ECLI:NL:RBGEL:2023:5217

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 2512
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een informatiebeschikking inzake buitenlandse banktegoeden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, woonachtig in Soest, en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, over een informatiebeschikking met betrekking tot buitenlandse banktegoeden. De inspecteur had op 7 september 2020 een informatiebeschikking afgegeven, waarin eiseres werd verzocht om gegevens te verstrekken over bankrekeningen bij een bank in Luxemburg. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking rechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aan haar informatieverplichtingen had voldaan, ondanks herhaalde verzoeken van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende aannemelijk had gemaakt dat eiseres houder was van de bankrekeningen en dat de informatiebeschikking terecht was afgegeven. Eiseres had geen bewijs geleverd voor haar stellingen dat de gegevens onterecht waren verkregen of dat zij slachtoffer was van internationale oplichting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde een termijn van zes weken vast voor eiseres om de gevraagde informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/2512

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: [echtgenoot]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Arnhem.

Procesverloop

Verweerder heeft op 7 september 2020 aan eiseres een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) afgegeven met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2008 tot en met 2018 (IB/PVV).
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 17 december 2020 de informatiebeschikking gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 januari 2021, ontvangen door de rechtbank op 5 januari 2021, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Daarbij heeft hij ten aanzien van een aantal bijlagen een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiseres heeft gereageerd bij brieven van 16, 17, 20, 26 en 29 juni 2021, 1 juli 2021,
3 september en 5 september 2021.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft op 14 maart 2022 uitspraak gedaan in de zaak van de echtgenoot van eiseres en daarin overwogen dat het verzoek om beperkte kennisname dient te worden toegewezen. Er is geen toestemming gegeven aan de rechtbank om de ongeschoonde stukken tot de gedingstukken te rekenen.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
De rechtbank heeft een derde verzoek om uitstel van de zitting van eiseres afgewezen. De omstandigheid dat er een contactmaatregel aan de gemachtigde is opgelegd door de president van de Rechtbank Gelderland kan niet tot uitstel leiden, omdat die maatregel niet geldt voor de procedures waarbij hij als gemachtigde betrokken is. De andere door eiseres aangevoerde omstandigheid, het niet kunnen vinden van een advocaat terwijl zij er diverse benaderd heeft, komt voor haar rekening en risico en vormt voor de rechtbank ook geen reden de behandeling van deze zaak uit te stellen.
Eiseres is verschenen, vergezeld door haar echtgenoot [echtgenoot]. Namens verweerder zijn verschenen [naam 1] en [naam 2].
Gelijktijdig en gezamenlijk met dit beroep is het beroep van [echtgenoot] met zaaknummer AWB 21/540 ter zitting behandeld.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is geboren op [datum] te [plaats] en is woonachtig in Nederland. Eiseres is, en was in de onderhavige jaren, getrouwd met [echtgenoot] (de echtgenoot).
2. Op 30 september 2016 heeft de Belastingdienst/Central Liaison Office (B/CLO) spontaan informatie ontvangen uit Duitsland over Nederlandse ingezetenen die een rekening aanhielden bij de [bank] in Luxemburg (de [bank]).
3. Op 5 augustus 2019 heeft verweerder aan eiseres een verzoek om informatie gestuurd. In de brief staat voor zover hier van belang:
“Geachte mevrouw [naam 3],
De Belastingdienst doet onderzoek naar burgers die in Nederland belastingplichtig zijn (geweest) waarvan ik vermoed dat ze buitenlands vermogen hebben of hebben gehad en die dit vermogen en de (eventuele) opbrengst daarvan mogelijk niet hebben aangegeven in hun aangiften inkomstenbelasting.

Waar gaat het om?

De Belastingdienst krijgt steeds vaker de beschikking over uit het buitenland afkomstige financiële gegevens van Nederlandse belastingplichtigen. De Belastingdienst controleert of deze belastingplichtigen aan de Nederlandse belastingplicht hebben voldaan. Het totale vermogen (zowel in Nederland als in het buitenland) is van belang voor de aangiften inkomstenbelasting.
