemaakt. Eiser heeft alleen gesteld dat het verleende uitstel niet kenbaar is verleend, omdat dit niet aan hem in persoon kenbaar is gemaakt en hij niet alle post die aan zijn kantoor werd gestuurd heeft gelezen. De rechtbank is van oordeel dat kennelijk niet in geschil is dat het gevraagde beconuitstel is verleend en dat dit aan het kantoor van eiser kenbaar is gemaakt. De omstandigheid dat eiser zich niet persoonlijk op de hoogte heeft gesteld van de inkomende post op zijn eigen kantoor komt voor zijn rekening en risico en brengt niet mee dat het verleende uitstel niet kenbaar is gemaakt. Dit geldt te meer nu eiser het doen van de aangiften en het verzoeken om uitstel heeft overgelaten aan zijn kantoorpersoneel.
23. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat voor het indienen van de aangifte IB/PVV 2005 12 maanden uitstel is verleend en dat dit aan het kantoor van eiser kenbaar is gemaakt. Ook staat vast dat eiser zich door het invullen en retourneren van de akkoordverklaring op 2 november 2018 akkoord heeft verklaard met het verlengen van de aanslagtermijn voor het jaar 2005 tot 30 juni 2019. De informatiebeschikking is gegeven op 13 mei 2019, dus vóór afloop van de overeengekomen verlengde termijn. Dat betekent dat de navorderingsaanslag IB/PVV 2005 opgelegd kan worden tot 6 weken nadat de informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
Is het nemo tenetur-beginsel geschonden?
24. Eiser stelt dat de gevraagde bankafschriften kwalificeren als wilsafhankelijk materiaal en dat de informatiebeschikking daarom in strijd is met het nemo tenetur-beginsel.
25. Dit betoog van eiser faalt, omdat voor de toetsing van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking niet van belang is of het gaat om wilsonafhankelijk of wilsafhankelijk materiaal. De informatiebeschikking vormt geen maatregel waarmee de verstrekking van die
informatie wordt afgedwongen. Dit brengt mee dat het niet nodig is dat de inspecteur bij zijn informatiebeschikking, of de belastingrechter bij zijn oordeel omtrent die beschikking, een restrictie formuleert met betrekking tot het gebruik van wilsafhankelijke informatie voor sanctiedoeleinden.3
Heeft verweerder in redelijkheid kunnen vragen om de bankafschriften 2005, 2006 en 2007 en bewijsstukken omtrent de opbrengsten van en deelname aan de zwarte markt?
26. In het algemeen kan de inspecteur die bekend wordt met het feit dat een belastingplichtige rechthebbende is van in het buitenland aangehouden, niet aangegeven bankrekeningen, zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat de mogelijkheid bestaat dat de belastingplichtige gedurende enige tijd over onbekende bronnen van inkomen heeft beschikt en ervoor heeft gekozen daarmee verband houdende vermogensbestanddelen in het buitenland onder te brengen. Dit is toereikend om opgave te verlangen van al hetgeen, zo nodig met toepassing van artikel 16, vierde lid, van de AWR, in de belastingheffing kan worden betrokken.4 Voor omkering en verzwaring van de bewijslast vanwege het niet- nakomen van de inlichtingenplicht is geen plaats als de belanghebbende niet over de gevraagde gegevens beschikt of kan beschikken.5
27. Verweerder heeft eiser gevraagd naar de bankafschriften 2005, 2006 en 2007 waaruit de mutaties blijken, omdat het vermogen op de bankrekening op 31 december 2005 bijna
€ 800.000 hoger is dan op 31 december 2004 en verweerder wil weten wat de oorsprong is van die vermogenstoename.
28. Eiser heeft bankafschriften van 2008 en latere jaren overgelegd, maar geen bankafschriften (mutatieoverzichten) van 2005, 2006 en 2007. Eiser heeft ten aanzien van de bankafschriften 2005, 2006 en 2007 gesteld dat hij de bank heeft gevraagd ook die bankafschriften aan hem te verstrekken, maar dat de bank hem heeft laten weten dat die niet meer beschikbaar zijn.
29. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo, dat hij stelt dat hij niet kan beschikken over de gevraagde gegevens. De rechtbank acht dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft geen brieven of e-mails overgelegd waaruit volgt dat hij de bank (ook) expliciet om de mutatieoverzichten van 2005, 2006 en 2007 heeft gevraagd. Hij heeft ook geen brieven of e- mails van de bank overgelegd waarin expliciet staat dat de door eiser gevraagde bankafschriften 2005, 2006 en 2007 niet meer aan eiser kunnen worden verstrekt. De brieven van de bank die wél zijn overgelegd zien enkel op het niet kunnen verstrekken van het originele openingsformulier van de bankrekening. Daarbij komt dat de bank kennelijk wel overzichten heeft kunnen verstrekken over de periode 28 september 2005 tot en met
31 december 2012 van de
aperçu de revenues. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk waarom dan de gevraagde informatie van de periode 2005 tot en met 2007 niet door de bank zou kunnen worden overgelegd. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van eiser dat hij de bank heeft gevraagd om de bankafschriften 2005, 2006 en 2007 niet geloofwaardig. Eiser heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om alle bankafschriften waarnaar door verweerder is gevraagd bij de bank op te vragen.
