ECLI:NL:RBGEL:2023:6039

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
23_1065
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van voorschotten op WGA-uitkering aan eigenrisicodrager

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de toerekening op voorschotbasis van een WGA-uitkering aan haar door het UWV. Eiseres, die eigenrisicodrager is voor de Wet WIA, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV om voorschotten voor een WGA-uitkering, die aan een ex-werknemer zijn verstrekt, aan haar toe te rekenen. De rechtbank behandelt de zaak op 12 oktober 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig is, maar het UWV afwezig is. De rechtbank concludeert dat er geen wettelijke grondslag is voor de toerekening van deze voorschotten aan eiseres. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, die hebben geoordeeld dat de Wet WIA geen basis biedt voor het toerekenen van voorschotten aan eigenrisicodragers. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van het UWV en herroept het primaire besluit, waardoor de voorschotten niet aan eiseres worden toegerekend. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiseres en het vergoeden van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/1065

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.S. Peperkoorn),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: S. Gootjes).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toerekening op voorschotbasis van een WGA-uitkering aan haar. [1]
1.1.
Bij besluit van 6 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV eiseres meegedeeld dat de aan [ex-werknemer] (de (ex-)werknemer) vanaf 13 oktober 2022 betaalde voorschotten voor een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) worden toegerekend aan eiseres. Met het besluit van 11 januari 2023 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Partijen hebben nadien beiden een nadere reactie ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 12 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiseres deelgenomen. Het UVW was, met bericht, afwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is eigenrisicodrager voor de Wet WIA. De (ex-)werknemer, die wegens ziekte is uitgevallen voor zijn werkzaamheden als mechanisch operator, heeft in verband met het bereiken van de einde van de wachttijd op 18 juli 2022 een aanvraag ingediend bij het UWV voor een WIA-uitkering.
2.1.
Omdat het UWV meer tijd nodig heeft voor een beslissing op de aanvraag, heeft het UWV aan de (ex-)werknemer met ingang van 13 oktober 2022 een (maandelijks) voorschot op een WIA-uitkering verleend. Het UWV heeft vervolgens dit voorschot aan eiseres als eigenrisicodrager toegerekend (het toerekeningsbesluit).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de toerekening op voorschotbasis van een WGA-uitkering aan eiseres Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbelang
6. Hangende beroep is beslist op de WIA-aanvraag van de (ex-)werknemer. Bij besluit van 9 augustus 2023 is aan hem per 13 oktober 2022 een WGA-uitkering toegekend.
6.1.
De rechtbank overweegt dat indien een WGA-uitkering wordt toegekend het voorschot wordt verrekend met de toegekende uitkering. Dat roept de vraag op of eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, gelet op het navolgende.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak kan de omstandigheid dat schade is geleden door bestuurlijke besluitvorming tot het oordeel leiden dat er nog steeds sprake is van een actueel procesbelang. Daarvoor is wel vereist dat de stelling dat schade is geleden niet op voorhand onaannemelijk is. [2]
6.3.
De rechtbank acht de door eiseres gestelde schade, zoals ter zitting toegelicht bestaande uit (onder meer) extra administratieve werkzaamheden als gevolg van de verwerking van de besluiten waarbij de voorschotten verhaald zijn, niet bij voorbaat onaannemelijk. [3] Met het oog op het eventueel verhalen van deze schade heeft eiseres belang bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiseres procesbelang heeft bij het beroep.
Is er een wettelijke grondslag voor de toerekening van voorschotten?
7. Eiseres betoogt dat de Wet WIA geen grondslag biedt om voorschotten op een WGA-uitkering toe te rekenen aan een eigenrisicodrager. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst eiseres naar uitspraken van de rechtbanken Midden-Nederland, Limburg en Overijssel. [4] Artikel 84, derde lid, van de Wet WIA is weliswaar gewijzigd per 1 januari 2022, maar dit heeft alleen betrekking op het verhalen van voorschotten en niet op de toerekening daarvan, aldus eiseres.
7.1.
Het UVW betoogt dat de eigenrisicodrager het risico van het betalen van de WGA-uitkering draagt, ook al is die uitkering bij wijze van voorschot betaald. Dit geldt voor zowel zelfbetalende eigenrisicodragers als voor niet-zelfbetalende eigenrisicodragers. Uit de artikelen 82, 83 en het per 1 januari 2022 gewijzigde artikel 84, derde lid, van de Wet WIA vloeit voort dat de eigenrisicodrager ook het risico draagt van betaling van voorschotten van WGA-uitkeringen en dat het UWV daarom ook voorschotten in rekening mag brengen en mag verhalen bij en op eigenrisicodragers. Als het UWV een voorschot op de WGA-uitkering verstrekt, dan wordt met een voorschotbesluit het recht op voorschot, en dus ook de betaling van het voorschot, vastgesteld. In afwachting van het definitief vaststellen van het recht op uitkering is er dus (al) een verplichting voor de eigenrisicodrager tot betaling van de uitkering die als voorschot wordt betaald. Tegen de door de door eiseres aangehaalde rechtbankuitspraken heeft het UWV hoger beroep ingesteld.
7.2.
In geschil is de vraag of de bevoegdheid van het UWV om (door het UWV betaalde) WGA-uitkeringen toe te rekenen aan eigenrisicodragers zover strekt dat ook als nog geen beslissing is genomen op de WIA-aanvraag en in afwachting daarvan aan een (ex-)werknemer een voorschot is verstrekt, dit voorschot aan de eigenrisicodrager mag worden toegerekend. Omdat het toerekeningsbesluit dateert van ná 1 januari 2022, spitst het geschil zich meer specifiek toe op de vraag of met de wijziging van de Wet WIA per 1 januari 2022, waarbij aan het derde lid van artikel 84 is toegevoegd dat dit lid van overeenkomstige toepassing is indien een voorschot op een uitkering is betaald, een wettelijke grondslag is gecreëerd voor het toerekenen van voorschotten aan een eigenrisicodrager.
7.3.
Met een toerekeningsbesluit wordt een betalingsverplichting voor een eigenrisicodrager in het leven geroepen. Dit betekent dat een toerekeningsbesluit een belastend besluit is. De rechtbank is, gelet op het belastende karakter van een toerekeningsbesluit, van oordeel dat de toerekening van een voorschot op een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager moet zijn gebaseerd op een duidelijke wettelijke grondslag.