De Belastingdienst heeft informatie ontvangen over een/of meerdere rekening(en) van u en/of uw eventuele fiscale partner in het buitenland. Het betreft:
Bank: [bank]
Tenaamstelling: [nummer 1]
Land: Luxemburg

Verklaring verificatie buitenlands vermogen

Ik verzoek u om de bijgevoegde Verklaring verificatie buitenlands vermogen vóór 20 augustus 2019 aan mij toe te sturen. Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, eerste lid, Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR staat dat u de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moet verstrekken op de aangegeven wijze (verplicht gebruik Verklaring verificatie buitenlands vermogen) en binnen de gestelde termijn.
(…).”
4. Bij brieven met dagtekening 9 augustus 2019 en 21 augustus 2019 heeft de echtgenoot gereageerd
.De Verklaring verificatie buitenlands vermogen is niet geretourneerd.
5. Bij brief van 26 november 2019 heeft verweerder gereageerd op de brieven van de echtgenoot, en hem en eiseres herinnerd aan het informatieverzoek. De verklaring verificatie buitenlands vermogen is nogmaals bijgevoegd. In de brief staat dat als de gevraagde informatie niet vóór 11 december 2019 is ontvangen een informatiebeschikking zal worden opgesteld.
6. Bij brieven van 30 november, 1 en 5 december 2019 heeft de echtgenoot gereageerd. Daarbij heeft de echtgenoot de Verklaring verificatie buitenlands vermogen niet geretourneerd.
7. Bij e-mailbericht van 5 december 2019 heeft verweerder een verzoek gestuurd naar een medewerker van B/CLO in Almelo om ten aanzien van eiseres en de echtgenoot, een informatieverzoek te sturen naar Luxemburg inzake een bankrekening bij de [bank].
8. In de periode na dit e-mailbericht hebben eiseres en de echtgenoot en de namens hen ingeschakelde advocaten gecorrespondeerd met verweerder. De door verweerder verzochte informatie is niet verstrekt.
9. Bij brief van 20 april 2020 zijn door Le Gouvernement Du Grand-Duché de Luxembourg, administration des contributions directes, division échange de renseignements et retenue d’impôt sur les intérèts, de voor fiscale inlichtinguitwisselingen bevoegde autoriteit in Luxemburg, stukken verstrekt, waaronder:
  • Formulieren Relevé des comptes;
  • Formulieren Revenus sur compte;
  • Renteoverzichten ten aanzien van rekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2];
  • Formulier Numbered account agreement;
  • Formulier Account agreement;
  • Formulieren Déclaration d’exhausitivité ten aanzien van eiseres en de echtgenoot;
  • Formulieren Beneficial owner Origin of funds;
  • Een kopie van het door de betreffende gemeente afgegeven paspoort van eiseres en van de echtgenoot.
10. Op het formulier Numbered account agreement (het openingsformulier), dat is opgemaakt op 27 augustus 2008 staat een handgeschreven nummer vermeld: ‘[nummer 1]’. Als gezamenlijke rekeninghouders zijn vermeld eiseres en de echtgenoot, verder staat onder meer vermeld: de geboorteplaats van eiseres en van de echtgenoot, het adres van eiseres en de echtgenoot, hun telefoonnummer, de paspoortnummers en onderaan het document staan twee handtekeningen. De handtekeningen komen overeen met de handtekeningen op de kopieën van de paspoorten van eiseres en de echtgenoot. Op het openingsformulier is na de tekst ‘The client asks the bank:’ het hokje aangekruist bij de tekst ‘to retain all mail at the bank’.
11. Op het formulier Account agreement dat is opgemaakt op 26 januari 2009 staan drie rekeningnummers genoemd. Onder ‘Sight Accounts’ staat het rekeningnummer [rekeningnummer 1] met datum 16.09.2008 vermeld. Onder ‘Time Deposit Accounts’ staat het rekeningnummer [rekeningnummer 3] met datum 16.09.2008 vermeld. Onder ‘Savings Accounts’ staat het rekeningnummer [rekeningnummer 2] met datum 26.01.2009 vermeld. Verder staan vermeld het identificatienummer [nummer 2] en ‘CodeIndex: **[index]’. Onder het formulier staan twee handtekeningen.