30. Ter zitting heeft eiser weliswaar verklaard over een e-mail te beschikken waaruit zou blijken dat hij bij de bank wel heeft gevraagd om de mutatieoverzichten van de periode 2005 tot en met 2007 en heeft hij aangeboden deze alsnog te overleggen. De rechtbank is echter van oordeel dat – ook als eiser een dergelijke e-mail zou hebben gestuurd aan de bank – dit niet zal afdoen aan haar oordeel, omdat in dat geval aannemelijk is dat de bank een expliciet antwoord op dat verzoek zou hebben gegeven en ofwel zou hebben verklaard dat en waarom die mutatieoverzichten er niet meer zouden zijn, zoals de bank ook heeft gedaan met betrekking tot het openingsformulier, ofwel de mutatieoverzichten zou hebben verstrekt. Met het enkel overleggen van die e-mail zou eiser dus nog steeds niet aannemelijk hebben gemaakt dat hij niet over die mutatieoverzichten kon beschikken. Daarom zal de rechtbank eiser niet meer in de gelegenheid stellen die e-mail aan de bank in te brengen.
31. Nu vast staat dat eiser de gevraagde bankafschriften 2005, 2006 en 2007 niet heeft overgelegd is de informatiebeschikking op dit onderdeel terecht gegeven. Het beroep is met betrekking tot deze vraag (het tweede gedachtestreepje van de brief van 14 februari 2019) van verweerder ongegrond. Eiser heeft desgevraagd aangegeven geen nadere termijn te willen om alsnog de gevraagde gegevens over te leggen.
32. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij niet (meer) kan beschikken over bewijsmiddelen waarmee hij aannemelijk kan maken dat de vermogenstoename in 2005 haar oorsprong vindt in de jaren ’70 en ‘80 toen hij handelde in tweedehands fietsen op zwarte markten. Eiser heeft verklaard dat hij tot 1990 een onderneming had, waarin hij ook fietsen verkocht. Die onderneming heeft hij in 1990 gestaakt en ook de stakingswinst bestond uit contanten. Ter zitting heeft eiser in dit verband verder nog verklaard dat hij alle contante inkomsten uit de fietsenhandel tussen 1990 en 2005 in jaarlijkse etappes, in gelijke delen, naar de bank heeft gebracht (niet alles tegelijk uit vrees voor overvallen) en dat hij in 2005 het laatste nog resterende bedrag van € 500.000 naar de bank heeft gebracht.
33. Zoals hiervoor al overwogen kan de inspecteur een opgave verlangen van al hetgeen, zo nodig met toepassing van de verlengde navorderingstermijn, in de belastingheffing kan worden betrokken. Daar valt ook onder een – zo nodig onderbouwde – toelichting op de herkomst van de vermogenstoename in 2005, zodat verweerder vragen daarover kan opnemen in de informatiebeschikking.6
34. In dit geval heeft eiser een toelichting gegeven op de herkomst van de vermogenstoename in 2005 en verweerder is dan in beginsel gerechtigd om een nadere onderbouwing van die toelichting te vragen. Echter, in dit geval is de rechtbank van oordeel dat de gegeven verklaring van eiser over de herkomst van de vermogenstoename in 2005 volstrekt ongerijmd en ongeloofwaardig is. Door van een dergelijke verklaring in de informatiebeschikking niettemin een onderbouwing te verlangen heeft verweerder de grenzen der redelijkheid overschreden, want van een gebeurtenis die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet heeft plaatsgevonden kan geen bewijs worden verlangd. De rechtbank acht de verklaring volstrekt ongeloofwaardig omdat die inhoudt dat eiser sinds 1990 jaarlijks in gelijke delen de totale – in contanten – overgespaarde winst van zijn handel uit de jaren '70 en '80 op zijn bankrekening in het buitenland zou hebben gestort. Dit komt neer op een contant overgespaarde winst van € 7,5 miljoen (15 jaarlijkse delen van
€ 500.000), wat omgerekend ruim fl. 16,5 miljoen is. Dit zou betekenen dat eiser in de
betreffende jaren ruim 400.000 fietsen heeft verkocht uitgaande van een geschatte netto winst van fl. 40 per fiets en ervan uitgaande dat hij de winst nooit heeft verteerd voor andere doeleinden. Daarbij komt dat eiser heeft verklaard dat hij deze contanten in gelijke jaarlijkse delen heeft weggebracht uit angst voor overvallen. Als dat waar zou zijn, dan is het des te ongeloofwaardiger dat eiser gedurende een periode van 15 jaar zulke grote contante bedragen in huis heeft gehouden, beginnend met fl. 16,5 miljoen in 1990 en jaarlijks afnemend met fl. 1.101.855 dan wel € 500.000.
