ECLI:NL:RVS:2016:2965

Raad van State

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
9 november 2016
Zaaknummer
201509096/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van een omgevingsvergunning en de rechtszekerheid bij herstelsancties

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 9 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, wonend te Kootwijkerbroek, en het college van burgemeester en wethouders van Barneveld. Het geschil betreft de handhaving van een omgevingsvergunning die aan de appellant was verleend. Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college de appellant gelast om vóór 1 juli 2013 de woonvoorzieningen uit zijn pand te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,00. Dit besluit werd later door het college gehandhaafd bij een besluit van 4 november 2015, waarbij de motivering en de begunstigingstermijn werden aangepast. De appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de rechtsgeldigheid van de besluiten van het college beoordeeld, met name in het licht van artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een bestuursorgaan geen herstelsanctie mag opleggen zolang er al een andere herstelsanctie van kracht is voor dezelfde overtreding. De Afdeling concludeert dat het college niet in strijd heeft gehandeld met deze bepaling, omdat het eerdere besluit van 5 september 1978 was ingetrokken voordat het nieuwe besluit op bezwaar werd genomen. De Afdeling bevestigt dat de handhaving van de omgevingsvergunning rechtmatig was en dat de appellant niet kon aanvoeren dat het college niet bevoegd was om de begunstigingstermijn te verlengen.

De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en de mogelijkheid voor bestuursorganen om besluiten te heroverwegen en aan te passen op basis van nieuwe feiten of omstandigheden. De Afdeling verklaart het beroep van de appellant ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de besluiten van het college.

