7.2.De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bewonen om medische redenen noodzakelijk is en ook niet dat zijn gezondheidstoestand, ongeacht de woningmarkt, in de weg staat aan het vinden van een (andere) passende woning.
Daargelaten dat de diagnose en de verklaring van de huisarts niet door eiser in het dossier zijn gevoegd, zouden deze niet maken dat de bewoning op het vakantiepark medisch noodzakelijk is. Een diagnose met PTSS is daarvoor niet voldoende. Dat een huisarts in 2021 zou hebben verklaard dat een verandering van woonomgeving door zijn gezondheidstoestand niet wenselijk zou zijn, maakt dat niet anders, omdat dat nog niet betekent dat eiser voor altijd op het vakantiepark zou moeten blijven wonen. Bovendien heeft het college op de zitting verklaard dat er een sociaal wijkteam beschikbaar is dat hem kan begeleiden bij het vinden van een voor eiser passende en geschikte alternatieve woonruimte en heeft eiser daarvoor ook veel tijd gekregen. De rechtbank acht het daarom niet meer nodig dat het college een geluidopname van de hoorzitting in de procedure brengt.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de moeilijke privésituatie van eiser waarin hij onder meer kampt met PTSS, betekent dat nog niet dat kan worden vastgesteld dat hij daarom alleen maar in de huidige woning zou kunnen wonen. Dat hij naar eigen zeggen nu op het mooiste plekje van Arnhem in het bos woont en niet zo’n mooi en rustig plekje kan terugvinden, is geen reden om niet naar andere woonruimte te hoeven zoeken. Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij zonder succes op zoek is geweest naar een alternatieve woonruimte. Daarvoor is het niet voldoende dat hij niet op de wachtlijst is gekomen voor een woning in het Maasbergse Bos en ook niet dat hij op de zitting in algemene zin heeft verklaard dat hij wel is aangemeld als woningzoekende bij de woningbouwvereniging, maar na een reactie altijd op één van de laatste plekken eindigt. Ook is van belang dat het college eiser begeleiding biedt bij het vinden van een andere voor hem geschikte woning.
De rechtbank kan zich voorstellen dat de situatie voor eiser ingrijpend is. Tegelijkertijd geldt er ook een algemeen belang van een goede ruimtelijke ordening dat regels uit een bestemmingsplan worden nageleefd. Bovendien is het niet zo dat eiser nu per direct uit zijn woning moet vertrekken. Het college heeft met de begunstigingstermijn namelijk rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn gezondheidstoestand. Eiser weet namelijk in de tussentijd zeker al vanaf 21 mei 2021 dat de bewoning eigenlijk vanaf 21 mei 2022 gestopt had moeten zijn en het college heeft die termijn inmiddels uit eigen beweging verlengd tot 20 april 2024. Het college heeft zelfs in het verweerschrift geschreven en op de zitting verklaard nog verdere verlenging te overwegen als eiser kan aantonen dat hij actief op zoek is naar alternatieve woonruimte maar daarin nog niet succesvol is geweest.
Onder deze omstandigheden is handhaving niet onredelijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Herhaling gronden zienswijze, bezwaar
8. In het beroepschrift heeft eiser aan de rechtbank gevraagd om ook nog in te gaan op alle eerdere zienswijzen en bezwaren in het dossier. De rechtbank zal dat niet doen, omdat eiser niet heeft gemotiveerd waarom de onderbouwing van het college in de besluiten van 24 maart 2022 en 20 april 2023 onvoldoende is.
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij de bewoning vooralsnog uiterlijk op 20 april 2024 moet stoppen.
Omdat eiser geen gelijk krijgt, krijgt hij zijn griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 september 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.