ECLI:NL:RBGEL:2023:5669

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22_3325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een geluidswand en tuinmeubilair in het kader van omgevingsrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedaan op 17 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem beoordeeld. De zaak betreft een geschil over de plaatsing van een geluidswand door derde-partij op de erfgrens met eisers. Eisers zijn van mening dat voor de geluidswand een omgevingsvergunning vereist is, terwijl het college stelt dat dit niet het geval is. De rechtbank heeft eerder, op 21 december 2021, een uitspraak gedaan waarin het beroep van eisers gegrond werd verklaard, maar in deze nieuwe uitspraak oordeelt de rechtbank dat de situatie inmiddels is veranderd. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de geluidswand is teruggebracht tot 2 meter, waardoor er geen overtreding meer is en geen omgevingsvergunning vereist is. Daarnaast wordt de discussie over de kwalificatie van twee palen als tuinmeubilair of erfafscheiding behandeld. De rechtbank oordeelt dat het college deze palen terecht als tuinmeubilair heeft aangemerkt, omdat ze niet de functie van erfafscheiding vervullen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, waardoor de beslissing van het college in stand blijft. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3325

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] en [eiseres B] , uit [plaats C] , eisers

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem, het college

(gemachtigde: S.A. Joosten).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [D] , uit [plaats C] , derde-partij

(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de beslissing op bezwaar van 25 mei 2022. Met deze beslissing heeft het college het besluit van 12 september 2019 in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 12 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, mr. S. Oord als waarnemer van de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en de gemachtigde van derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