Uitspraak

201509096/1/A1.
Datum uitspraak: 9 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Kootwijkerbroek, gemeente Barneveld,
en
het college van burgemeester en wethouders van Barneveld,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2013 heeft het college [appellant] gelast om vóór 1 juli 2013 de woonvoorzieningen uit het pand aan de [locatie 1] te Kootwijkerbroek te verwijderen en verwijderd te houden, te weten door in ieder geval de badkamer en de keuken volledig te ontmantelen, onder oplegging van een dwangsom van € 7.500,00 ineens.
Bij besluit van 4 november 2015 heeft het college, opnieuw beslissend op het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, dat besluit gehandhaafd onder aanpassing van de motivering en de begunstigingstermijn.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 oktober 2016, waar partijen met bericht niet zijn verschenen.
Overwegingen
1. In het geding tussen [appellant] en het college heeft de Afdeling op 23 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3005, uitspraak gedaan. De onderhavige procedure is hierop een vervolg. Bij de uitspraak van 23 september 2015 heeft de Afdeling het oordeel van de rechtbank, namelijk dat het eerdere besluit op bezwaar van 11 juni 2013 voor vernietiging in aanmerking komt, bevestigd en bepaald dat tegen het door het college nieuw te nemen besluit op bezwaar slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
2. Bij het besluit van 4 november 2015 heeft het college het handhavend optreden gebaseerd op artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) wegens het in stand laten van de woonvoorzieningen in het pand aan de [locatie 1] in afwijking van een voorwaarde die aan een vergunning was verbonden. Die voorwaarde is neergelegd in het besluit van 13 augustus 1976, waarbij het college [appellant] een vergunning heeft verleend voor het oprichten van een woning aan de [locatie 2], onder de voorwaarde dat de bestaande woning aan de [locatie 1] binnen een maand na voltooiing van de nieuwbouw wordt verbouwd tot bedrijfsruimte. [appellant] heeft daaraan geen uitvoering gegeven, zodat het college bevoegd is ter zake over te gaan tot handhavend optreden.
3. [appellant] betoogt dat het college het besluit van 13 februari 2013 ten onrechte niet heeft herroepen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank het besluit op bezwaar van 11 juni 2013 heeft vernietigd omdat het college wegens dezelfde overtreding tweemaal een herstelsanctie heeft opgelegd, hetgeen in strijd is met artikel 5:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Dat ten tijde van het besluit van 4 november 2015 geen strijd meer aanwezig was met artikel 5:6 van de Awb, brengt volgens [appellant] niet met zich dat het besluit van 13 februari 2013 in stand kan blijven. Het is in strijd met de rechtszekerheid om met terugwerkende kracht alsnog een bevoegdheid te creëren, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 5:6 van de Awb legt het bestuursorgaan geen herstelsanctie op zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft.
3.2. Bij besluit van 5 september 1978, dat is gehandhaafd bij besluit van 4 december 1978, heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast te voldoen aan de voorwaarde van het besluit van 13 augustus 1976 dat de bestaande woning op het perceel wordt verbouwd tot bedrijfsruimte. Bij besluit van 12 januari 2015, derhalve na de uitspraak van de rechtbank, heeft het college het besluit van 5 september 1978 ingetrokken.
3.3. De Afdeling heeft in de uitspraak van 23 september 2015 bevestigd dat het besluit van 13 februari 2013 is genomen in strijd met artikel 5:6 van de Awb. Beide besluiten zijn er namelijk op gericht dat de woonvoorzieningen uit het pand aan de [locatie 1] worden verwijderd teneinde de met het besluit van 13 augustus 1976 strijdige situatie op te heffen. Anders dan [appellant] betoogt, kan dit gebrek in het primaire besluit worden hersteld in een besluit op bezwaar. De bezwaarschriftenprocedure is immers bedoeld voor een volledige heroverweging die het bestuursorgaan in de gelegenheid stelt eventuele gebreken te herstellen. Het besluit op bezwaar dient te worden genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden op het moment van heroverweging. Aangezien het college het besluit van 5 september 1978 heeft ingetrokken voordat het een nieuw besluit op bezwaar nam, waren er op 4 november 2015 geen wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsancties van kracht. Het nieuwe besluit op bezwaar van 4 november 2015 is daarom niet genomen in strijd met artikel 5:6 van de Awb. Niet valt in te zien waarom het besluit van 4 november 2015 in strijd zou zijn met de rechtszekerheid. Anders dan [appellant] betoogt, bestond in zoverre geen aanleiding het besluit van 13 februari 2013 te herroepen aangezien de beslissing tot oplegging van een last onder dwangsom in bezwaar is gehandhaafd. Het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb leidt er niet toe dat het college gehouden is het besluit van 13 februari 2013 te herroepen wegens strijd met artikel 5:6 van de Awb.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat het college niet bevoegd was de begunstigingstermijn nogmaals te verlengen omdat ten tijde van het besluit van 4 november 2015 de begunstigingstermijn al was verstreken.
4.1. Bij het besluit van 4 november 2015 heeft het college het besluit van 13 februari 2013 gehandhaafd, met dien verstande dat overtreding van artikel 2.3, aanhef en onder b, van de Wabo daaraan ten grondslag is gelegd, in plaats van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdelen a en c, en artikel 2.3a van die wet. Volgens het besluit van 4 november 2015 dient [appellant] vóór 1 april 2016 aan de last te voldoen.
Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanpassing van het besluit van 13 februari 2013 - wat betreft de overtreding en de begunstigingstermijn - voortvloeit uit de ingevolge artikel 7:11 van de Awb door het college te maken volledige heroverweging. De gelaste wijze van handelen is zowel in het primaire besluit als het besluit op bezwaar dat de woonvoorzieningen uit het pand aan de [locatie 1] verwijderd moeten worden en verwijderd gehouden moeten worden. Aangezien de opgelegde last inhoudelijk noch het daaraan ten grondslag gelegde feitencomplex is veranderd, is geen sprake van een beslissing op bezwaar die niet langer is te beschouwen als het resultaat van de heroverweging. Voorts kan in het kader van de heroverweging van het primaire besluit naar aanleiding van de daartegen ingediende bezwaren een nieuwe begunstigingstermijn worden gesteld bij de beslissing op bezwaar. Dat na heroverweging is besloten dat [appellant] vóór 1 april 2016 aan de last moet voldoen, is op zichzelf in het voordeel van [appellant] en noopt, anders dan hij kennelijk betoogt, niet tot de conclusie dat voor een aanschrijving kennelijk geen plaats meer is.
Het betoog faalt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Smulders-Wijgerde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2016
672.