12. Op de formulieren Relevé des comptes over de jaren 2011, 2012 en 2013 staat het identificatienummer [nummer 2] en het nummer [nummer 11]. Op deze formulieren staat onder andere de volgende informatie:
Numéro
Désignation
Date d’ouverture
Date de clôture
[rekeningnummer 1]
Compte courant
16.09.2008
14.08.2014
[rekeningnummer 2]
Compte d’épargne
26.01.2009
25.09.2013
13. Uit de formulieren ‘Revenus sur compte’ blijkt het volgende verloop van het saldo:
Nummer
Type
Saldo 31-12-2011
Saldo 31-12-2012
Saldo 31-12-2013
Saldo 31-12-2014
[rekeningnummer 1]
Compte courant
456,57
164,81
99.815,19
0,00
[rekeningnummer 2]
Compte d’épargne
96.210,82
96.721,09
0,00
(al gesloten)
14. Op 28 april 2020 is telefonisch door verweerder met de door eiseres of haar echtgenoot ingeschakelde advocaat [naam 4] besproken dat informatie is ontvangen van de [bank] en aangekondigd dat een vragenbrief zal worden verstuurd.
15. Bij brief van 3 juni 2020 heeft verweerder [naam 4] nogmaals bevestigd dat er informatie is ontvangen van de [bank] en de aangekondigde vragen gesteld. In de brief staat onder meer:
“Ik verzoek u mij de volgende vragen te beantwoorden en/of informatie op te sturen:
1. Uit de bij mij bekende informatie blijkt dat de rekeningen in Luxemburg op 16 september 2008 zijn geopend. Ik verzoek u mij de informatie te overleggen waaruit blijkt hoeveel geld bij opening van de rekeningen in 2008 en in de loop van de jaren 2009 en 2010 op de [bank] is gestort.
2. Zijn dit een bancaire overboekingen geweest of een contante stortingen? (ik verzoek u
informatie aan te leveren waaruit u antwoord blijkt).
3. In navolging van mijn vraag onder punt 1 in deze brief verzoek ik u om mij te verklaren wat de herkomst van het gestorte vermogen is geweest. Ik verzoek u tevens dit te onderbouwen met bewijsstukken waaruit uw antwoord blijkt.
4. Uit de informatie waarover ik beschik blijkt dat gedurende de jaren 2013 en 2014 per saldo een bedrag van € 143.235 is opgenomen en/of overgeboekt vanaf de bankrekening van de [bank].
- Hoe zijn deze bedrage opgenomen en/of waarheen zijn deze bedragen overgeboekt?
- Indien contact opgenomen, waar zijn de contacten door uw cliënten bewaard? (Ik
verzoek u informatie mee te sturen waaruit uw antwoord blijkt. Indien de gelden zijn
aangehouden in een kluis bijvoorbeeld de factuur van de kluis.)
- Indien overgeboekt, op welke bankrekening zijn de bedragen aangehouden?
5. Ik verzoek u cliënten om mij alle informatie toe te zenden met betrekking tot de aangehouden bankrekeningen bij de [bank] over de periode 16 september 2008 tot en met 14 augustus 2014 (de laatst bekende opname). Als bijlage stuur ik de openingsformulieren van de bankrekeningen toe. Het betreft de bankrekeningnummers:
- [rekeningnummer 1];
- [rekeningnummer 2];
- [rekeningnummer 3].”.
In de brief wordt gewezen op de verplichting neergelegd in artikel 47 van de AWR. Bij de brief is het openingsformulier gevoegd.
16. Bij e-mailbericht van 8 juni 2020 heeft [naam 4] laten weten dat hij alleen eiseres vertegenwoordigt. [naam 4] verwijst verweerder voor vragen aan de echtgenoot naar de echtgenoot zelf. De door verweerder verzochte informatie is niet verstrekt.
17. Bij brief van 19 juni 2020 heeft verweerder [naam 4] nogmaals tevergeefs verzocht om de gevraagde informatie. In de brief staat aangekondigd dat als de gevraagde informatie niet voor 6 juli 2020 wordt ontvangen, overwogen zal worden een informatiebeschikking af te geven.
18. Bij brief van 29 juni 2020 heeft verweerder de echtgenoot dezelfde vragen gesteld als in de brief van 3 juni 2020. In de brief staat aangekondigd dat als de gevraagde informatie niet voor 14 juli 2020 wordt ontvangen, een informatiebeschikking zal worden afgegeven. Bij de brief is het openingsformulier gevoegd.