7.4.
Tot 1 januari 2022 stond in artikel 84, derde lid, van de Wet WIA – dat gaat over het verhalen van de betaling van de WGA-uitkering op een eigenrisicodrager – niet vermeld dat deze bepaling van overeenkomstige toepassing is indien een voorschot op een uitkering is betaald.
7.5.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 8 maart 2023, in het hoger beroep tegen de door eiseres aangehaalde uitspraak van rechtbank Limburg, geoordeeld over de situatie van vóór de wetswijziging van 1 januari 2022. [5] De CRvB oordeelde onder meer dat in de Wet WIA een grondslag ontbreekt om voorschotten toe te rekenen aan een eigenrisicodrager. Uit artikel 83 van de Wet WIA volgt dat de eigenrisicodrager gedurende een periode van tien jaar na het ontstaan van het recht op WGA-uitkering het eigenrisico draagt. Gelet op artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA ziet dit risico gedurende de in artikel 83 bedoelde periode uitsluitend op de betaling van WGA-uitkeringen. Dit volgt ook uit de definitie van het begrip ‘eigenrisicodrager’ in artikel 1 van de Wet WIA en uit artikel 40, eerste lid, onder b, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Er is geen wettelijke bepaling waarin een op grond van artikel 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstrekt voorschot voor de toepassing van artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA kan worden gelijkgesteld met de betaling van een WGA‑uitkering, aldus de CRvB. Ook de wetsgeschiedenis biedt volgens de CRvB hiervoor geen aanknopingspunten. De CRvB oordeelde verder dat het gegeven dat een recht op WGA-uitkering naar vaste rechtspraak van rechtswege ontstaat als aan de voorwaarden van artikel 54 van de Wet WIA is voldaan, en dit los staat van de vaststelling door het UWV van het recht op grond van artikel 64 van die wet, dit niet anders maakt. Ook oordeelde de CRvB artikel 82, eerste lid, van de Wet WIA voor zowel de niet-zelfbetalende als de zelfbetalende eigenrisicodrager geldt. Zij dragen allebei hetzelfde eigenrisico, namelijk het risico van betaling van door het UWV toegekende WGA-uitkeringen. De wet voorziet dus, aldus de CRvB, zowel bij een niet-zelfbetalende als een zelfbetalende eigenrisicodrager niet in een toerekening van voorschotten.
7.6.
In de Verzamelwet SZW 2022 is met ingang van 1 januari 2022 aan artikel 84, derde lid, van de Wet WIA toegevoegd dat dit lid van overeenkomstige toepassing is indien een voorschot op een uitkering is betaald. [6]
7.7.
De rechtbank is van oordeel dat met de onder 7.6 genoemde wetswijziging geen grondslag is gecreëerd voor het toerekenen van voorschotten op een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager. Voor dit oordeel is bepalend dat de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA de grondslag vormen voor het toerekenen van een WGA-uitkering aan een eigenrisicodrager en dat de CRvB in de onder 7.5 genoemde uitspraak oordeelde dat uit deze artikelen geen bevoegdheid volgt om voorschotten aan eigenrisicodragers toe te rekenen. De wetswijziging had geen betrekking op de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA, zodat hieruit volgt dat de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA ook na de wetswijziging geen grondslag bieden voor het toerekenen van een voorschot aan een eigenrisicodrager. De rechtbank betrekt in dit kader ook dat met de wijziging van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA de wetgever heeft beoogd:
“te verduidelijken dat UWV een voorschot op grond van de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) kan verhalen op de eigenrisicodrager WGA.” [7]
De regering antwoordde op de vraag van de SGP-fractie hoe het mogelijk is dat de wijziging met betrekking tot WIA-voorschotten in de Verzamelwet SZW 2022 is opgenomen dat:
“de voorgestelde wijziging van artikel 84, derde lid, van de WIA voldoet aan de criteria die gelden voor verzamelwetgeving, omdat het hier (slechts) gaat om een verduidelijking van de wet. De regering is van mening dat de bevoegdheid om het voorschot op de eigenrisicodrager te verhalen reeds volgt uit de periode van eigenrisicodrager in de zin van artikel 83, eerste lid, van de WIA.” [8]
De rechtbank leidt uit deze passages af dat met de wetswijziging door de wetgever is beoogd de grondslag voor het kunnen
verhalenvan een voorschot op de eigenrisicodrager te verduidelijken. Dit betekent, zoals volgt uit onder 7.5 aangehaalde uitspraak van de CRvB, dat naast het gegeven dat in de artikelen 82 en 83 van de Wet WIA geen grondslag voor het
toerekenenvan een voorschot aan een eigenrisicodrager is opgenomen de wetgever met de wetswijziging het creëren van een expliciete wettelijke grondslag voor het toerekenen van voorschotten kennelijk ook niet heeft beoogd. De wetgever beoogde slechts het verhalen van een voorschot op een eigenrisicodrager te verduidelijken.
7.8.
In het bestreden besluit heeft het UWV, ter onderbouwing van het standpunt dat op basis van artikel 84, derde lid, van de Wet WIA WIA-uitkeringen op voorschotbasis mogen worden toegerekend aan de eigenrisicodrager, aangevoerd dat een voorschot niet kan worden verhaald zonder toerrekening. Dit betoog slaagt niet. Het toerekeningsbesluit vormt weliswaar een onontbeerlijke voorwaarde voor het nemen van een verhaalsbesluit, [9] maar dit betreffen echter wel verschillende bevoegdheden die verschillende (zelfstandige) rechtsgevolgen in het leven roepen, waarvoor een duidelijke separate grondslag in de wet moet bestaan. Het met de Verzamelwet SWZ 2022 gewijzigde artikel 84, derde lid, van de Wet WIA vormt weliswaar een grondslag om voorschotten te verhalen, maar niet om voorschotten toe te rekenen. Dat zonder toerekening geen verhaal kan plaatsvinden, maakt niet dat daardoor via artikel 84, derde lid, van de Wet WIA een wettelijke grondslag bestaat voor het toerekenen van een voorschot.
7.9.
De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het UWV het aan de (ex-)werknemer toegekende (maandelijkse) voorschot ten onrechte heeft toegerekend aan eiseres, omdat hiervoor een wettelijke grondslag ontbreekt. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Aan het primaire besluit kleeft hetzelfde gebrek. Het primaire besluit kan dan ook niet standhouden. Omdat herstel van de besluitvorming vanwege het ontbreken van een wettelijke grondslag voor het toerekenen van een voorschot aan een eigenrisicodrager niet mogelijk is, neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf een beslissing en bepaalt dat het primaire besluit wordt herroepen en dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Dit betekent dat de voorschotten niet aan eiseres worden toegerekend.