1. Eisers zijn eigenaar van de woning op het adres [E] in [plaats C] . Derde-partij woont op het adres [F] in [plaats C] . Op de erfgrens tussen hun percelen hebben eisers en derde-partij een erfafscheiding geplaatst. Derde-partij heeft op haar eigen perceel vlak naast deze erfafscheiding een geluidswand geplaatst van in totaal 18 meter lang.
1.1.
De gronden waarop de geluidswand is gesitueerd valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Schuytgraaf, veegplan 2017, herziening velden 6 en 11 & beheer’ (bestemmingsplan) en hebben de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Landschap’. Daarbij hebben de gronden de gebiedsaanduiding ‘overige zone - veld 17b1’. De gronden waarop het achterste gedeelte van de geluidswand is gesitueerd hebben de bouwaanduidingen ‘taludzone’ dan wel ‘rietzone’.
1.2.
Op 20 juni 2019 heeft het college voor het realiseren van de eerste 10 meter (vanaf de straatzijde bezien) van de geluidswand een omgevingsvergunning verleend. [1] Voor de laatste 8 meter van de geluidswand was volgens het college geen omgevingsvergunning vereist omdat dit gedeelte niet hoger was dan 2 meter. [2]
1.3.
Op 30 juli 2019 hebben eisers het college verzocht om handhavend op te treden, omdat de eerste 10 meter van de geluidswand volgens hen in afwijking van de omgevingsvergunning is gerealiseerd en voor de laatste 8 meter van de geluidswand wel een omgevingsvergunning is vereist.
1.4.
Op 12 september 2019 heeft het college het verzoek van eisers om handhavend op te treden afgewezen.
1.5.
Op 31 januari 2020 heeft het college het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning en de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond verklaard.
1.6.
De rechtbank heeft op 21 december 2021 het beroep van eisers gegrond verklaard en het besluit van 31 januari 2020 vernietigd voor zover daarin het bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek ongegrond is verklaard en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. [3]
1.7.
Op 25 mei 2022 heeft het college een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. In deze beslissing heeft het college het bezwaar van eisers tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek gegrond verklaard maar de afwijzing van het handhavingsverzoek wel in stand gelaten omdat in de huidige situatie geen sprake meer is van een overtreding, omdat de hoogte van de laatste 8 meter van de geluidswand inmiddels zou zijn teruggebracht tot 2 meter.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eisers hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een overtreding?
4. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte heeft besloten dat geen sprake meer is van een overtreding. Voor het gedeelte van de geluidswand dat staat op de gronden met de bouwaanduidingen ‘taludzone’ dan wel ‘rietzone’ is wel een omgevingsvergunning vereist. Daarvoor vinden eisers steun in de genoemde uitspraak van de rechtbank van 21 december 2021. Daarbij stellen eisers zich ook op het standpunt dat uit de systematiek van het bestemmingsplan volgt dat de gronden met de voorgenoemde bouwaanduidingen zijn uitgesloten van de geldende woonbestemming, omdat op grond van het bestemmingsplan expliciet beperkte bouwmogelijkheden zijn gegeven voor deze gronden. [4] Hierdoor vallen deze gronden niet onder het begrip ‘erf’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van bijlage II, bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) en is voor de realisatie van de geluidswand, ook als deze niet hoger is dan 2 meter, alsnog een omgevingsvergunning vereist.
4.1.
Uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) volgt dat voor het bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning is vereist. [5] De wetgever heeft op deze bouwvergunningplicht echter uitzonderingen gemaakt om te voorkomen dat voor alle bouwwerken een vergunning moet worden aangevraagd. Een van deze uitzonderingen betreft het bouwen van een erf- of perceelafscheiding in het achtererfgebied. Deze uitzondering staat in artikel 2, aanhef, onder 12 en b, van bijlage II, van het Bor.
4.2.
Onder ‘erf’ wordt volgens artikel 1, eerste lid, van bijlage II, bij het Bor verstaan: ‘
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.’
Artikel 2, aanhef, onder 12 en b, van bijlage II, bij het Bor luidt: ‘
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
12. een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. (…)
b. niet hoger dan 2 m, en
1˚. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2˚. achter de voorgevelrooilijn, en
3˚. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zin.
4.3.
De rechtbank heeft in haar uitspaak van 21 december 2021 het volgende overwogen:
7.2
De hoogte van het niet vergunde deel van de geluidswand is gemeten op de manier die is beschreven onder 6.2. Omdat het niet vergunde deel van de geluidswand bestaat uit panelen met een standaardhoogte van 2 meter en ook deze panelen niet overal volledig op de grond zijn geplaatst, betogen eisers terecht dat dit deel van de geluidswand de maximale hoogtemaat van 2 meter overschrijdt. (…).’
(…)
8.3 (…)
Voor zover de geluidswand zich bevindt in de taludzone of de rietzone is deze echter wel in strijd met artikel 9.2 van de planregels, omdat in die zones niet mag worden gebouwd en de geluidswand niet valt onder de in dat artikel onder a en b genoemde uitzonderingen. Het gevolg hiervan is dat een eventuele vergunning voor de geluidswand voor zover die in de taludzone of rietzone aanwezig is en hoger is dan twee meter ook betrekking moet hebben op de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.’
4.4.