19. Bij e-mailbericht van 3 juli 2020 heeft [naam 4] aan verweerder laten weten dat hij ook de echtgenoot vertegenwoordigt als advocaat.
20. Met dagtekening 7 september 2020 heeft verweerder de informatiebeschikking ten name van eiseres vastgesteld.
21. Eiseres heeft bij brief met dagtekening 20 september 2020, ontvangen door verweerder op 24 september 2020, bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikking IB/PVV voor de jaren 2008 tot en met 2018.
22. Bij brief van 24 november 2020 heeft verweerder de voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. Eiseres is in de gelegenheid gesteld het bezwaar mondeling toe te lichten. Eiseres heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
Geschil
23. In geschil is of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld.
24. Volgens eiseres is de informatiebeschikking ten onrechte aan haar afgegeven. De rechtbank begrijpt de stellingen van eiseres zo dat zij – kort weergegeven – stelt dat:
  • de gegevens van verweerder door een afperser kunnen zijn gefabriceerd;
  • eiseres slachtoffer is van internationale oplichting waaraan verweerder deelneemt;
  • (mogelijk) sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs;
  • verstrekking van de gevraagde gegevens niet mogelijk is omdat eiseres niet beschikt over de gevraagde gegevens;
  • op haar geen wettelijke informatie- en of administratieplicht rust, althans dat zij daar op mocht vertrouwen;
  • verweerder ten onrechte weigerachtig is gegevens over de bankrekening(en) bij de [bank] aan haar te verstrekken;
  • eiseres op de ‘zwarte lijst’ staat en dat daarbij sprake zou kunnen zijn van etnisch profileren;
  • er geen zorgvuldige heroverweging in bezwaar heeft plaatsgevonden.
25. Verweerder stelt zich – kort gezegd – op het standpunt dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
Beoordeling van het geschil
Vooraf: bevoegdheid rechtbank Gelderland
26. Eiseres heeft aan de orde gesteld dat zij meent dat de behandeling van haar zaak moet worden verwezen naar een andere rechtbank omdat de echtgenoot een dispuut heeft met de president van de rechtbank Gelderland, mr. R.C.C. van Leest. De echtgenoot heeft aangifte gedaan tegen de heer Van Leest. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft aan de echtgenoot laten weten dat het niet over zal gaan tot vervolging, omdat geen sprake is van een strafbaar feit. De echtgenoot heeft vervolgens een klacht ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden tegen die beslissing van het OM op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (de artikel 12 SV-procedure). Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij beschikking van 14 april 2023 de artikel 12 SV-procedure van de echtgenoot verwezen naar het gerechtshof Amsterdam, omdat de heer Van Leest vóór zijn functie als president van de rechtbank Gelderland werkzaam is geweest bij gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Omdat de heer Van Leest president is van de rechtbank Gelderland, wenst eiseres dat de rechtbank deze fiscale zaak ook verwijst naar een andere rechtbank.
27. Eiseres woonde ten tijde van het instellen van het beroep in Soest, waaruit volgt dat de rechtbank Gelderland relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding om de zaak van eiseres te verwijzen naar een andere rechtbank. In de artikel 12 SV-procedure bij het gerechtshof Amsterdam zal worden beoordeeld of het OM terecht heeft afgezien van strafrechtelijke vervolging van de heer Van Leest. In deze procedure gaat het echter om een fiscaal geschil tussen eiseres en verweerder, de rechtbank hoeft dus niet over het handelen van de heer Van Leest te oordelen. De heer Van Leest is ook op geen enkele wijze betrokken bij het oordeel dat de onafhankelijke belastingrechters over het fiscale geschil zullen geven. De rechtbank ziet daarom geen reden om de behandeling van deze zaak te verwijzen.
Wettelijke regeling
28. In artikel 47 van de AWR is, voor zover hier van belang, bepaald dat eenieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
29. Ingevolge artikel 49, eerste lid, van de AWR moeten deze gegevens en inlichtingen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt.
30. In artikel 52a, eerste lid, van de AWR is, voor zover van belang, bepaald dat als met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking, niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 en 49 van de AWR, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare (informatie)beschikking.