35. Omdat de verklaring van de herkomst van het buitenlands vermogen uit de tweedehands fietsenhandel volstrekt ongeloofwaardig is, is de rechtbank van oordeel dat het onredelijk is om daarvan aan eiser bewijs te vragen. Gelet hierop is de informatiebeschikking voor wat betreft het opvragen van de bewijsstukken van de opbrengsten van de verkopen op de zwarte markt in Vleuten (het vierde en vijfde gedachtestreepje van de brief van
14 februari 2019) niet terecht afgegeven. Het beroep is in zoverre gegrond.
Ten overvloede over het personeelsdossier
36. Voor zover eiser meent in deze procedure belang te hebben bij het overleggen van zijn personeelsdossier uit de tijd dat hij werkzaam was bij de Belastingdienst, waarin mogelijk een aantekening zou kunnen staan van een gesprek dat hij in de jaren ’80 heeft gevoerd met twee van zijn toenmalige leidinggevenden over zijn handel in tweedehandsfietsen, geldt dat dit stuk door de rechtbank niet wordt aangemerkt als een op de zaak betrekking hebbend stuk in de zin van artikel 8:42 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

37. Gelet op het voorgaande is de informatiebeschikking op één onderdeel na, te weten de bankafschriften (mutatieoverzichten) 2005, 2006 en 2007, niet terecht gegeven. Dit betekent dat de beroepen gegrond zijn. Eiser heeft daarom recht op een proceskostenvergoeding. Ook krijgt hij het door hem betaalde griffierecht terug.
Proceskostenvergoeding
38. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de bezwaarfase zijn dit de kosten van rechtsbijstand, omdat eiser in bezwaar werd bijgestaan door een professionele gemachtigde. Op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) geldt voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een forfaitaire vergoeding van € 888 (1 punt voor het indienen van het bezwaar, 1 punt voor de het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar met een waarde per punt van € 296 en een wegingsfactor 1,5 wegens het aantal samenhangende zaken (meer dan 4). De beroepen van eiser hangen samen met de beroepen van [naam 3] . Gelet deze samenhang komt 50% van € 888 toe aan eiser en 50% aan [naam 3] . Er is geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan eiser recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding in bezwaar. Voor de beroepsfase bestaan de kosten uit de reiskosten en de verletkosten van eiser. De reiskosten worden op grond van het Besluit vergoed op basis van de tarieven van het openbaar vervoer (2e klas). Volgens het door eiser ingediende proceskostenformulier gaat het om een bedrag van € 35,95. Dit bedrag komt voor vergoeding in aanmerking. Aan verletkosten heeft eiser een vergoeding van € 425 (5 uur à € 85) opgegeven. De rechtbank vindt de hoogte van deze
verletkosten redelijk. Deze kosten komen volgens het Besluit7 ook voor vergoeding in aanmerking. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken. Voor de bezwaar- en de beroepsfase samen heeft eiser ingevolge het Besluit dus recht op een vergoeding van in totaal € 904,95 (€ 444 + € 35,95 + € 425). In de bezwaarfase is al een proceskostenvergoeding aan eiser toegekend van € 530 voor beroepsmatig verleende bijstand. Dit bedrag komt in mindering op het door verweerder te betalen totaalbedrag van € 904,95. Verweerder dient daarom nog een bedrag van € 374,95 (€ 904,95 -/- € 530) aan proceskosten te vergoeden.
39. Eiser heeft in beroep ook verzocht om een reiskostenvergoeding voor het bijwonen van de hoorzitting, maar daarop bestaat ingevolge het Besluit geen recht. Volgens artikel 1, onder e, van het Besluit komen alleen de reiskosten van een belanghebbende of een partij voor vergoeding in aanmerking. Omdat eiser niet bij de hoorzitting aanwezig was, bestaat in dit geval geen recht op een reiskostenvergoeding in de bezwaarfase. Voor het bijwonen van de hoorzitting door de toenmalige gemachtigde van eiser bestaat geen recht op een reiskostenvergoeding, omdat de door een rechtsbijstandverlener gemaakte reiskosten
(voor het bijwonen van de hoorzitting) zijn begrepen in de forfaitaire kostenvergoeding die geldt voor de door de derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- handhaaft de informatiebeschikking voor zover die ziet op de mutatieoverzichten van de bankrekening vanaf 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007;
- vernietigt de informatiebeschikking voor de overige onderdelen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 374,95;
- draagt verweerder op om het door eiser betaalde griffierecht van € 49 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.W. Van de Sande, voorzitter, mr. P.J. Tikken en mr. M. Wevers, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier.
De uitspraak is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
mr. Tikken
in verband met afwezigheid van de voorzitter heeft de oudste rechter de uitspraak ondertekend
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www. (http://www/) rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
1. Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:778.
2 Hoge Raad 18 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2484, Hoge Raad 13 juli 2007, ECLI:NL:HR:2007:BI9261 en Hoge Raad 20 februari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3350.
3 Hoge Raad 8 augustus 2014, ECLI:NL:HR:2014:2144, r.o. 2.6.
4 Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:778.
5 Hoge Raad 14 augustus 2015, ECLI:NL:HR:2015:2168, r.o. 2.6.
6 Hoge Raad 11 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:778.
7 Zie artikel 1, onder e, en artikel 2, lid 1, onder e, van het Besluit.