De rechtbank overweegt dat in de uitspraak van de rechtbank van 21 december 2021 uitgegaan werd van de geluidswand die er op dat moment stond. De achterste 8 meter van de geluidswand was op dat moment hoger dan 2 meter en daarom was voor dit gedeelte ook een omgevingsvergunning vereist. Uit deze uitspraak volgt niet dat voor een erfafscheiding die niet hoger is dan 2 meter en op de gronden met de bouwaanduidingen ‘taludzone’ en ‘rietzone’ staat ook een omgevingsvergunning is vereist. Door partijen wordt niet betwist dat het betreffende gedeelte van de geluidswand is teruggebracht tot een hoogte van 2 meter en dat de geluidswand behoort tot het perceel van de derde-partij. Daarom zal de rechtbank de vraag beantwoorden of op de gronden een erfafscheiding die niet hoger is dan 2 meter zonder omgevingsvergunning mag worden geplaatst.
4.5.
Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) kan in beginsel het gehele perceel bij een hoofdgebouw als erf worden aangemerkt. [6] Artikel 1, eerste lid, bijlage II bij het Bor, verzet zich niet tegen een planregeling waarin de omvang en ligging van het ‘erf’ ten dienste van het gebruik van het hoofdgebouw nader wordt gereguleerd. Zo kan de planwetgever in het bestemmingsplan vastleggen dat bepaalde gronden geen deel uitmaken van het erf, zodat de bepalingen, die vergunningsvrij bouwen in de zin van artikel 2, van bijlage II, bij het Bor mogelijk maken, voor deze gronden niet van toepassing zijn. [7]
4.6.
De rechtbank oordeelt dat het college terecht heeft besloten dat in de huidige situatie geen sprake meer is van een omgevingsvergunningplicht voor de achterste 8 meter van de geluidswand. De stelling van eisers dat de gronden met de bouwaanduidingen ‘taludzone’ en ‘rietzone’ niet behoren tot het ‘erf’ volgt de rechtbank niet. In het bestemmingsplan is bepaald dat er uitsluitend bepaalde bouwweken op deze gronden gebouwd mogen worden. Dit sluit de werking van artikel 2, onderdeel 12, onder b, van het Bor echter niet uit en dit verbiedt ook niet de inrichting ten behoeve van de bestemming wonen. Dit is anders in de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling, waar de planwetgever in het daarin centraal staande bestemmingsplan uitdrukkelijk had neergelegd dat de betreffende gronden niet moesten worden gekwalificeerd als ‘erf’ in de zin van artikel 1, eerste lid, van bijlage II, bij het Bor. [8] Een dergelijke uitzondering is in dit geval niet in de planregels gemaakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Vergunningvrije pergola’s of een vergunningplichtige erfafscheiding?
5. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte twee palen, die hoger zijn dan 2 meter, heeft aangemerkt als pergola en niet als erfafscheiding. Eisers onderbouwen deze stelling met het argument dat de palen niet de uitstraling hebben van een pergola en dat daarom gelet op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 april 2018, die eisers vergelijkbaar vinden met onderstaande situatie, de palen moeten worden gekwalificeerd als erfafscheiding. [9] Dit zou tot gevolg hebben dat de betreffende palen vergunningplichtig zouden zijn.
5.1.
Artikel 2, aanhef, onder 10, van bijlage II, bij het Bor luidt: ‘
Een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet is niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op:
10. tuinmeubilair, mits niet hoger dan 2,5 m.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat het college de betreffende palen heeft kunnen aanmerken als pergola’s en daarmee als tuinmeubilair en niet als erfafscheiding. Op de foto’s die op zitting zijn overlegd door de derde-partij is te zien dat één van de twee palen in de geluidswand aan de bovenzijde is voorzien van een horizontale balk die is bevestigd aan een andere paal die in de tuin van de derde-partij staat. Datzelfde zal volgens de gemachtigde van derde-partij ook gebeuren met de tweede paal in de geluidswand. Gelet op de uiterlijke kenmerken van deze palen en de daaraan bevestigde constructie zijn de palen niet te kwalificeren als een erfafscheiding, maar als tuinmeubilair. Weliswaar maken de palen deel uit van de geluidswand die naast de erfafscheiding is gerealiseerd, maar de palen hebben geen afscheidende werking. Dit in tegenstelling tot de situatie in de aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Den Haag waarin het bouwwerk bestond uit een constructie die de drie zijden van een voortuin omsloot en ook trellisramen bevatte. [10] Daarom volgt de rechtbank het college dat de palen aangemerkt kunnen worden als tuinmeubilair. Omdat deze niet hoger zijn dan 2,5 meter zijn de palen niet vergunningplichtig. Er is geen sprake van een overtreding. De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
6. Eisers voeren aan dat de beslissing op bezwaar in strijd is met alle beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel, de motiveringsplicht en het verbod op détournement de pouvoir.
6.1.
Dit betoog is niet onderbouwd zodat het niet kan leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. [11] De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beslissing op bezwaar in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef, eerste lid en onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2, aanhef en onder punt 12, van bijlage II, van het Bor.
3.Uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 21 december 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:7311.
4.Hierbij verwijzen eisers naar een de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571.
5.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is voor het bouwen van een bouwwerk een omgevingsvergunning vereist.
6.Uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, r.o. 4.1.
7.Uitspraak van de Afdeling van 8augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2619, r.o. 2.3.
8.Uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:571, r.o. 3.4.
9.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5009.
10.Uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 26 april 2018, ECLI:NL:RBDHA:2018:5009, r.o. 6.2.
11.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3408, r.o. 19