Inhoudelijke beoordeling informatiebeschikking
28. In deze zaak moet worden beoordeeld of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. Daarvoor is van belang of eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende informatieverplichtingen van de artikelen 47 en 49 van de AWR. Aangezien de vragen in de informatiebeschikking zijn gebaseerd op de stelling dat eiseres rekeninghouder is (geweest) van een of meerdere bankrekeningen bij de [bank] en eiseres dat ontkent, brengt een redelijke verdeling van de bewijslast mee dat het aan verweerder is zijn stelling aannemelijk te maken.
29. De rechtbank oordeelt dat verweerder met de in overweging 9. vermelde stukken erin is geslaagd aannemelijk te maken dat eiseres houder was van een of meerdere bankrekeningen bij de [bank] in de periode van 2008 tot en met 2014. Vanwege de combinatie van persoonlijke gegevens van eiseres en haar handtekening die correspondeert met de kopie van het aan eiseres afgegeven paspoort waarover de [bank] beschikte, bestaat er bij de rechtbank geen twijfel dat eiseres houder van een of meerdere bankrekeningen bij de [bank] is geweest. De stellingen van eiseres dat de gegevens door een afperser kunnen zijn gefabriceerd en dat zij slachtoffer is van internationale oplichting zijn niet gefundeerd en onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
30. Verder heeft eiseres nog aangevoerd dat sprake zou zijn van onrechtmatig verkregen bewijs. Zij heeft gesteld dat de heer J.C. de Jager onterecht geld heeft betaald aan de tipgever die aan de overheid informatie verstrekte en dat de heer Wiebes ten onrechte de identiteit van de tipgever niet wilde prijsgeven. Hetgeen eiseres aanvoert ziet op andere banken dan de [bank]. In deze zaak is niet gebleken dat er sprake is van een tipgever. Ook is het vaste jurisprudentie dat pas sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs indien de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat deze bewijsmiddelen niet mogen worden gebruikt. Er is geen enkele aanwijzing dat de Nederlandse overheid de hand heeft gehad in een ontvreemding van de gegevens betreffende de [bank] en dus is het niet aannemelijk dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs.
31. Aangezien een aanzienlijk tegoed zoals eiseres dat – in ieder geval op 31 december 2013 – heeft aangehouden, in het algemeen niet uit het vermogen van een rekeninghouder verdwijnt heeft verweerder voor alle onderhavige jaren een mogelijk heffingsbelang. [2] Ook in het geval de bankrekening in 2014 is opgeheven heeft verweerder namelijk een mogelijk belang bij de beantwoording van de vragen van de informatiebeschikking omdat onbekend is wat met het op 31 december 2013 aanwezige aanzienlijke saldo van de bankrekening is gebeurd. Op grond van het voorstaande was er voor verweerder voldoende aanleiding om aan eiseres inlichtingen omtrent de bewuste bankrekeningen te vragen. Dit heeft tot gevolg dat eiseres op basis van artikelen 47 en 49 van de AWR verplicht was om de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen te verschaffen. Eiseres heeft deze gegevens, ondanks herhaalde verzoeken van verweerder, niet verstrekt. Eiseres heeft derhalve niet aan haar inlichtingenverplichting voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de informatiebeschikking terecht is afgegeven.
32. Eiseres heeft nog aangevoerd dat zij niet beschikt over de gevraagde gegevens en dat op haar geen wettelijke informatie- en of administratieplicht rust, althans dat zij daar op mocht vertrouwen. Verder is verweerder ten onrechte weigerachtig geweest om aan haar gegevens over de bankrekening(en) bij de [bank] te verstrekken. Ook vermoedt eiseres dat zij op de ‘zwarte lijst’ staat en dat daarbij sprake zou kunnen zijn van etnisch profileren. Deze stellingen van eiseres leiden niet tot een ander oordeel, de rechtbank licht dat hieronder toe.
