In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 augustus 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2004 tot en met 2006. De belanghebbende, de echtgenote van een in 2007 overleden man, werd geconfronteerd met navorderingsaanslagen die verband hielden met een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KBLux) die op naam van haar echtgenoot stond. De Inspecteur had de helft van de opbrengsten van deze rekening aan de echtgenote toegerekend, ondanks het feit dat zij geen kennis had van het bestaan van deze rekening.
De Hoge Raad oordeelde dat de echtgenote niet in gebreke was gebleven in haar informatieverplichting, aangezien de rekening niet op haar naam stond en zij niet op de hoogte was van de rekening. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof, dat had geoordeeld dat de echtgenote wel degelijk informatie had moeten verstrekken. De Hoge Raad concludeerde dat er geen plaats was voor omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de echtgenote niet beschikte over de gevraagde gegevens. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de belastingautoriteiten om rekening te houden met de feitelijke kennis en mogelijkheden van belastingplichtigen bij het opleggen van navorderingsaanslagen, vooral in situaties waarin de informatie niet beschikbaar is voor de betrokkenen.