Proceskosten en griffierecht

9. Omdat het beroep gegrond is bestaat aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten van eiseres in bezwaar en beroep. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 597,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde van € 597,- per punt en een wegingsfactor 1). De kosten in beroep voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). In totaal dient het UWV dan ook een bedrag van € 2.271,- aan eiseres te vergoeden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 11 januari 2023;
- herroept het besluit van 6 oktober 2022;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 2.271,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet WIA
Artikel 82 (Afbakening eigenrisico)
1. De eigenrisicodrager draagt met inachtneming van artikel 83 het risico van betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde […]
Artikel 83 (Periode van eigenrisicodragen)
1. De eigenrisicodrager draagt gedurende een bij ministeriële regeling te bepalen periode nadat het recht op een WGA-uitkering is ontstaan het eigenrisico, bedoeld in artikel 82. […]
Artikel 84 (Betaling bij eigenrisicodragen)
1. De eigenrisicodrager is bevoegd, met inachtneming van artikel 72, de door het UWV toegekende WGA-uitkering […] te betalen aan de verzekerde […]
3. Indien de eigenrisicodrager de uitkering […] niet betaalt, betaalt het UWV deze uitkering […] en verhaalt het UWV de uitkering […] op de eigenrisicodrager. […] Dit lid is van overeenkomstige toepassing, indien een voorschot op een uitkering is betaald.

Voetnoten

1.WGA staat voor: Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
2.CRvB 19 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:934, rechtsoverweging 4.5.
3.Vgl. CRvB 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316, rechtsoverweging 4.2.
4.rechtbank Midden Nederland 16 november 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:4604, rechtbank Limburg 6 oktober 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:7549 en rechtbank Overijssel 13 juli 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2708.
5.CRvB 8 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:316.
6.Staatsblad 2021, 628.
7.
8.
9.CRvB 5 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:867.