33. De rechtbank gaat voorbij aan eiseres’ stelling dat zij niet over de gevraagde informatie beschikt. In het openingsformulier (zie onder 10) is de optie ‘
to retain all mail at the bank’aangekruist. Dat eiseres om die reden zelf niet over gegevens van de bank beschikt, komt voor haar rekening en risico. Bovendien betekent de omstandigheid dat eiseres niet over de gevraagde gegevens beschikt nog niet dat zij de gevraagde informatie niet zou kunnen verstrekken aan verweerder. Eiseres heeft naar oordeel van de rechtbank onvoldoende inspanningen verricht om de gevraagde gegevens te vergaren, zo heeft zij niets gesteld over door of namens haar verrichte inspanningen om de gevraagde informatie te vergaren en heeft de echtgenoot desgevraagd ook verklaard dat hij geen contact heeft opgenomen met de [bank].
34. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat op haar geen wettelijke informatieplicht rust. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen, rust op grond van de artikelen 47 en 49 van de AWR op eiseres de plicht om gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing van belang kunnen zijn, wanneer de inspecteur daar naar vraagt. Deze plicht geldt voor eenieder, ook voor particulieren zoals eiseres.
35. De rechtbank begrijpt verder dat eiseres van mening is dat zij geen administratie hoeft bij te houden, omdat zij is afgegaan op informatie van de Belastingdienst waarin staat: ‘U bent niet verplicht om als particulier een boekhouding of administratie bij te houden. Ook hebt u geen bewaarplicht.’, en merkt de verwijzing naar deze informatie aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwerpt dit beroep op het vertrouwensbeginsel. Er kan niet gezegd worden dat er sprake is van onjuiste informatie. In het document staat ook dat eiseres verplicht is informatie te geven als verweerder daarom vraagt en van eiseres kan wel worden gevergd dat zij voldoende inspanningen verricht om de door verweerder gevraagde informatie te vergaren.
36. Op verweerder rustte geen verplichting om aan eiseres meer informatie te verstrekken dan hij al heeft verstrekt. In het algemeen hoeft verweerder bij een informatiebeschikking zijn eigen informatie niet op voorhand prijs te geven. [3] Ook heeft eiseres zelf afgezien van het hoorgesprek in de bezwaarfase, waardoor zij geen gebruik heeft kunnen maken van haar inzagerecht en dus ook geen inzage heeft gehad in de bij verweerder beschikbare gegevens over de bankrekening(en) bij de [bank].
37. Hoewel eiseres het vermoeden heeft dat zij op een zwarte lijst is geplaatst en dat sprake zou kunnen zijn geweest van etnisch profileren, heeft zij geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit dit zou moeten volgen. De rechtbank acht zonder concrete aanwijzingen hiervoor ook niet aannemelijk dat van etnisch profileren of een zwarte lijst sprake is, nu de aanleiding voor het informatieverzoek aan eiseres de spontaan ontvangen informatie uit Duitsland is geweest en daarover geen onduidelijkheid bestaat.
38. Voor zover eiseres heeft betoogd dat verweerder in de bezwaarfase ‘zijn eigen vlees keurt’ overweegt de rechtbank dat het systeem van de Awb meebrengt dat bezwaar dient te worden gemaakt bij bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen. Uit artikel 10:3, derde lid, van de Awb volgt dat op het bezwaar niet mag worden beslist door degene die ook het bestreden besluit (de informatiebeschikking) heeft genomen. Dit is in dit geval ook niet gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele aanwijzing is dat in de bezwaarfase geen zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden. De omstandigheid dat de bestreden beslissing is gehandhaafd is daarvoor niet voldoende.
Conclusie
39. Verweerder heeft de informatiebeschikking terecht afgegeven. Het beroep is ongegrond. Met inachtneming van artikel 27e, tweede lid, van de AWR zal de rechtbank een nieuwe termijn stellen om aan de informatiebeschikking te voldoen. Gelet op de aard van de informatie zal de rechtbank deze termijn op zes weken bepalen.
40. Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
41. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de informatiebeschikking ongegrond;
- geeft eiseres een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, om de in de informatiebeschikking gevraagde informatie aan verweerder over te leggen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, mr. L.Y. Gramsbergen en mr. W.E. van Asbeck, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.A.G. Ebben, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:7, lid 3, van de Awb in verbinding met artikel 8, negende lid, van de Bevoegdheidsregeling belastingrechtspraak,
2.Vergelijk Hoge Raad, 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:63.
3.Hoge Raad 2 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1045.